Vragen van lezers
● Door welke schriftuurlijke beginselen moet men zich bij de opvoeding van kinderen in gezinnen waar een van de ouders een opgedragen christelijke getuige van Jehovah is en de andere niet, laten leiden? — Gebaseerd op vele ontvangen vragen.
Volgens de Schrift is de man en vader het hoofd van het gezin. Indien hij een opgedragen christelijke getuige van Jehovah is, rust op hem de verantwoordelijkheid erop toe te zien, dat zijn gezin zowel van het geestelijk als het stoffelijk benodigde wordt voorzien (1 Tim. 5:8, OB). Zelfs al is zijn vrouw een ongelovige, dan nog moet hij er voor zorgen dat zijn kinderen thuis en in de Koninkrijkszaal een juist christelijk onderricht ontvangen en een goede christelijke opleiding krijgen, en hij dient al het mogelijke te doen om zijn vrouw te helpen de waarheid in te zien. Terzelfder tijd moet hij zijn vrouw de vrijheid schenken om God op haar eigen manier te aanbidden en van tijd tot tijd kan zij de kinderen met zich mee willen nemen naar haar plaats van aanbidding. Het verlenen van deze vrijheid van aanbidding kan zelfs betekenen dat men haar toestaat om, wanneer het hier de tijd voor is, in een van de kamers van het huis een kerstboom te plaatsen, hoewel de gelovige echtgenoot het niet goedkeurt dat zij ook de andere kamers of de buitenkant van het huis versiert. Door op een dergelijke wijze zijn vrouw vrijheid van aanbidding toe te staan, toont hij dat hij haar als zichzelf liefheeft. — Ef. 5:28, 29.
Dienovereenkomstig kan ook de ongelovige vader, daar hij het hoofd van het gezin is, de religie van de kinderen voorschrijven. Daar de moeder evenwel tijdens de afwezigheid van de vader voor het gedrag van de kinderen verantwoordelijk is, dient zij hun juiste beginselen in te scherpen en kan zij hun, als de gelegenheid zich voordoet, getuigenis geven. In gevallen dat de man een felle tegenstander is, kan het, als hij het verbiedt, onmogelijk voor haar zijn om ze in de velddienst of naar de vergaderingen met zich mee te nemen. Zij kan er echter op verschillende manieren mee voortgaan de kinderen bijbelse beginselen en waarheden te onderwijzen. Indien de kinderen vragen stellen, heeft zij het recht om hun antwoord te geven.
Gesteld dat een vader een strijdvraag maakt van het groeten van de vlag. Daar iedere christen uit Gods Woord de opdracht ontvangt om zijn geloof en handelwijze te verdedigen, heeft een opgedragen moeder het recht om niet alleen aan haar kinderen, maar ook aan haar man een dergelijke verdediging en verklaring te laten horen, zodat alle gezinsleden begrip kunnen hebben voor haar trouw aan christelijke beginselen (1 Petr. 3:15). Omdat de vader er in dit geval tegen gekant is dat de moeder de kinderen ten aanzien van het groeten van de vlag het schriftuurlijke standpunt laat innemen, heeft de moeder, behalve dat zij de kinderen uitlegt wat de Schrift in deze heeft te zeggen, niet het recht om er bij de kinderen op aan te dringen dat zij in dit opzicht overeenkomstig het bijbelse beginsel handelen, want de man eist als gezinshoofd van de kinderen dat zij aan de ceremonie deelnemen. De kinderen moeten wel acht slaan op hun vaders wensen, en de moeder mag niet tussenbeide komen door een briefje naar de onderwijzer te sturen met daarin het verzoek om haar kinderen vrij te stellen van de ceremonie op school. Indien de kinderen evenwel, na hun moeders standpunt vernomen te hebben en tot het inzicht gekomen te zijn dat dit schriftuurlijk en dus de wil van God is, overeenkomstig hun eigen geweten op school en elders hun standpunt tegen het groeten van de vlag innemen en weigeren om aan dergelijke ceremoniën deel te nemen, dan is een dergelijke handelwijze natuurlijk niet het resultaat van het aandringen van de moeder, maar gaat dit van de kinderen zelf uit en kan de man haar hiervan niet de schuld geven. Uiteindelijk is het kind er zelf verantwoordelijk voor om overeenkomstig zijn geweten zijn standpunt in te nemen, en als zijn vader hem straft omdat hij zich gewetensvol van deelname aan patriottische ceremoniën heeft onthouden, lijdt het ter wille van de rechtvaardigheid. — 1 Petr. 2:19, 20.
Overeenkomstig de raad in 1 Petrus 3:1-6 zal de opgedragen christelijke vrouw van een ongelovige een voorbeeldig gedrag aan de dag leggen, diep respect voor haar man tonen en hun kinderen hetzelfde leren. Zij zal echter niet nalaten om actief aan de reine aanbidding deel te nemen, en door haar getrouwe gedrag en de dingen waarover zij spreekt, zal zij zowel op haar man als haar kinderen een krachtige invloed uitoefenen, zodat ook zij gered mogen worden. — 1 Kor. 7:14, 16.
Wanneer een kind waardering toont voor de bijbelse waarheden die hij van de gelovige ouder heeft geleerd, wordt ook zijn handelwijze door christelijke beginselen geleid. Hoewel de ongelovige er nog op kan blijven aandringen dat het kind naar de kerk gaat, en het minderjarige kind, op de juiste wijze aan zijn ouder onderworpen, hiertoe ook verplicht is, kan hij in de kerk op grond van zijn geweten niet aan afgodische ceremoniën deelnemen, en wanneer discussieperioden hem hiertoe in de gelegenheid stellen, zal hij het Woord van zijn hemelse Vader verdedigen. Als een ongelovige ouder iets van het kind eist wat rechtstreeks in strijd is met de wet van Jehovah God, zal het zich door de bijbelse raad laten leiden: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” „Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig.” „Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in den Here, want dat is recht” — Hand. 5:29, NW; Matth. 10:37; Ef. 6:1.
Aldus nemen opgedragen leden van verdeelde huisgezinnen hun omstandigheden te allen tijde goed in overweging. Zij erkennen dat zij in de eerste plaats tegenover God verantwoordelijk zijn en dienovereenkomstig gehoorzamen zij de door God gegeven instructies over het erkennen van een hoofd in het huisgezin en betonen de verschuldigde liefde en het verschuldigde diepe respect.
● Wat is de wijsheid waarnaar in Prediker 1:18 wordt verwezen? — M. L., Verenigde Staten.
Prediker 1:18 luidt: „Want in veel wijsheid ligt veel verdriet, en als iemand kennis vermeerdert, vermeerdert hij smart.” De Schrift toont dat er twee soorten wijsheid bestaan, de goddelijke soort en de wereldse soort. Klaarblijkelijk heeft deze tekst geen betrekking op de goddelijke soort, want hiervan lezen wij: „Welzalig de mens die wijsheid vindt, de mens die verstandigheid verkrijgt; want wat zij opbrengt, is beter dan de opbrengst van zilver, wat zij doet gewinnen, is beter dan goud. Zij is kostbaarder dan koralen, al wat gij kunt begeren, kan haar niet evenaren. Lengte van dagen is in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer. Haar wegen zijn liefelijke wegen, al haar paden zijn vrede. Een boom des levens is zij voor wie haar aangrijpen, wie haar vasthouden, zijn gelukkig te prijzen.” — Spr. 3:13-18.
Dit is de ware wijsheid die op de vrees voor Jehovah God en het aanvaarden van zijn voorzieningen door bemiddeling van Jezus Christus berust. Deze geeft geen verdriet. Bovendien betekent het vermeerderen van kennis van Jehovah God en van zijn Zoon, Jezus Christus, die hij heeft gezonden, eeuwig leven voor allen die deze kennis zullen verkrijgen en in overeenstemming met goddelijke wijsheid zullen gebruiken. — Joh. 17:3.
De wijsheid waarnaar in Prediker 1:18 wordt verwezen, is echter de wijsheid van deze wereld die in geen enkele verhouding tot God staat en daarom een overvloed van smart veroorzaakt. De wereldwijze mens vermeerdert ook kennis, maar hij gebruikt deze overeenkomstig de wijsheid van ontheocratische personen en als gevolg daarvan vermeerdert hij voor zichzelf slechts smart, zoals men kan waarnemen in de tegenwoordige wereld, nu er in onze bibliotheken, scholen en andere instellingen meer materiaal voor het vergaren van kennis beschikbaar is dan ooit tevoren en de mensheid tegelijkertijd nog nooit zoveel smarten heeft geleden. Over deze soort van wijsheid schreef de apostel Paulus: „Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid voor God.” — 1 Kor. 3:19.
● Bestaat er helemaal geen hoop dat iemand van de „grote schare” die nu voor Armageddon sterft, in de nieuwe wereld met zijn huwelijkspartner als man en vrouw herenigd zal worden en aan de vervulling van de voortplantingsopdracht een aandeel zal hebben?
Hoop is gebaseerd op Gods Woord, niet op sentiment. De vaste bijbelse waarheid blijft: Het menselijke huwelijk wordt door de dood van een der echtgenoten ontbonden (Rom. 7:1-3). Daarom heeft de christen die nu komt te sterven niet het recht van de overlevende huwelijkspartner te eisen dat hij of zij ongetrouwd blijft in de hoop dat zij in de opstanding herenigd mogen worden.
De overlevende is niet ontrouw aan de overleden huwelijkspartner wanneer hij of zij later met iemand anders trouwt. Zolang de gestorvene nog in leven was, heeft de overlevende hem of haar alle liefde, loyaliteit en toewijding geschonken en is hieraan niet ontrouw geweest. Op dit punt zal de stervende dus niets aan te merken hebben.
De achtergeblevene dient echter na de dood van de geliefde huwelijkspartner een normaal leven te leiden. De omstandigheden en allerlei ontwikkelingen kunnen aanleiding vormen tot een nieuw huwelijk overeenkomstig de Schrift. Men is hier vrij in. De overledene kan hem of haar niet binden, want in de tijdsperiode tussen thans en de opstanding van de doden zal hij of zij de huwelijksplichten jegens de nabestaande niet kunnen nakomen. God maakt geen uitzondering met betrekking tot zijn wet die zegt dat het huwelijk door de dood van een der huwelijkspartners wordt ontbonden. Indien hij dus vroegere huwelijkspartners zou toestaan om door middel van de opstanding als man en vrouw herenigd te worden en met de overlevenden van Armageddon deel te nemen aan de uitvoering van de voortplantingsopdracht, zou hij dit wel doen.
Dit is eveneens het geval met christenen die niet tot de „grote schare” of de „andere schapen” behoren, maar Christus’ geestelijke broeders en daarom medeërfgenamen met Jezus Christus van het hemelse koninkrijk zijn. Ook voor hen verbreekt de dood de huwelijksband. Vandaar dat vroegere echtparen in de opstanding uit de dood tot leven in de hemel niet als man en vrouw of zelfs als de intiemste metgezellen zullen worden herenigd, want over zulke geestelijk nieuwe schepselen staat geschreven: „Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees. Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer” (2 Kor. 5:16). Waarlijk, wanneer zo’n „nieuw schepsel”-christen sterft en een geestelijke opstanding tot hemels leven heeft ontvangen zonder het vleselijke lichaam dat daar in het graf ligt te vergaan, dient de achtergebleven door de geest verwekte huwelijkspartner de gestorvene niet langer naar het vlees te kennen. De opgestane medeërfgenaam van Christus is niet vleselijk meer. Het huwelijk tussen man en vrouw met het doel kinderen voort te brengen, is iets wat tot het vlees behoort, niet tot de geest. Als gevolg hiervan dient de overlevende, door de geest verwekte christen met een hemelse hoop niet te menen dat hij ongehuwd moet blijven en niet moet hertrouwen, met de gedachte dat hij of zij zich vrij moet houden om straks met de vroegere huwelijkspartner in het hemelse koninkrijk herenigd te worden. Men dient niet de hoop te koesteren dat het ongetrouwd blijven en het uitsluitend toegewijd zijn aan de liefde voor slechts één aardse huwelijkspartner door Jezus Christus erkend en beloond zal worden en dat hij daarom het vroegere echtpaar in de opstanding bij de aangelegenheden, regelingen en activiteiten van het hemelse koninkrijk zal herenigen.
Zowel voor de doden met een geestelijke, hemelse hoop als voor hen met een hoop op het aardse paradijs geldt onveranderd de door Jezus uitgesproken regel: „Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in den hemel” (Matth. 22:30). Met de vloed in Noachs dagen werden engelen gestraft voor het feit dat zij in het huwelijk traden, hetgeen zij toen met de dochters der mensen deden omdat dezen er zo aantrekkelijk uitzagen (Gen. 6:1-4). In de opstanding van de „andere schapen” op aarde zal geen vroeger gehuwd persoon aanleiding hebben een ander die vroeger ook gehuwd was te benijden, zoals zou kunnen gebeuren wanneer de laatstgenoemde de vroegere huwelijkspartner die ongehuwd was gebleven, zou terugkrijgen, terwijl de afgunstige partij zijn vroegere huwelijkspartner niet terug zou krijgen, omdat deze hertrouwd was en met zijn nieuwe huwelijkspartner Armageddon overleefde. De opstanding belooft de mensen niet dat zij zullen hertrouwen, maar dat zij zullen herleven, en dit onder Gods koninkrijk door Christus. Is dat niet voldoende en bevredigend? Heeft iemand het recht om op grond van Christus’ offer meer te verlangen? Christus stierf voor u, niet om te trouwen, maar om te leven! Laten wij ons daarom niet door sentimentaliteit of emotie laten beheersen of overmannen.