Vragen van lezers
● Sprak Jehovah God persoonlijk met Mozes, of door bemiddeling van een hemelse vertegenwoordiger? — V.S.
Jehovah trad bij meer dan één gelegenheid met Mozes in verbinding. Toen Mozes bij de berg Horeb de kudde van zijn schoonvader hoedde, zag hij een brandend doornbos dat niet werd verteerd. In Exodus 3:4-6 lezen wij: „Toen Jehovah zag dat hij van de weg afweek om het in ogenschouw te nemen, riep God hem terstond midden uit het doornbos toe en zei: ’Mozes! Mozes!’ . . . Voorts zei hij: ’Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob.’ Toen verborg Mozes zijn aangezicht, want hij was bevreesd naar de ware God te kijken.” Wíe sprak bij die gelegenheid in werkelijkheid tot Mozes? 3 Vers 2 zegt: „Toen verscheen hem Jehovah’s engel in een vuurvlam midden in een doornbos.” Het was dus niet Jehovah zelf die daar aan Mozes verscheen, maar Jehovah’s engel die, als de vertegenwoordiger van God, in Zijn naam sprak.
In opdracht van Jehovah ging Mozes naar Egypte om voor Farao te verschijnen en de Israëlieten uit het land te leiden. Daar bleef Jehovah met Mozes spreken, waarbij Jehovah hem speciale boodschappen gaf die hij aan Farao moest overbrengen en hem van tevoren plagen aankondigde die over het land zouden komen. Het is redelijk de gevolgtrekking te maken dat Jehovah gedurende die tijd niet rechtstreeks, maar evenals hij bij de berg Horeb had gedaan, door bemiddeling van een hemelse vertegenwoordiger, met Mozes bleef spreken.
Later keerde Mozes, mèt de bevrijde zonen Israëls, naar de omgeving terug waar Jehovah hem voor het eerst instructies had gegeven. Daar deelde God ten aanhoren van de gehele natie die aan de voet van de berg was verzameld, de Tien Geboden mee (Ex. 20:1-18, 22; Deut. 9:10). Door vrees bevangen, smeekten de stamhoofden en de oudere mannen van het volk of Jehovah niet weer op deze spectaculaire wijze met hen wilde spreken, maar of hij dit door bemiddeling van Mozes wilde doen. Het volk trok zich derhalve in hun tenten terug en Jehovah gaf Mozes verdere rechterlijke beslissingen voor de natie. — Deut. 5:4, 23-31.
Mozes en Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudere mannen van Israël kregen daarna, bij de inwijding van het Wetsverbond, „een visioen van de ware God” (Ex. 24:11). Maar met betrekking tot Mozes’ persoonlijke ervaring lezen wij: „Jehovah’s heerlijkheid nu verbleef op de berg Sinaï en de wolk bedekte hem zes dagen lang. Ten slotte riep hij op de zevende dag tot Mozes uit het midden van de wolk. En voor de ogen van de zonen van Israël was de aanblik van Jehovah’s heerlijkheid als een verterend vuur op de top van de berg. Toen ging Mozes midden in de wolk en hij klom de berg op. En Mozes bleef veertig dagen en veertig nachten op de berg. Vervolgens sprak Jehovah tot Mozes. . . Zodra hij nu geëindigd had met Mozes op de berg Sinaï te spreken, gaf hij hem voorts twee tafelen der Getuigenis, tafelen van steen, beschreven door Gods vinger” (Ex. 24:16–31:18). Was dat Jehovah zelf die persoonlijk de Tien Geboden voor de gehele natie bij de berg Sinaï uitsprak en die Mozes later verdere rechterlijke beslissingen en de beschreven tafelen der Getuigenis gaf? Velen die het verslag lezen, zouden die gevolgtrekking kunnen maken.
Toen de joodse christelijke discipel Stéfanus, gedreven door Gods geest, voor het joodse Sanhedrin sprak, verklaarde hij evenwel: „Deze Mozes is het die . . . te midden van de gemeente in de wildernis was met de engel die tot hem sprak op de berg Sinaï en met onze voorvaders, en hij ontving levende heilige uitspraken om ze u te geven.” Vervolgens verwees Stéfanus naar de mannen voor wie hij stond als „gij . . . die de Wet hebt ontvangen, zoals die door engelen werd overgebracht” (Hand. 7:37, 38, 53). Volledig in overeenstemming hiermee, noemde de apostel Paulus de Mozaïsche wet „het woord dat door bemiddeling van engelen werd verkondigd” (Hebr. 2:2). En toen hij aan de gemeente Galatië schreef, zei hij: „De Wet . . . werd door bemiddeling van engelen door de hand van een middelaar overgebracht” (Gal. 3:19). Het is dus duidelijk dat Jehovah, in plaats van persoonlijk tot de natie en later nog eens persoonlijk tot Mozes te spreken en hem de twee tafelen der Getuigenis te geven, deze dingen door bemiddeling van hemelse vertegenwoordigers deed die gemachtigd waren in Zijn naam te spreken.
Enige tijd hierna verzocht Mozes Jehovah speciaal: „Laat mij alstublieft uw heerlijkheid zien.” Jehovah gaf ten antwoord: „Ikzelf zal al mijn goedheid aan uw aangezicht laten voorbijgaan, en ik zal stellig de naam van Jehovah ten aanhoren van u uitroepen; en ik zal stellig gunst betonen aan wie ik gunst zal betonen, en ik zal stellig barmhartigheid bewijzen aan wie ik barmhartigheid zal bewijzen.” En hij voegde eraan toe: „Gij kunt mijn aangezicht niet zien, want geen mens kan mij zien en nochtans leven.” En Jehovah vervolgde: „Zie, bij mij is een plaats, en gij moet op de rots gaan staan. En het moet geschieden dat terwijl mijn heerlijkheid voorbijgaat, ik u in een rotsholte moet plaatsen, en ik moet mijn handpalm als een scherm over u houden, totdat ik ben voorbijgegaan. Daarna moet ik mijn handpalm wegnemen, en gij zult mij inderdaad van achteren zien. Maar mijn aangezicht mag niet worden gezien.” — Ex. 33:18-23.
Vroeg in de morgen beklom Mozes de berg Sinaï. „Toen daalde Jehovah neer in de wolk en stelde zich daar bij hem en riep de naam van Jehovah uit. Nu ging Jehovah aan zijn aangezicht voorbij en riep: ’Jehovah, Jehovah, een God barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toom en overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid, die liefderijke goedheid bewaart voor duizenden, die dwaling en overtreding en zonde vergeeft, maar hij zal geenszins vrijstelling van straf geven, daar hij straf voor de dwaling van vaders brengt over zonen en over kleinzonen, over het derde geslacht en over het vierde geslacht.’ Terstond boog Mozes zich haastig diep ter aarde en wierp zich neer” (Ex. 34:4-8). Was Jehovah daar persoonlijk op de berg Sinaï die morgen, zodat Mozes God werkelijk „van achteren” zag?
Vergeet niet dat Jehovah tot Mozes had gezegd: „Geen mens kan mij zien en nochtans leven” (Ex. 33:20). En later vermeldde de apostel Johannes als feit: „Geen mens heeft ooit God gezien” (Joh. 1:18). Het is evenwel belangwekkend dat toen engelen godvrezende herders de geboorte van Jezus aankondigden, Lukas 2:9 bericht: „Plotseling stond Jehovah’s engel bij hen, en Jehovah’s heerlijkheid omscheen hen.” Dit toont dus aan dat er in verband met engelen manifestaties van Jehovah’s heerlijkheid gegeven konden worden. Dit gebeurde klaarblijkelijk toen Jehovah zijn heerlijkheid aan Mozes liet zien. Het was echter niet de volle kracht van Jehovah’s heerlijkheid, hetgeen Mozes’ dood zou hebben veroorzaakt, maar het was slechts een nagloed, Gods ’rug’ als het ware. Dit is in overeenstemming met de verklaring van Stéfanus dat Mozes „met de engel die tot hem sprak op de berg Sinaï” was. Hierna schreef de goddelijke macht de Tien Geboden op een nieuw stel tafelen die Mozes mee naar boven had gebracht. — Ex. 34:28.
Op een later tijdstip, toen Aäron en Mirjam werden terechtgewezen omdat zij zich tegen hun broer Mozes hadden gekeerd, zei Jehovah tot Aäron en Mirjam: „Hoort alstublieft mijn woorden. Indien iemand onder u een profeet voor Jehovah werd, zou ik mij in een visioen aan hem bekend maken. In een droom zou ik tot hem spreken. Niet zo met mijn knecht Mozes! Aan hem wordt mijn gehele huis toevertrouwd. Van mond tot mond spreek ik tot hem, hem aldus dingen tonend, en niet door raadsels; en de gedaante van Jehovah aanschouwt hij” (Num. 12:6-8). Dat was een goede terechtwijzing voor Aäron en Mirjam, want zij hadden gepocht dat Jehovah door middel van hen had gesproken en dat zij daarom dus net zo goed profeten waren als Mozes.
Met het oog op wat wij reeds hebben vernomen, zou de vraag gesteld kunnen worden: Wat bewees Jehovah aan Aäron en Mirjam toen hij zei dat hij „van mond tot mond” tot Mozes sprak? Hoe verschilde de wijze waarop hij met Mozes in verbinding trad van die waarop hij met andere profeten, eveneens door middel van engelen, in verbinding trad?
Mozes was degene die Jehovah als middelaar tussen Zichzelf en de natie Israël had gekozen. Aan hem gaf God de instructies en de wetten van het Wetsverbond voor de natie. Jehovah vertrouwde Mozes ’Zijn gehele huis’ toe door hem als zijn vertrouwde vertegenwoordiger bij het organiseren van de natie te gebruiken. De latere profeten bleven eenvoudig voortbouwen op het fundament dat door bemiddeling van Mozes was gelegd. Hoewel God in het verleden door bemiddeling van engelen tot getrouwe mannen zoals Noach en Abraham had gesproken, en bij één enkele gelegenheid via een engel ten aanhoren van de gehele natie de Tien Geboden had medegedeeld, had Jehovah tot Mozes „van mond tot mond” of „van aangezicht tot aangezicht [gesproken], net zoals een man tot zijn naaste zou spreken” (Ex. 33:9-11). Jehovah sprak niet slechts bij één of twee gelegenheden, maar herhaaldelijk tot Mozes en Mozes, op zijn beurt, sprak tot God, waarbij hij Hem problemen voorlegde, om leiding vroeg en zijn eigen gevoelens onder woorden bracht, en Jehovah antwoordde hem door bemiddeling van zijn engel. Geen van de andere profeten genoot zulk een voortdurend wederzijds mondeling contact met God zoals Mozes in zijn hoedanigheid van middelaar of tussenpersoon. — Deut. 34:10.
Jehovah zei door bemiddeling van zijn engel op de berg Horeb tot Mozes: „Geen mens kan mij zien en nochtans leven” (Ex. 33:20). Wanneer Deuteronomium 34:10 dus spreekt van „Mozes, dien Jehovah van aangezicht tot aangezicht heeft gekend”, zou dit nooit kunnen betekenen dat Mozes Jehovah’s eigen gezicht of persoon zag. En aangezien de mond tot het gezicht behoort, zouden Jehovah’s woorden „van mond tot mond spreek ik tot hem”, nooit kunnen betekenen dat Mozes Gods aangezicht zag of in rechtstreeks, onmiddellijk contact met God stond. Hij had louter door bemiddeling van engelen — die, zoals Jezus in Matthéüs 18:10 zei, op noodzakelijke momenten „altijd het aangezicht aanschouwen van mijn Vader, die in de hemel is” — persoonlijk gehoor bij God.
De wijze waarop Jehovah met Mozes handelde was zo indrukwekkend dat het was alsof Mozes God werkelijk met zijn eigen ogen aanschouwde, in plaats van louter een visioen of een droom te hebben waarin hij God hoorde spreken, hetgeen de gebruikelijke wijze was waarop God met zijn profeten in verbinding trad. Mozes heeft Jehovah nooit werkelijk gezien en God sprak door bemiddeling van engelen met hem, maar de wijze waarop Jehovah met Mozes handelde, was zo realistisch dat Mozes reageerde alsof hij „de Onzichtbare” had gezien (Hebr. 11:27). En de beschrijving is van dien aard dat bij het lezen de indruk wordt gewekt alsof Mozes Jehovah God zelf heeft gezien en gehoord.