Oplettend het oog gericht houden op de Voornaamste Bewerker van het leven
’Houdt oplettend het oog gericht op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus. Ja, let nauwkeurig op hem.’ — Hebr. 12:2, 3.
1. Hoe en waarom kunnen dingen vaak in een nieuw licht worden gezien?
HEBT u ooit ondervonden wat het betekent naar een bepaald welbekend voorwerp te kijken en het dan in een nieuw licht te zien? Misschien is het op een andere plaats neergezet of u bent zich er meer bewust van geworden en bent er beter op gaan letten of er bestaat nog een andere reden voor. Dit is bijvoorbeeld vaak het geval wanneer u de volwassen leeftijd hebt bereikt en daarna opnieuw de plaats en de omgeving van uw kinderjaren hebt bezocht. Deze is misschien niet veranderd en u herkent de oude bekende punten, maar toch ziet alles er zo anders uit, vaak kleiner. In uw kinderjaren was het uw gehele grote wereld. Nu is het echter, vergeleken met de rest van de wereld, slechts een heel klein plekje.
2. (a) Hoe kwam het dat Eva de dingen door de ogen van iemand anders ging bezien? (b) Wie bewerkte Eva, en hoe kan dit worden bewezen?
2 Ook van situaties en van problemen kan worden gezegd dat ze in een ander licht bezien kunnen worden, hetgeen heel goed het gevolg kan zijn van de invloed of de ingeving van iemand anders. Met andere woorden, men leert de dingen door de ogen van iemand anders te zien. Dit kan wel of niet heilzaam zijn, hetgeen ervan afhangt wie degene is die invloed op u uitoefent. Een treffend voorbeeld hiervan deed zich bij het eerste begin van de menselijke geschiedenis voor. Door naar de ingeving van de slang te luisteren, leerde Eva de verboden vrucht door de ogen van iemand anders te bezien. Zij zag deze niet langer als iets wat verboden was en zelfs niet eens aangeraakt mocht worden, maar zag ze nu als iets wat van elk standpunt uit bezien buitengewoon begeerlijk was (Gen. 3:1-6). Zoals de bijbel aantoont, bleek Satan, „de oorspronkelijke slang”, degene die Eva in werkelijkheid bewerkte, dus geen werktuig of instrument te zijn dat tot leven en verlichting leidde, hoewel hij zich wel als zodanig voordeed. Hij was veeleer, zoals Jezus hem noemde, een „doodslager” en een „leugenaar”. Hij was in werkelijkheid „degene . . . die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel”. — Openb. 12:9; Joh. 8:44; Hebr. 2:14.
3. Welke methoden hebben altijd aan Satans doeleinden ten grondslag gelegen?
3 Satans gedragslijn en tactiek zijn sindsdien altijd dezelfde gebleven. Door middel van sluwe en bedrieglijke middelen probeert hij anderen ertoe te brengen de dingen door zijn ogen te bezien. Hij leert zijn werktuigen, zowel zijn zichtbare als zijn onzichtbare dienstknechten, dezelfde methoden te gebruiken en leidt hen hiertoe op. De apostel Paulus verwees in zijn tijd bij een zekere gelegenheid naar bepaalde mannen als „valse apostelen, bedrieglijke werkers”, terwijl hij zijn woorden toelichtte door te zeggen: „En geen wonder, want Satan zelf blijft zich veranderen in een engel des lichts. Het is daarom niets groots indien ook zijn dienaren zich blijven veranderen in dienaren van rechtvaardigheid.” Dezelfde waarschuwing geldt in deze tijd. — 2 Kor. 11:13-15.
4. In welke opzichten dienen wij op onze hoede te zijn?
4 Wanneer wij dit in gedachten houden, hoe actueel en noodzakelijk is het dan om op onze hoede te zijn en niets als vanzelfsprekend aan te nemen. Ongeacht hoe populair bepaalde standpunten ook mogen zijn en wèlke religieuze achtergrond wij ook mogen hebben, wij dienen er verlangend naar te zijn de juiste zienswijze te verkrijgen en te behouden met betrekking tot de fundamentele dingen die van invloed zijn op onze aanbidding en redding. Wij moeten leren hoe wij oplettend het oog gericht moeten houden op de dingen die waar en de moeite waard zijn.
DE VOORNAAMSTE BEWERKER VAN LEVEN EN LICHT IDENTIFICEREN
5. Hoe gaf God er blijk van dat de gebeurtenissen in Eden hem niet hadden gedwarsboomd of gefrustreerd?
5 Hoewel Satan gedacht mag hebben dat hij een volledige overwinning had behaald door het eerste mensenpaar van Gods wet te doen afwijken, was dit in werkelijkheid niet het geval. Jehovah’s voornemen werd niet door het gebeurde in Eden of door latere gevolgen van die oorspronkelijke ongehoorzaamheid en opstand gedwarsboomd. Integendeel, zodra deze situatie zich ontwikkelde, voorzei Jehovah wat hij zou doen en waartoe dit zou leiden. Hij voorzei dat het zaad van de vrouw de slang, waarbij in werkelijkheid op Satan werd gedoeld, „in de kop [zou] vermorzelen”, waardoor te kennen werd gegeven dat Satan en zijn invloed te bestemder tijd verpletterd en vernietigd zouden worden. — Gen. 3:15.
6. Welke stappen deed God om geloof in zijn eerste profetische belofte aan te kweken?
6 Wie dit beloofde „zaad” zou zijn, werd niet onthuld toen er voor het eerst melding van werd gemaakt, maar God hield die hoop en belofte levend door van tijd tot tijd verdere inlichtingen te verschaffen. Aan Abraham gaf God de door een eed bevestigde belofte dat „door bemiddeling van uw zaad . . . alle natiën der aarde zich stellig [zullen] zegenen”. Aan David, een nakomeling van Abraham, beloofde God: „Ik [zal] stellig uw zaad na u verwekken, . . . en ik zal zijn koninkrijk waarlijk stevig bevestigen.” Door bemiddeling van de profeten, in het bijzonder David in zijn vele psalmen, ook door bemiddeling van Jesaja, verschafte God veel opwindende details over deze persoon, die, als Jehovah’s „gezalfde” en koning, uiteindelijk al Gods vijanden zou verpletteren en vernietigen. Volgens Jehovah’s gezworen eed zou hij ook een „priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek” zijn. De koningen en hogepriesters in Israël werden bij hun installatie in hun ambt met een speciale olie gezalfd, maar deze toekomstige persoon zou, zoals in Jesaja 61:1-3 werd vermeld, door de „geest van de Heer Jehovah” worden gezalfd om een groots werk te verrichten. Deze en vele andere beloften deden bij de joden de zekere hoop bestaan dat er een Messías of Christus zou komen, welke beide woorden „gezalfde” betekenen. — Gen. 22:18; 2 Sam. 7:12, 13; Ps. 2:1-9; 110:1-7.
7. Beschrijf hoe de identiteit van het beloofde zaad werd onthuld.
7 Ten slotte, iets meer dan veertig eeuwen na die eerste belofte, brak de tijd aan om de identiteit van het „zaad” te onthullen. Dit werd niet aan gissingen overgelaten. De identiteit werd niet door een profeet op aarde onthuld, maar door bemiddeling van een hemelse boodschapper die „van God vandaan . . . gezonden” werd om een speciale opdracht te vervullen. Het was de engel Gabriël, die naar Maria toeging, „een maagd die aan een man, Jozef genaamd, uit Davids huis, ten huwelijk beloofd was”, om haar te vertellen dat zij „gunst [had] gevonden bij God; en zie! gij zult in uw schoot ontvangen en een zoon baren, die gij de naam Jezus moet geven. Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven.” Na haar vraag hoe dit mogelijk was, aangezien zij geen gemeenschap met een man had, vervolgde de engel met te zeggen: „Heilige geest zal over u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal hetgeen wordt geboren, heilig, Gods Zoon, worden genoemd.” — Luk. 1:26-38.
8. Welke verdere identificatie werd er bij Jezus’ doop gegeven?
8 Jezus werd niet bij zijn geboorte door Gods geest gezalfd, maar dertig jaar later, toen hij door Johannes in de rivier de Jordaan werd gedoopt. Johannes zelf legde hier getuigenis van af, zeggende: „Ik zag de geest gelijk een duif uit de hemel neerdalen, en hij bleef op hem”, terwijl hij hieraan toevoegde dat dit het teken was waarnaar Jehovah, die hem had uitgezonden om in water te dopen, hem had gezegd uit te zien. Later, toen Jezus de synagoge in Nazareth bezocht, stond hij op en las hij uit de rol van Jesaja voor, waar geschreven stond: „Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken . . .” Na de aanhaling geëindigd te hebben, verklaarde hij: „Heden is deze schriftuurplaats, die gij zojuist hebt gehoord, vervuld.” — Joh. 1:32-34; Luk. 4:16-21.
9. Wie waren er het eerst van overtuigd dat Jezus de Messías was, en hoe bleek dit?
9 Toen de discipelen van Johannes de Doper met Jezus kennis hadden gemaakt, zagen zij snel in dat hij de Messías was. Nadat een van hen, Andréas genaamd, een dag met Jezus in zijn verblijfplaats had doorgebracht, „vond [hij] zijn eigen broer, Simon, en hij zei tot hem: ’Wij hebben de Messías (hetgeen vertaald betekent: Christus) gevonden’”. Tegen het einde van zijn bediening zei Jezus tot zijn discipelen, na hun gevraagd te hebben hoe anderen hem identificeerden: „Wie zegt gij echter dat ik ben?” en Simon Petrus antwoordde onmiddellijk: „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Jezus merkte toen op dat dit onderscheidingsvermogen van de zijde van Petrus niet te danken was aan een openbaring van een menselijke bron, door te zeggen dat „vlees en bloed . . . u dit niet [hebben] geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is”. — Joh. 1:41; Matth. 16:15-17.
10. In welk andere opzicht kan Jezus worden geïdentificeerd, en waarom is dit belangrijk?
10 Wanneer wij evenwel teruggaan naar degene die in Eden met misleiding begon, welke de dood tot gevolg had, stellen wij er belang in niet alleen meer te vernemen over het feit dat Jezus het beloofde zaad is, maar willen wij ook weten of hij geïdentificeerd kan worden als Gods gevolmachtigde die de weg tot ware verlichting en eeuwig leven opent en mensen hierin voorgaat. Dit zou stellig een groots en volledig antwoord vormen op de uitdaging van de Duivel en zou Jehovah rechtvaardigen en tot gevolg hebben dat zijn naam wordt geheiligd. Bovendien zou dit een grote hulp voor ons vormen met betrekking tot de uiterst belangrijke vraagstukken op het gebied van ware aanbidding en redding. Als wij in Gods Woord de bijbel kijken, zullen wij bemerken dat deze identificatie duidelijk wordt aangegeven. Paulus schreef tot aanmoediging van ware christenen, zowel in zijn tijd als in onze tijd: „Laten ook wij . . . met volharding de ons voorgestelde wedloop lopen, terwijl wij oplettend het oog gericht houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus. . . . Ja, let nauwkeurig op degene die van zondaars zulk een tegenspraak tegen hun eigen belangen in, heeft verduurd, opdat gij niet moe wordt en bezwijkt in uw ziel.” — Hebr. 12:1-3.
11, 12. (a) Bij welke gelegenheden werd er naar Jezus verwezen als „Voornaamste Bewerker” of „Voornaamste Gevolmachtigde”? (b) In welk opzicht helpen deze verwijzingen ons met betrekking tot onze redding en ware aanbidding?
11 Deze titel, „Voornaamste Bewerker” ofte wel „Voornaamste Gevolmachtigde” (Grieks: archègos) geeft een goede beschrijving van de positie die God aan Christus Jezus heeft gegeven. Hij komt vier maal in de christelijke Griekse Geschriften voor. In het eerste geval gebruikte Petrus deze titel toen hij, kort na Pinksteren in 33 G.T., aan de joden vertelde dat „God . . . zijn Dienstknecht, Jezus, verheerlijkt” had. Vervolgens zei hij: „Gij hebt die heilige en rechtvaardige verloochend, en . . . de Voornaamste Bewerker van het leven . . . hebt gij gedood. Maar God heeft hem uit de doden opgewekt.” Later, toen het Sanhedrin de apostelen verbood op basis van Jezus’ naam te onderwijzen, antwoordde Petrus: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” Na hun verteld te hebben dat zij verantwoordelijk waren voor de dood van Jezus, „door hem aan een hout te hangen”, vervolgde Petrus met te zeggen: „Hem heeft God als Voornaamste Gevolmachtigde en Redder tot zijn rechterhand verhoogd”, en tot besluit zei hij: „En wij zijn getuigen van deze zaken, evenals de heilige geest, die God heeft gegeven aan hen die hem als regeerder gehoorzamen.” Behalve de verwijzing in Hebreeën 12:1-3 zegt Paulus ten slotte eerder in diezelfde brief: „Het was passend . . . bij het tot heerlijkheid brengen van vele zonen, de Voornaamste Bewerker van hun redding door middel van lijden [te] vervolmaken”. — Hand. 3:13-15; 5:27-32; Hebr. 2:10.
12 Hoe duidelijk wordt alleen al in deze passages de weg van redding en aanvaardbare aanbidding voor ons uitgestippeld! Hoe duidelijk is het dat wij God niet als regeerder kunnen gehoorzamen en zijn gunst niet kunnen genieten tenzij wij de aanstelling erkennen van Jezus als zijn „Voornaamste Bewerker” oftewel „Voornaamste Gevolmachtigde”, die met „alle autoriteit in hemel en op aarde” is bekleed! (Matth. 28:18) Hoe belangrijk is het dat wij deze Persoon door Jehovah’s ogen bezien en niet door Satans ogen, zoals de religieuze leiders deden die „de Voornaamste Bewerker van het leven . . . gedood” hebben. Deze twee tegengestelde zienswijzen zijn nog steeds mogelijk, en in onze tijd worden deze beide zienswijzen er ook op na gehouden.
13. (a) Wat is de grondbetekenis van het Griekse woord archègos? (b) Hoe is dit waar met betrekking tot Christus Jezus, in tegenstelling tot de triniteitsgedachte?
13 Andere vertalingen, met inbegrip van de Engelse Authorized Version, vertolken het Griekse woord archègos in Hebreeën 12:2 met „auteur”, maar dit is niet nauwkeurig en ook niet in overeenstemming met andere schriftplaatsen. De afleidinga van dit woord heeft de gedachte van voornaamste of eerste te zijn in tijd of rang. Dit is het geval met Christus Jezus, maar dit maakt hem nog niet tot de auteur of voortbrenger van het leven of van redding. Hij was niet, zoals trinitariërs geloven, de auteur of beginnen van de schepping maar, zoals in Openbaring 3:14 staat, „het begin van de schepping door God”, dat wil zeggen, de eerste die door God, de Schepper, werd geschapen. Dit is in overeenstemming met de duidelijke uiteenzetting van de relatieve posities van Jehovah en Christus Jezus die wij in 1 Korinthiërs 8:6 aantreffen: „In werkelijkheid is er voor ons maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn . . . en er is één Heer, Jezus Christus, door bemiddeling van wie alle dingen zijn.” Met andere woorden, er is de ene Bron, Jehovah, die veel gevolmachtigden gebruikt, maar die zijn geliefde Zoon, Christus Jezus, tot zijn Voornaamste Gevolmachtigde heeft gemaakt.
14. Alleen op welke wijze kunnen wij Christus Jezus op juiste wijze naar waarde schatten?
14 Het hoeft geen verbazing te wekken dat Satan, door bemiddeling van zijn werktuigen die als gevolmachtigden optreden en door middel van valse religie al het mogelijke heeft gedaan om verwarring te veroorzaken en „de geest van de ongelovigen [te verblinden] opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is [maar niet God zelf], niet zou doorschijnen” (2 Kor. 4:4). Om deze verblindende invloed te vermijden, moeten wij dicht bij Gods Woord de bijbel blijven. Door dit te doen, kunnen wij leren nauwgezet acht te slaan op Christus Jezus en hem vanuit Gods standpunt, door zijn ogen, te zien en zijn Zoon terecht naar waarde te schatten als de Voornaamste Bewerker van leven en licht.
15. Wanneer en hoe werd de Zoon, volgens Johannes, voor het eerst als Gods gevolmachtigde gebruikt?
15 Het is in dit verband interessant en nuttig na te gaan wat Johannes over dit onderwerp schreef toen hij zijn Evangelieverslag over Jezus inleidde. Andere Evangelieschrijvers voeren Jezus’ afstamming terug tot Adam, maar Johannes neemt ons in enkele korte, beknopte en niettemin diepzinnige verklaringen terug naar het werkelijke begin, naar het begin van de schepping. Naar Jezus verwijzend bij zijn voormenselijke titel het „Woord” (Grieks: Logos), zegt Johannes dat „deze . . . in het begin bij God [was]”. Vervolgens aantonend dat het Woord de bewerker van het leven was, schrijft Johannes: „Alle dingen zijn door bemiddeling van hem ontstaan, en afgescheiden van hem is zelfs niet één ding ontstaan.” Dat hij ook de bewerker van verlichting was, zegt Johannes vervolgens: „Wat is ontstaan door bemiddeling van hem, was leven, en het leven was het licht der mensen.” Johannes werd er vervolgens toe geïnspireerd een bijzonder betekenisvolle en aanmoedigende verklaring te doen met het oog op het conflict en de vijandschap die het gevolg zijn van Satans listige en bedrieglijke optreden waarmee hij in Eden begon. Johannes zegt: „En het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet overweldigd.” — Joh. 1:1-5.
16. Hoe helpt Johannes ons in te zien wie van deze bewerker van licht voordeel kunnen trekken?
16 Welnu, zo zegt u, het is goed te weten dat de krachten van de duisternis de lichtdrager, Christus Jezus, niet hebben overweldigd, maar van welk nut is dat voor mij? Het lijkt erop alsof de krachten van de duisternis, van het kwaad, van corruptie en gewelddaad, om nog niet eens te spreken van valse religie, actiever zijn dan ooit tevoren en steeds moeilijker overwonnen kunnen worden. Inderdaad, maar laten wij eens wat meer aandacht schenken aan wat Johannes hierover zei. Na vermeld te hebben dat de zending van Johannes de Doper erin bestond „getuigenis af te leggen omtrent het licht”, vervolgt de apostel Johannes: „Het ware licht, dat alle soorten van mensen licht geeft, stond op het punt in de wereld te komen.” Dit betekent stellig dat u, ongeacht wat voor soort van persoon u ook bent geweest, voordeel kunt trekken van die bewerker van licht. Tenzij u het ernaar maakt, bent u niet automatisch buitengesloten van dat voordeel, hetgeen tot gevolg zou hebben dat uw toestand hopeloos is. Merk, als bewijs hiervan, op wat Johannes hier verder over zegt. Hij erkent eerst dat Jezus, in het algemeen gesproken, niet werd aanvaard, niet door de mensenwereld, ondanks dat deze „door bemiddeling van hem [was] ontstaan”, en ook niet door zijn eigen volk, toen hij ’tot zijn eigen huis kwam maar de zijnen (de joden) hem niet tot zich namen’. Vervolgens zegt hij: „Doch aan allen die hem wel ontvingen, heeft hij autoriteit gegeven Gods kinderen te worden, omdat zij geloof oefenden in zijn naam.” — Joh. 1:6-12.
17. Welke verdere hulp heeft Jezus in dit opzicht zelf gegeven?
17 Later haalt Johannes Jezus’ eigen woorden aan waardoor hier verder licht op wordt geworpen en wordt aangetoond welke verantwoordelijkheid er op ieder afzonderlijk rust om in de kwestie van het oefenen van geloof zijn vrijheid van keuze te gebruiken. Maar wat God aangaat, zei Jezus dat „God . . . de wereld zozeer [heeft] liefgehad, dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben”. Uitleggend waarom de mensen in het algemeen deze schitterende voorziening van Gods onverdiende goedheid niet hebben aanvaard maar hebben versmaad, met het gevolg dat zij onder een veroordelend oordeel blijven staan, zei Jezus vervolgens: „Dit nu is de basis voor het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen, maar de mensen hebben de duisternis meer liefgehad dan het licht. . . . Want hij die verachtelijke dingen beoefent, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet worden terechtgewezen. Maar hij die doet wat waar is, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden gemaakt als werken die in overeenstemming met God zijn gedaan.” — Joh. 3:16-21.
18. Welke beslissing dienen wij te nemen met betrekking tot de twee alternatieven waarmee wij worden geconfronteerd?
18 Indien u de duisternis meer liefhebt dan het licht, indien u geen terechtwijzing en bestraffing wenst te ontvangen of niet genegen bent in te zien dat het noodzakelijk is uw zienswijze en handelwijze te veranderen, is dat uw verantwoordelijkheid. Maar indien u in uw hart beseft dat het noodzakelijk is een verandering aan te brengen, indien u bereid bent te leren hoe u datgene kunt beoefenen wat waar is en in overeenstemming is met Gods wil, waardoor u geloof oefent in God en in zijn geliefde Zoon, nodigen wij u uit ons in een verdere bespreking van dit onderwerp te volgen.
HOE WIJ VOLKOMEN IN HARMONIE MET JEHOVAH’S VOORNAAMSTE GEVOLMACHTIGDE KUNNEN ZIJN
19. In welk opzicht wordt de christelijke gemeente met Christus Jezus vereenzelvigd?
19 Zoals reeds is opgemerkt, werden de eerste christenen, onder leiding van de getrouwe apostelen, zich ervan bewust gemaakt dat zij volkomen in harmonie met Christus Jezus als Gods Voornaamste Gevolmachtigde en als hun hoofd moesten zijn. Bijna veertig jaar voordat Johannes zijn Evangelieverslag over Jezus schreef, had Paulus over dit thema van de unieke positie die God aan de „Zoon van zijn liefde” had gegeven uitgeweid door te zeggen dat „hij [de Zoon] voor alle andere dingen [is] en door bemiddeling van hem werden alle andere dingen tot bestaan geroepen, en hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente”. — Kol. 1:13-18; zie ook Efeziërs 2:19-22.
20. Voor wat voor soort van gevaar waarschuwde Paulus, en hoe deed dit gevaar zich voor?
20 Paulus achtte het vervolgens echter noodzakelijk te waarschuwen voor het gevaar dat men zich „laat afbrengen van de hoop van dat goede nieuws, hetwelk gij hebt gehoord”. Hij schreef en sprak vaak over dit gevaar en vermeldde wat er de grondoorzaak van was. Hij zei tegen de oudere mannen van de gemeente Éfeze: „Uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken.” Aan een andere gemeente schreef hij: „Laat niemand u op enigerlei wijze verleiden.” Verleiden betekent op een dwaalspoor brengen, door verlokking afbrengen van oprechtheid in gedrag of van plicht, en vooral een vrouw ertoe bewegen haar kuisheid prijs te geven. Merk in overeenstemming hiermee op wat Paulus aan de gemeente te Korinthe zei: „Want ik ben jaloers over u met een goddelijke jaloezie, want ik persoonlijk heb u aan één man ten huwelijk beloofd om u als een eerbare maagd aan de Christus aan te bieden. Maar ik ben bevreesd dat op de een of andere wijze, zoals de slang door haar listigheid Eva verleid heeft, uw geest verdorven zou kunnen worden en zou afwijken van de oprechtheid en de eerbaarheid die de Christus toekomen. Want het is zo gesteld, dat indien er iemand komt die een andere Jezus predikt dan degene die wij gepredikt hebben, . . . dan verdraagt gij hem gemakkelijk.” — Kol. 1:23; Hand. 20:30; 2 Thess. 2:3; 2 Kor. 11:2-4.
21. Hoe werden zowel Adam als Eva door Satan verstrikt, hetgeen welke waarschuwing voor ons inhoudt?
21 Het schijnt dat hoewel de slang Eva verleidde, Eva zelf haar man heeft verleid door haar invloed in die richting uit te oefenen. Het verslag zegt eenvoudig over de verboden vrucht dat „zij er ook van [gaf] aan haar man, toen deze bij haar was, en hij ging ervan eten” (Gen. 3:6). Wij kunnen ons echter niet voorstellen dat dit van haar zijde slechts een handeling zonder woorden was of een niet met redenen omkleed verzoek. Hoewel beiden door verleiding van hun vroegere oprechtheid in gedrag en rechtschapenheid werden afgebracht, was de wijze waarop zij werden misleid in beide gevallen verschillend. Wij hebben de geïnspireerde verklaring dat „Adam niet [werd] bedrogen, maar de vrouw werd grondig bedrogen”, dat wil zeggen, zij werd ertoe gebracht datgene te geloven wat onwaar was. Dit onthief haar er niet van of verontschuldigde haar niet voor het feit dat zij „in overtreding” geweest was, want zij wist heel goed dat wat door middel van de slang werd gezegd, in tegenspraak was met Gods woorden (1 Tim. 2:14; Gen. 3:1-5). Wij merken dus op hoe listig Satan gebruik heeft gemaakt van zijn werktuigen, niet alleen in het begin van de menselijke geschiedenis, maar ook in de eerste dagen van de christelijke gemeente, en helemaal in onze tijd. De belangrijke vraag die ons betreft, is: Hoe kunnen wij het vermijden hetzij misleid of verleid te worden? In tegenstelling tot het eerste mensenpaar willen wij ons ervan verzekeren dat wij door bemiddeling van Gods Voornaamste Gevolmachtigde volkomen in harmonie met Jehovah blijven. Hoe kunnen wij dit het beste doen?
22. (a) Hoe kunnen wij Gods zienswijze leren kennen met betrekking tot aangelegenheden die aandacht vergen en een beslissing nodig maken? (b) Welke gevaren dienen wij met zorg te vermijden wanneer wij ons tot de bijbel wenden?
22 Ten einde het te vermijden op enig punt verstrikt te worden moeten wij leren hoe wij alle dingen door Gods ogen kunnen zien. Wij moeten leren hoe wij de dingen vanuit zijn standpunt kunnen blijven bezien, of dit nu leerstellige punten betreft of de wijze waarop wij de wereldtoestanden bezien of persoonlijke problemen en de beslissing die genomen moet worden ten aanzien van de te volgen handelwijze wanneer wij aan verschillende vormen van druk worden blootgesteld. Hoe kan dit worden gedaan? Door dicht bij Gods Woord te blijven. Om die reden werd het voornamelijk geschreven. De psalmist zei hierover: „Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht op mijn pad” (Ps. 119:105). Er is echter nog iets anders wat belangrijk is. Velen hebben nauwgezet en met een scherp en kritisch oog aandacht geschonken aan de bijbel en hem vanuit het standpunt van menselijke wijsheid en filosofie bestudeerd, met het gevolg dat hun geloof, alsook het geloof van degenen die naar hen luisteren, steeds meer wordt ondermijnd met betrekking tot het aanvaarden van de autoriteit van de bijbel als het geïnspireerde Woord van God. Anderen, die vroom religieus zijn in hun manier van doen, lezen en bestuderen de bijbel geregeld, maar zij lezen hem door de ogen van iemand anders. Zij aanvaarden namelijk in de allereerste plaats de zienswijze en autoriteit van een van de kerken van de christenheid of de een of andere religieuze groepering, waarna het begrip van wat zij lezen desnoods met geweld in overeenstemming moet worden gebracht met de tradities welke door die kerk of groepering worden gehuldigd. Er schuilt veel waarheid in het oude gezegde dat niemand zo blind is als degene die niet wil zien en niemand zo doof als degene die niet wil horen wat indruist tegen lievelingsideeën welke sterk zijn verschanst.
23. (a) Van welke tegenstelling die tussen zijn discipelen en de joodse leiders bestond, maakte Jezus gewag? (b) Hoe toonde Jezus aan welke nauw verband er bestaat tussen de hartetoestand en het geestelijke inzicht?
23 Laten wij luisteren naar wat Jezus hierover te zeggen had. Over de joodse leiders, die „goed onderlegd [waren] in de Wet” en de „sleutel der kennis” hadden, merkte hij op: „Ik loof u in het openbaar, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat gij deze dingen voor wijzen en intellectuelen zorgvuldig hebt verborgen en ze aan kleine kinderen hebt geopenbaard. . . . niemand weet wie de Vader is, dan de Zoon, en hij aan wie de Zoon hem wil openbaren.” Deze „kleine kinderen” vervolgens identificerend, wendde Jezus zich tot zijn discipelen en zei: „Gelukkig zijn de ogen die de dingen aanschouwen welke gij aanschouwt” (Luk. 10:21-23). De religieuze leiders bevonden zich in de beste positie om Jezus als hun Messías te erkennen en te aanvaarden. Ja, zij waren goed in hun Geschriften onderlegd, maar zij waren zelfs nog beter onderlegd in hun tradities, waarin zij diep waren verschanst. Hun gehele levensopvatting was beïnvloed door slechte en zelfzuchtige beweegredenen, terwijl zij uiterlijk rechtvaardig voor mensen wilden lijken maar van binnen vol huichelarij en wetteloosheid waren (Matth. 23:28). Terwijl Jezus nauwkeurig te kennen gaf wat de wortel van de moeilijkheden was, waarbij hij aantoonde welk een duidelijk verband er bestaat tussen de juiste hartetoestand en het vermogen juist en met een heldere blik te zien en er op juiste wijze door geleid te worden, zei hij tot deze leiders en hun ondersteuners: „Ik weet wel dat gij de liefde Gods niet in u hebt. . . . Hoe kunt gij geloven wanneer gij heerlijkheid van elkaar aanneemt en niet de heerlijkheid zoekt die van de enige God komt?” Wanneer het fysieke oog of het geestesoog ten gevolge van een ernstig gebrek of een slechte beweegreden een verwrongen beeld te zien krijgt, zullen het gehele leven en de gehele handelwijze van die persoon daardoor worden aangetast, hetgeen naar alle waarschijnlijkheid in rampspoed zal eindigen. Jezus zei hierover in de Bergrede: „De lamp van het lichaam is het oog. Wanneer dan uw oog zuiver is, zal uw hele lichaam helder zijn; maar wanneer uw oog boos is, zal uw hele lichaam duister zijn. Indien het licht dat in u is, in werkelijkheid duisternis is, hoe groot is die duisternis dan!” — Joh. 5:42-44; Matth. 6:22, 23.
24. Wanneer wij Gods zienswijze willen vernemen en zijn zegen wensen te ontvangen, welke stappen moeten wij dan doen, en welke aansporing wordt ons gegeven?
24 Behalve dicht bij Gods Woord te blijven, moeten wij dus ook goed in gedachten houden dat het noodzakelijk is in alle oprechtheid en nederigheid een goede harte- en geestestoestand te bewaren. Wij moeten bereid zijn de dingen in een nieuw licht te bezien, terwijl wij bovendien bereid moeten zijn onze handelwijze dienovereenkomstig te veranderen of te corrigeren, opdat ons leven volledig in overeenstemming zal zijn met Gods zienswijze, zoals deze in de bijbel staat opgetekend. Dit zal noodzakelijkerwijs tot gevolg hebben dat wij ons nauw met Jehovah en zijn Voornaamste Gevolmachtigde vereenzelvigen. Met zulk een waardige beweegreden kunnen wij met veel belangstelling en een groot vertrouwen uitzien naar een verder onderzoek van de Schrift, waarbij wij Jezus’ woorden in gedachten houden: „Blijft vragen, en het zal u gegeven worden; blijft zoeken, en gij zult vinden; blijft kloppen, en u zal opengedaan worden.” — Luk. 11:9.
[Voetnoten]
a Strongs Concordance: Greek Dictionary, blz. 16, No. 746, X747.
[Illustratie op blz. 717]
De uitstorting van Gods geest op Jezus na zijn doop identificeerde hem als Gods Gezalfde
[Illustratie op blz. 721]
De slang verleidde Eva door list te gebruiken. Wij kunnen Satans strikken vermijden door alle dingen door Gods ogen te zien