Vragen van lezers
● Wat dient een christelijke vrouw te doen als haar ongelovige echtgenoot haar vraagt zijn familie te bezoeken in verband met een maaltijd op een wereldse feestdag? — B.S., V.S.
De christelijke echtgenote wordt hierdoor in een moeilijke positie geplaatst, want er zijn verschillende factoren die hierbij een rol spelen, en waarschijnlijk denkt zij direct aan twee factoren die op onderworpenheid betrekking hebben. Zij heeft de schriftuurlijke verplichting, haar echtgenoot onderworpen te zijn (Tit. 2:4, 5). Toch is zij er ook verantwoordelijk voor dat zij Jehovah, die het hoogste gezag als hoofd over haar uitoefent, gehoorzaam is. — Hebr. 12:9.
Het christelijke standpunt ten aanzien van wereldse feestdagen zoals Kerstmis is heel duidelijk. De enige dag die, zover het christenen betreft, gehouden moet worden, is de verjaardag van Christus’ dood (Luk. 22:19, 20). Het zou verkeerd zijn, mee te doen aan het houden van religieuze feestdagen die, hoewel men ze met schriftuurlijke gebeurtenissen in verband heeft gebracht, van heidendom zijn doortrokken, zoals Kerstmis en Pasen (2 Kor. 6:14-18). Zolang wij echter in dit samenstel van dingen leven, zullen wij wellicht enige contacten met personen die op heidense aanbidding gebaseerde feestdagen vieren, moeten onderhouden (1 Kor. 5:10). Hierbij kunnen ook familieleden inbegrepen zijn.
Indien een christelijke vrouw op verzoek van haar echtgenoot inderdaad met hem meegaat om op een wereldse feestdag familieleden te bezoeken, zal haar gedrag ongetwijfeld duidelijk te kennen geven dat zij niet bezig is de feestdag in acht te nemen. De familie zal haar dan wellicht met een groet die bij die speciale feestdag behoort verwelkomen, maar zij zal niet met een soortgelijke groet antwoorden. Men zal dit bezoek wellicht als een gelegenheid aangrijpen om elkaar geschenken te geven, maar zíj zal geen geschenken geven. Zij zal zelfs niet eens in de stemming van deze festiviteiten delen. Zodoende zal het duidelijk worden dat haar bezoek in verband met de maaltijd of het diner, van haar kant niet met de feestdag in verband wordt gebracht.
Wanneer zij tevoren tactvol en met het nodige respect met haar echtgenoot heeft gesproken en hem heeft uitgelegd hoe men in verlegenheid zal worden gebracht als de familie wel aan enkele festiviteiten zal doen maar zij er niet aan zal deelnemen, zou het kunnen zijn dat hij besluit de familie op een andere dag te bezoeken (1 Petr. 3:15). Als hij haar schriftuurlijke standpunt eenmaal goed begrijpt, zal hij waarschijnlijk eerder geneigd zijn een beslissing te nemen die voor alle betrokkenen beter uitkomt.
Indien hij echter, na de uitleg van zijn vrouw te hebben aangehoord, nog steeds wil dat zij met hem meegaat, zal zij persoonlijk moeten beslissen of zij dat wel zal doen. Zij zou tot de conclusie kunnen komen dat haar man als gezinshoofd de verantwoordelijkheid heeft het gezin van voedsel te voorzien (Kol. 3:18). In dit geval zou haar echtgenoot, haar hoofd, zodoende regelingen voor haar maaltijd kunnen treffen ten huize van zijn familie, want allen zijn vrij van hun wereldse werk en kunnen elkaar dus nu bezoeken. Enkel het feit dat het hier een wereldse feestdag betreft, maakt het nog niet tot iets verkeerds als men met zijn familie gezamenlijk een maaltijd nuttigt. Wellicht kan zij tijdens zulk een maaltijd getuigenis geven.
Merk op welk beginsel er in 1 Korinthiërs 8:8 wordt genoemd: „Voedsel zal ons niet bij God aanbevelen, eten wij niet, wij zijn er niet minder om, en eten wij wel, wij hebben geen verdienste voor onszelf.” Alleen omdat het voedsel op een wereldse feestdag wordt gegeten, is het nog niet verontreinigd. De christelijke echtgenote zal het als een gewone maaltijd bezien; zij zal er ook niet aan meedoen elkaar een gelukkig of zalig kerstfeest toe te wensen of andere groeten te zenden in verband met welke feestdag ook, feestliederen te zingen, aan toosten of heildronken mee te doen, enzovoort. Enkel de maaltijd te nuttigen is dus geen zonde.
Een andere factor evenwel die moet worden overwogen, is de uitwerking die het aanzitten aan zulk een maaltijd wellicht op anderen zal hebben. De apostel Paulus zegt verder in 1 Korinthiërs 8:9: „Blijft erop toezien dat deze autoriteit van u niet op de een of andere wijze een struikelblok wordt voor hen die zwak zijn.” Terwijl de apostel hier over voedsel spreekt dat aan de afgoden werd geofferd, wordt hierdoor tegelijkertijd de mogelijkheid naar voren gebracht dat anderen, die te weten zouden komen dat zij op die dag wereldse familie heeft bezocht, tot struikelen zouden worden gebracht. — 1 Kor. 10:23, 24.
Bovendien zal zij het gevaar onder de ogen moeten zien dat de familie druk op haar zal uitoefenen om te schipperen en dat zij dan haar christelijke rechtschapenheid zal moeten handhaven. Het verlangen, elke moeilijkheid en verlegenheid waarin zij zou kunnen worden gebracht, te vermijden, zou een krachtige invloed op haar kunnen uitoefenen en haar ertoe kunnen brengen aan de een of andere afvallige religieuze handeling mee te doen. Zij zou het stellig betreuren als zij iets zou doen wat Jehovah’s misnoegen zou opwekken. Het is daarom belangrijk de aangelegenheid van tevoren grondig te overdenken en bij het nemen van een beslissing vorenstaande factoren in overweging te nemen.
Als zij dan ten slotte het geheel overziet, kan zij de factoren tegen elkaar afwegen en vervolgens een persoonlijke beslissing nemen (Gal. 6:5). Zij zal er goed aan doen een zodanige beslissing te nemen dat zij een zuiver christelijk geweten kan bewaren, om evenals Paulus te kunnen zeggen: „Ik [oefen] mijzelf voortdurend om een bewustzijn te bezitten dat ik geen overtreding tegen God en de mensen bega.” — Hand. 24:16.