Vragen van lezers
● Wat werd er in de ark des verbonds bewaard? Volgens 2 Kronieken 5:10 „was [er] niets in de ark dan alleen de twee tafelen die Mozes er in gedaan had op Horeb, waar de HERE met de Israëlieten een verbond had gesloten bij hun uittocht uit Egypte”, en 1 Koningen 8:9 is bijna gelijkluidend. In Hebreeën 9:4 (NW) staat daarentegen: „Deze had een gouden reukvat en de ark des verbonds, rondom met goud overtrokken, waarin zich bevonden de gouden kruik met het manna, en de staf van Aäron die gebloeid had, en de tafelen van het verbond.” — T. R., V. S.
De woorden van Paulus in Hebreeën 9:4 (NW) zijn gebaseerd op de volgende schriftuurplaatsen, waaruit blijkt wat er in de ark des verbonds werd gedaan: „Daarom zeide Mozes tot Aäron: Neem een kruik, doe daarin een volle gomer manna en leg dit voor het aangezicht des HEREN, om het voor de toekomende geslachten te bewaren. Zoals de HERE Mozes geboden had, legde Aäron het vóór de getuigenis ter bewaring.” Hoewel Aäron het manna ongetwijfeld verzameld heeft en het in een kruik heeft gedaan, spreekt het vanzelf dat het pas voor de Getuigenis gelegd kan zijn toen de ark des verbonds of de ark der getuigenis gemaakt was en de tafelen der wet ontvangen waren (Ex. 16:33, 34). Later vertelde Mozes zelf: „Toen keerde ik mij om en daalde den berg af, en ik legde de tafelen in de ark, die ik gemaakt had; en zij bleven daar, zoals de HERE mij geboden had” (Deut. 10:5). „De HERE zeide tot Mozes: Breng den staf van Aäron terug vóór de getuigenis, om bewaard te worden tot een teken voor de wederspannigen, zodat gij aan hun gemor een einde maakt en Ik het niet meer hoor, opdat zij niet sterven” (Num. 17:10). Uit deze teksten blijkt duidelijk dat de ark des verbonds eens de voorwerpen heeft bevat die Paulus noemt en hij schrijft dus klaarblijkelijk over de tijd waarin dit het geval was.
In plaats dat er echter sprake is van een tegenstrijdigheid tussen zijn woorden en die welke wij in 2 Kronieken 5:10 aantreffen, wordt juist door het feit dat deze tekst vermeldt dat er ten tijde van de inwijding van Salomo’s tempel „niets in de ark [was] dan alleen de twee tafelen die Mozes er in gedaan had op Horeb”, te kennen gegeven dat de Ark op een bepaalde tijd voordien wel iets anders had bevat, zodat het feit dat dit nu niet het geval was, het vermelden waard was.
De reden waarom Aärons staf die gebloeid had, voor het aangezicht van Jehovah gelegd moest worden, namelijk als een teken voor de wederspannigen, schijnt erop te duiden dat deze staf in ieder geval voor de duur van de reis door de wildernis, of zolang die wederspannigen leefden, in de ark des verbonds is gebleven. Het is daarom redelijk te concluderen dat enige tijd nadat de Israëlieten het land der belofte binnentrokken en vóór de inwijding van Salomo’s tempel, de gouden kruik en Aärons staf werden verwijderd. Het schijnt ons echter niet redelijk toe dat Jehovah toegelaten zou hebben dat deze heilige dingen in handen van de Filistijnen vielen toen dezen de Ark, in de dagen van hogepriester Eli, veroverden, want dan zouden de twee tafelen der wet ook ontbroken hebben. Klaarblijkelijk hadden de gouden kruik met manna en Aärons staf die had gebloeid aan hun doel beantwoord; daarom gaf Jehovah toestemming ze te verwijderen.
Het is interessant dat er in verband met de tafelen over meer dan één ark wordt gesproken. De ark waarover Mozes in Deuteronomium 10:1-5 spreekt en die hij in opdracht van Jehovah had gemaakt, was een tijdelijke kist voor de twee tafelen der wet die hij op de berg Sinaï ontving. Pas later, omstreeks het einde van het jaar, was de ark des verbonds klaar voor gebruik. — Ex. 39:33–40:3.
Hoe staat het met de oorkonde die in 1 Samuël 10:25 wordt genoemd? Daarover lezen wij: „Daarna zette Samuël voor het volk het recht van het koningschap uiteen, schreef dit in een oorkonde en legde die neer voor het aangezicht des HEREN.” Wanneer iets voor het aangezicht van Jehovah werd gelegd, wilde dit dan zeggen dat het in de ark des verbonds werd gedeponeerd? Dit behoefde niet, en zeker niet in dit geval. Waarom niet? Omdat er in die tijd een enigszins vreemde situatie in Israël bestond. De ark des verbonds werd, nadat ze door de Filistijnen was teruggebracht, ondergebracht in Kirjath-Jearim, waar ze tot de regering van koning David bleef (1 Sam. 7:1, 2). De tabernakel bevond zich in die tijd echter óf in Silo óf in Nob en werd later naar Gibeon overgebracht. Bij de tabernakel bevonden zich ook het altaar voor de offers en de priesterschap, alsook de voorwerpen die in het Heilige thuishoorden, en daarom is het redelijk te concluderen dat „voor het aangezicht des HEREN” in Samuëls tijd betekende waar de tabernakel was en niet waar de Ark zich bevond. — Joz. 18:1; 1 Sam. 21:1; 1 Kron. 16:39.
Uit het voorgaande blijkt dus eens te meer dat de bijbel zichzelf niet tegenspreekt.