Eén melaatse verheerlijkte God
Een artikel dat speciaal is bestemd om door ouders met hun kinderen gelezen te worden
HEEFT je moeder vandaag lekker eten voor je klaargemaakt? Het was lief van haar dat te doen, vind je niet? Heb je haar er wel voor bedankt? Soms vergeten wij „Dank je wel” (of „Dank u wel” tegen ouderen) te zeggen als anderen iets vriendelijks voor ons doen, niet waar? Toen de Grote Onderwijzer op aarde was, vergaten een paar melaatsen „Dank u wel” te zeggen.
Weet je wat een melaatse is? Een melaatse is iemand die een ziekte heeft die melaatsheid wordt genoemd. Door die ziekte kan er zelfs vlees van hem afvallen. Toen Jezus op aarde was, moesten de melaatsen ver van de andere mensen vandaan wonen. En als een melaatse iemand anders zag aankomen, moest hij hard roepen om die persoon te waarschuwen bij hem uit de buurt te blijven. Dit gebeurde om ervoor te zorgen dat niemand te dicht bij de melaatse kwam en misschien zijn ziekte zou krijgen.
Jezus was heel vriendelijk voor melaatsen. Toen Jezus eens naar Jeruzalem ging, moest hij door een klein stadje heen. Toen hij in de buurt van deze stad kwam, kwamen er tien melaatsen naar hem toe om hem te ontmoeten. Zij hadden gehoord dat Jezus van God de macht had gekregen om alle soorten van ziekte te genezen.
De melaatsen kwamen niet vlak bij Jezus. Zij stonden op een afstand. Maar zij geloofden dat Jezus hun melaatsheid kon wegnemen. Zodra zij de Grote Onderwijzer zagen, riepen zij daarom tot hem: ’Jezus, Onderwijzer, help ons!’
Heb jij medelijden met mensen die ziek zijn? Jezus wel. Hij wist hoe erg het was een melaatse te zijn. Daarom antwoordde hij: ’Gaan jullie maar naar Gods priesters toe om jullie te laten zien.’
Waarom zei Jezus dit tegen hen? Dit had te maken met de wet die Jehovah aan zijn volk had gegeven. Volgens deze wet moest Gods priester naar het vlees van de melaatse kijken. De priester zou dan tegen de melaatse zeggen of zijn ziekte helemaal was genezen. Als hij genezen was, kon hij weer bij gezonde mensen wonen. — Lev. 13:16, 17.
Jezus zei tegen de tien melaatsen dat zij naar de priester moesten gaan, zodat deze naar hen kon kijken. Zouden zij dit doen, ook al hadden zij hun ziekte nog steeds? Ja, zij deden het. Zij gingen onmiddellijk op weg om naar de priester te gaan. Deze mannen hebben vast en zeker geloofd dat Jezus hun ziekte zou wegnemen.
En wat gebeurde er? Welnu, toen zij op weg naar de priester waren, werden zij beter. Hun vlees zag er weer gaaf uit. Zij waren genezen! Hun geloof in Jezus’ macht was beloond. Wat waren zij blij!
Maar wat hadden zij nu moeten doen om hun waardering te tonen? Wat zou jij hebben gedaan?
Een van de genezen mannen kwam terug en begon Jehovah te verheerlijken of te loven. De man zei goede dingen over God. Dat was heel juist van hem, want de macht om hem te genezen, was van God afkomstig. De man viel ook voor de voeten van de Grote Onderwijzer neer en bedankte hem. Hij was heel dankbaar voor wat Jezus had gedaan.
Maar wat deden de andere negen mannen? Jezus vroeg: ’Er waren toch tien melaatsen die gezond zijn gemaakt? Waar zijn de andere negen? Is er maar één teruggekomen om God te loven?’
Ja, zo was het. Slechts een van de tien gaf heerlijkheid of eer aan God en kwam terug om Jezus te bedanken. En deze persoon was een Samaritaan, een man uit een ander land. De andere negen mannen bedankten God niet, en ook bedankten zij Jezus niet. — Luk. 17:11-19.
Op wie van die mannen lijk jij? Wij willen allebei graag als de Samaritaanse man zijn, niet waar? Als iemand dus goed voor ons is of iets vriendelijks voor ons doet, wat moeten wij dan beslist in gedachten houden? Wij moeten laten weten dat wij dankbaar zijn.
Mensen vergeten vaak „Dank je wel” te zeggen. Maar het is goed „Dank je wel” te zeggen. Het is alleen maar juist dit te doen. En als je het doet, vinden Jehovah God en zijn Zoon Jezus dit aangenaam.
Als je er goed over nadenkt, zul je beseffen dat sommige mensen veel voor je hebben gedaan. Kun je je herinneren dat je wel eens ziek bent geweest? Je bent misschien nooit zo ziek geweest als die tien melaatse mannen. Maar misschien was je erg verkouden of had je buikpijn. Heeft je moeder of je vader toen voor je gezorgd? Ze hebben je misschien een drankje gegeven of andere dingen voor je gedaan. Ben je blij dat zij je hebben geholpen beter te worden?
Het is goed om „Dank je wel” te zeggen voor wat anderen voor je doen. De Samaritaanse man bedankte Jezus ervoor dat hij hem gezond gemaakt had en Jezus was hier heel blij om. Denk je dat je moeder of je vader blij zal zijn als jij „Dank u wel” zegt wanneer zij iets voor je doen? Ja, zij zullen er heel blij om zijn.
Soms doen mensen elke dag of elke week iets voor ons. Misschien is het hun taak dit te doen. Zij vinden het misschien zelfs heel prettig. Maar wij zouden kunnen vergeten hen ervoor te bedanken.
De juffrouw bij jou op school werkt misschien heel hard om je te helpen veel dingen te leren. Dit is haar werk. Maar zij zal het fijn vinden als je haar ervoor bedankt dat zij je helpt dingen te leren.
Soms doen mensen alleen maar iets kleins voor je. Houdt iemand ooit een deur voor je open? Of geeft iemand je wel eens voedsel aan als je aan tafel zit? Het is goed om zelfs voor deze kleine dingen „Dank je wel” te zeggen.
Als wij er aan denken „Dank je wel” te zeggen tegen mensen op aarde, zullen wij er gemakkelijker aan denken „Dank u wel” te zeggen tegen onze Vader in de hemel. En hoeveel dingen zijn er niet waarvoor wij Jehovah kunnen danken! Hij heeft ons het leven gegeven en alle goede dingen die het leven prettig maken. Er is dus alle reden voor om God te verheerlijken door elke dag goede dingen over hem te zeggen.