Profetische aspecten van Israëls tabernakel
HET is de wil van de Schepper, Jehovah God, dat al zijn met verstand begaafde schepselen hem aanbidden. De eerste plaats waar hij op aarde werd aanbeden, was de hof van Eden. Omdat God er aanwezig was, diende de hof als een heiligdom. Tot de andere in de bijbel genoemde plaatsen van aanbidding behoorde ook de tabernakel of de „tent der samenkomst” welke Mozes overeenkomstig Gods bevel in de woestijn had laten construeren. Deze tabernakel is ongeveer 485 jaar, ofte wel, van 1512 v. Chr. tot de voltooiing van Salomo’s tempel in 1027 v. Chr., als heiligdom in gebruik geweest.
God gaf Mozes betreffende de bouw van deze tabernakel en de uitrustingsstukken ervan zeer nauwkeurige instructies: „Zie nu toe, dat gij alles maakt naar het model dat u daarvan op den berg getoond is”. Ja, meer nog, hij liet Mozes er ook een verslag over optekenen. Waarom? Omdat deze tabernakel een „schaduw van de toekomstige goede dingen” was. Door deze profetische schaduwen of voorbeelden te beschouwen, kunnen wij Gods wegen beter begrijpen en waarderen, daar ze een onderdeel vormen van ’al wat te voren tot ons onderricht is geschreven, opdat wij de hoop zouden vasthouden’. — Ex. 25:40; Hebr. 10:1, NW; Rom. 15:4.
Wanneer wij naar de hogere critici der christenheid zouden luisteren, zouden wij geen basis voor zulk een hoop bezitten. Zo wil Harper’s Bible Dictionary ons laten geloven dat „het historische bestaan van de Tabernakel zoals deze in de Hexateuch wordt beschreven, in twijfel getrokken dient te worden, daar er in de geschiedkundige delen van de bijbel geen melding van wordt gemaakt. . . . Voor de details van de zeer nauwkeurige constructie, de versierselen en het oplegsel, zijn zulke zeer bekwame vaklieden en kostbare materialen nodig . . . dat dit niet in het leven van migranten zou passen”. In het commentaar op Exodus 26:1-37 in de Interpreter’s Bible wordt uitdrukkelijk verklaard: „De tabernakel zoals die hier wordt voorgesteld, heeft nimmer in die vorm bestaan. Het is een produkt van priesterlijke verbeelding”. Deze „autoriteiten” willen ons dus laten geloven dat alle in de Pentateuch en in Jozua voorkomende verwijzingen naar de tabernakel niet meer dan een vrome voorstelling vormen, welke door de uit de Babylonische gevangenschap terugkerende priesters in het leven werd geroepen ten einde zich boven het profetische element in Israël te stellen!
Het valt ons echter op dat de Israëlieten die de tabernakel en zijn uitrustingsstukken vervaardigden, niet voortdurend trokken. Zij hadden meer dan tweehonderd jaar in Egypte doorgebracht, wat lang genoeg was om vele beroepen te leren. Bovendien lezen wij dat Gods heilige geest op mensen zoals Bezaleël kwam om hen volledig voor het werk toe te rusten. Wat de bron van de „kostbare materialen” betreft: bedolven de Egyptenaren de Israëlieten na de tiende plaag niet letterlijk onder de gouden en zilveren geschenken ten einde hun vertrek te bespoedigen? — Ex. 12:33-36; 31:1-5.
Wanneer men beweert dat de tabernakel in de geschiedkundige delen van de bijbel niet wordt genoemd, is dat eenvoudigweg een onwaarheid. In Numeri, Deuteronomium, Jozua, Eén Samuël, Eén Koningen en Eén Kronieken wordt ernaar verwezen, en dit is ook in het boek Handelingen het geval. Stéfanus verwees duidelijk naar de tabernakel in de woestijn. In zijn brief aan de Hebreeën deed Paulus dit eveneens. Hij zei: Mozes kreeg „toen hij op het punt stond de volledige tent te maken, het goddelijke bevel . . .: Want zegt hij: ’Zorg ervoor, dat gij alles maakt volgens het patroon dat u op de berg werd getoond’”. Ja, meer nog, de apostel vervolgt zijn betoog door tot in de details de afdelingen en de uitrustingsstukken van deze tabernakel te beschrijven. Laten wij daarom onze geloofversterkende beschouwing van wat Israëls tabernakel voorschaduwde, voortzetten. — Hebr. 8:5, NW; 9:1-5; Hand. 7:44.
DE TABERNAKEL
Kort nadat de Israëlieten door de Rode Zee waren getrokken, gaf Jehovah Mozes instructies betreffende de „tabernakel” (mishkán) of „tent” der samenkomst (óhel). Tot op het moment dat deze tabernakel op de eerste dag van het tweede jaar nadat zij uit Egypte waren getrokken, was klaargekomen, diende Mozes’ eigen tent als een „tent der samenkomst”, terwijl Jehovah door een wolk die boven de ingang van de tent hing, van zijn aanwezigheid blijk gaf. Ongetwijfeld was de stem die Mozes daar hoorde, evenals de stem die Adam en Eva in Eden hoorden, van Gods woordvoerder afkomstig. — Ex. 33:7-11.
In tegenstelling met Mozes’ „tent der samenkomst”, welke hij ver buiten het legerkamp der Israëlieten had opgezet, bevond de tabernakel zich in het midden van dit kamp. De vier afdelingen van de stam Levi lagen eromheen, en daarachter lagen de twaalf stammen — aan elke zijde drie. De kosten van zijn bouw zouden tegen de tegenwoordige prijzen gerekend ongeveer ƒ 7.500.000 bedragen.
De tabernakel was een rechthoekig bouwwerk van ruim vier en een halve meter breed, even zo hoog en ruim dertien en een halve meter lang: ongeveer de helft van het vloeroppervlak van de gemiddelde Koninkrijkszaal maar met een veel hoger plafond. Hij bestond uit twee afdelingen, het Heilige, met een lengte van ruim negen meter, en het „Heilige der heiligen”, dat een volmaakte kubus met zijden van ruim vier en een halve meter vormde. Opdat de tabernakel gedurende hun tocht gemakkelijk verplaatst kon worden, was hij op een eenvoudige wijze, van lichte materialen vervaardigd waardoor hij gemakkelijk afgebroken en opgebouwd kon worden. De achterkant en de twee zijkanten bestonden uit met goud bedekte ruim vier en een halve meter lange paneellijsten die achtenzestig centimeter breed waren. Deze paneellijsten pasten in zilveren voetstukken en waren aan vijf overlangs lopende balken bevestigd. — Ex. 26:15-30.
De ingang keek uit op het oosten en werd door vijf pilaren onderbroken waarachter een kleurig geborduurd gordijn hing. Het grotere Heilige werd door vier pilaren waaraan een soortgelijk gordijn of voorhangsel was opgehangen, van het Heilige der heiligen gescheiden. De tabernakel werd door vier kleden tegen het weer en nieuwsgierige blikken beschermd. Het eerste kleed was van geborduurde wol en linnen, het tweede van kameelhaar, het derde van rood-geverfde ramshuiden, en het vierde van zeerobbenhuid. — Ex. 26:1-14, 31-34.
De tabernakel stond in het achterste gedeelte of de westelijke helft van een voorhof dat ruim tweeëntwintig en een halve meter breed en ruim vijfenveertig en een halve meter lang was. Dit voorhof werd gevormd door een ongeveer twee en een kwart meter hoge omheining van linnen. Deze omheining was aan koperena palen met pennen van zilver bevestigd. De ingang ervan bevond zich aan de oostzijde, en de voorhof zelf werd door een ruim negen meter brede poort of een prachtig versierd gordijn beschermd. — Ex. 27:9-19.
Tussen deze poort en de tabernakel stond een koperen altaar, bijna twee meter dertig in het vierkant en ongeveer een meter veertig hoog. Tussen dit altaar en de tabernakel bevond zich een groot koperen bassin dat met water was gevuld en waarin de priesters voordat zij de tabernakel binnengingen, eerst hun handen en voeten wasten. — Ex. 30:17-21; 38:1-8.
WAT ER ZICH IN DE TABERNAKEL BEVOND
In de eerste en grote afdeling, bekend als het Heilige, stonden drie voorwerpen: een klein met goud overtrokken tafel voor het „toonbrood”, en een zesarmige lampenstandaard welke uit zuiver goud was gesmeed. Eveneens lagen in deze afdeling de verschillende gereedschappen die voor de erin te verrichten dienst nodig waren. — Ex. 37:10-28; 39:37, 38.
In het Heilige der heiligen bevond zich slechts één stuk, de ark des verbonds. Dit was een kist van bijna een meter twintig lang en iets meer dan zestig cm breed en hoog. Op deze kist rustte het „verzoendeksel”, een plaat zuiver goud, waarop twee gouden engelen, cherubs, waren aangebracht die met uitgespreide vleugels met de gezichten naar elkaar toe stonden en derhalve het deksel beschutten. Als een teken van Jehovah’s tegenwoordigheid verscheen er boven deze cherubs het bovennatuurlijke Shekinah-licht. — Ex. 37:1-9.
In de op een kist gelijkende ark bevonden zich de twee stenen tafelen waarop Jehovah de Tien Geboden had gegrift, een gouden kruik met manna ter herinnering aan de wijze waarop Jehovah Israël op bovennatuurlijke wijze had gevoed, en de staf van Aäron die in een nacht tijds op wonderbaarlijke wijze uitbotte, bloeide en vruchten droeg om de opstandige hoofden der andere stammen aan te tonen dat Jehovah inderdaad de stam Levi voor de tempeldienst had verkozen, iets waarover na de goddelijke terechtstelling van de opstandige Korach en de zijnen verschil van mening was ontstaan. Bovendien werden in de ark de rollen van zowel de oorspronkelijke exemplaren als de afschriften van de geïnspireerde geschriften bewaard. — Num. 17:1-10; 1 Sam. 10:25; 2 Kon. 22:8, 13; Hebr. 9:4.
Na aankomst in het land Kanaän schijnen de Israëlieten de tabernakel eerst te Gilgal te hebben opgezet en hem vervolgens, toen het land onder de stammen werd verdeeld, naar Silo te hebben overgebracht. Later in de bijbel lezen wij dat hij in Nob en daarna in Gibeon stond (Joz. 14:6; 18:1; 1 Sam. 21:1; 1 Kron. 21:29). Vanaf de tijd dat Eli hogepriester was, tot de inwijding van de door Salomo gebouwde tempel, heerste er een nogal eigenaardige toestand; het schijnt namelijk dat de tabernakel en de ark des verbonds zich toen op verschillende plaatsen bevonden. Tot de plaatsen waar de ark een tijdlang was ondergebracht, behoorden het land der Filistijnen, Beth-Semes, Kirjath-Jearim, het huis van Obet-Edom en de berg Sion. — 1 Sam. 4:11; 6:13, 20, 21; 7:1, 2; 2 Sam. 6:11, 12.
VOORBEELDEN EN VOORSCHADUWINGEN
Waar was dit alles een afbeelding van en wat werd er door voorschaduwd? Ten einde het antwoord op deze vraag naar waarde te kunnen schatten, dienen wij goed op de hoogte zijn met de twee verschillende en onderscheiden bestemmingen die God volgens zijn voornemen voor gehoorzame mensen heeft. Enerzijds is er de „kleine kudde” van 144.000 die een hemelse bestemming heeft en met Jezus Christus op de berg Sion staat. Anderzijds zijn er alle overige gehoorzame mensen die een bestemming in een aards paradijs zullen hebben en als de „andere schapen” bekendstaan. — Luk. 12:32; Joh. 10:16; Openb. 14:1, 3; 21:4.
De legering van de twaalf stammen van Israël voorschaduwde — in het bijzonder op de grote verzoendag — hoe alle gehoorzame mensen voordeel van Christus’ offer zullen trekken, evenals de Israëlieten van de offers die ten behoeve van hen werden gebracht, voordeel trokken. Zij die zich buiten de legerplaats bevonden, beeldden de oude wereld af die in vijandschap met God verkeert en die in Armageddon vernietigd zal worden. Het omheinde voorhof waarin de levieten dienst verrichtten, beeldde de toestand van mensen af die een rechtvaardige positie voor God innemen. De volmaakte Jezus nam, toen hij op aarde verbleef, zulk een positie in, en zo is het ook met zijn geheiligde volgelingen die wegens hun geloof in Christus’ vergoten bloed rechtvaardig zijn verklaard. — Rom. 5:1, 9.
De eerste afdeling van de tabernakel zelf, het Heilige, voorschaduwde de toestand van geestelijk zoonschap en heiliging waarin zij die zijn „wedergeboren” zich verheugen, en waarin alleen maar de rechtvaardig verklaarden kunnen komen te verkeren. Dit wordt ook, op verschillende manieren, door de uitrustingsstukken in het Heilige afgebeeld. De gouden kandelaar met zijn zeven lampen vormt een afbeelding van deze klasse terwijl ze het licht van Gods Woord uitdraagt. De tafel voor het toonbrood beeldt hen af terwijl zij het Woord van God als het brood des levens onder de mensen brengen. En het gouden wierookaltaar vertegenwoordigt hen terwijl zij de zoete wierook van gebeden en de uit het hart voortspruitende toewijding tot God opzenden. — Matth. 5:14; 4:4; Openb. 8:3; Luk. 1:9, 10.
Het Heilige der heiligen vormde een afbeelding van de hemel zelf, terwijl de aanwezigheid van Jehovah zowel door de wolk die de cherubs op het verzoendeksel overdekte als door het bovennatuurlijke Shekinah-licht werd voorgesteld. Hier werd eens per jaar, op de tiende dag van de zevende maand, voor de gehele natie Israël verzoening voor de zonden gedaan. Dit geschiedde doordat de hogepriester met het bloed van een geofferde jonge stier en een bok, die kort daarvoor in het voorhof waren geslacht en waarvan bepaalde delen van het lichaam later op het koperen altaar in het voorhof werden verbrand, het Heilige der heiligen binnenging en het daar voor het verzoendeksel sprenkelde.
De apostel Paulus laat ons omtrent de betekenis van dit alles niet in twijfel verkeren, maar onthult: „De priesters kwamen bij het vervullen van hun diensten voortdurend in de voorste tent, maar in de tweede alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar, niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de zonden door het volk in onwetendheid bedreven”. „Toen Christus echter als hogepriester van de goede dingen die zijn geschied, is gekomen . . . is hij, neen, niet met het bloed van bokken en jonge stieren, maar met zijn eigen bloed eens voor altijd binnengegaan in de heilige plaats en heeft een eeuwige verlossing voor ons verworven. Want Christus is . . . ingegaan . . . in de hemel zelf, om thans ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen”. — Hebr. 9:6, 7, 11, 12, 24, NW.
Welk doel dienden de tabernakel en de erin gebrachte offers? Als een onderdeel van de Wetsregeling hielpen ze de Israëlieten zich afgescheiden en onderscheiden van de natiën rondom hen te bewaren en tot de komst van de Messias te blijven bestaan. Dit alles werd hun bovendien gegeven om hen ervan te doordringen dat zij een Loskoper nodig hadden. — Hebr. 10:1-4.
Wat Israëls tabernakel voorschaduwde, is thans voor zowel de „kleine kudde” als de „grote schare” der „andere schapen” van kracht en van waarde. Beide klassen trekken voordeel van het grote tegenbeeldige verzoendag-offer, Christus’ rantsoen, alleen op verschillende manieren. En terwijl alleen de kleine kudde maar in het voorhof en in het Heilige van de tabernakel dienst verricht, toont het beeld in Openbaring 7:9-17 een grote schare van „andere schapen” die in de tempel dienen. Beide klassen hebben daarom de plicht het waarheidslicht uit te stralen en het geestelijke brood van Gods Woord aan alle mensen aan te bieden. Israëls tabernakel laat derhalve van beide klassen zien welke zegeningen zij hebben ontvangen en in Gods nieuwe wereld nog zullen ontvangen, terwijl zij tevens van hun verantwoordelijkheden doordrongen worden. Hoe waar is het dat dit alles voor ons onderricht en tot onze vertroosting is opgetekend!
[Voetnoten]
a Daar er in het Hebreeuws voor koper, messing of brons slechts één woord bestaat, worden deze voetstukken in de Petrus Canisius Vertaling als van brons aangeduid. Uit Deuteronomium 8:9 blijkt echter dat dit metaal werd gedolven. Zowel messing als brons zijn legeringen. Messing bestaat uit koper en zink, en brons bevat koper en tin; messing en brons worden dus niet als zodanig gedolven.