Mensen ’bemachtigen Gods koninkrijk’ — Hoe?
IN DE lente van het jaar 29 G.T. begon Johannes de Doper „in de wildernis van Judéa [te] prediken, zeggende: ’Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen’” (Matth. 3:1, 2). Het werk van Johannes de Doper diende om een voorbereid volk te krijgen dat in aanmerking zou komen voor het lidmaatschap van dit Koninkrijk. Zo werd het „koninkrijk der hemelen” voor het eerst in de menselijke geschiedenis een doel waarnaar mensen voorwaarts konden dringen.
Het zou echter niet gemakkelijk zijn om lid van dit hemelse Koninkrijk te worden. Er zou een ijverige krachtsinspanning voor nodig zijn. Hierop doelend, verklaarde degene die als Koning was gezalfd, Jezus Christus: „Sedert de dagen van Johannes de Doper tot op heden is het koninkrijk der hemelen . . . het doel waarnaar mensen voorwaarts dringen, en zij die voorwaarts dringen, bemachtigen het.” — Matth. 11:12.
Het Griekse werkwoord dat de gedachte ’voorwaarts dringen’ uitdrukt, duidt op een ’krachtige poging’. Door wie werd deze krachtige poging in het werk gesteld? Door vijandige aanvallers? Neen, maar door degenen die geloof stelden in de prediking van Johannes de Doper en die Jezus Christus als Koning aanvaardden. Zij streefden vastberaden naar het Koninkrijk en deden moeite het te bemachtigen. Zij grepen het voorrecht om toekomstige leden van het Koninkrijk te zijn aan alsof zij een buit bemachtigden of stormenderhand een stad innamen. Zij spaarden geen moeite om dat voorrecht tot het hunne te maken. Wat spoorde hen hiertoe echter aan?
Zoals Jezus in een van zijn illustraties opmerkte, begon dit met het horen van het „woord van het koninkrijk”. Het „zaad” of „woord van het koninkrijk” schoot wortel in hun hart. Zij begrepen de ’betekenis van het woord’, dat wil zeggen, in hun hart groeide werkelijk waardering voor de onschatbare waarde deel uit te maken van het Koninkrijk (Matth. 13:19-23). Het Koninkrijk ging meer dan al het andere voor hen betekenen, hetgeen hen ertoe aanspoorde datgene te doen wat noodzakelijk was om het te ’bemachtigen’ (Matth. 13:45, 46). Zij hadden daarom berouw van hun overtredingen tegen Gods wet, keerden zich om van hun verkeerde gedrag en onderwierpen zich aan de waterdoop als symbool van hun berouw en bekering. Door oprechte, uit het hart komende waardering bleven zij zich inspannen hun roeping voor het hemelse koninkrijk vast te maken. — 2 Petr. 1:10.
Er waren obstakels waardoor er een onafgebroken krachtsinspanning voor nodig was om het Koninkrijk te bemachtigen. Wie had deze obstakels echter veroorzaakt? Jehovah God had dit gedaan om te beletten dat er onwaardige personen in het Koninkrijk zouden komen. Alleen degenen die door hem werden getrokken en aan zijn vereisten voldeden, konden het binnengaan (Joh. 6:44; 1 Kor. 6:9-11). Zulke personen moesten een smalle weg volgen, de nauwe poort vinden, blijven vragen, blijven kloppen en dan zou de weg openstaan (Matth. 7:7, 8, 13, 14). Als zij toegang verkregen, kon dit zelfs met zich meebrengen dat zij een vooraanstaande positie, het nastreven van veelbelovende handelsbelangen, ja iets zo kostbaar als een oog of een hand moesten opgeven. — Mark. 9:43-47.
Een ieder die in gebreke bleef morele en geestelijke reinheid te bewaren, zou van het Koninkrijk worden uitgesloten. De apostel Paulus waarschuwde de christenen in Galatië: „De werken van het vlees nu zijn openbaar, welke zijn hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen, en dergelijke. Aangaande deze dingen waarschuw ik u van tevoren, zoals ik u reeds van tevoren gewaarschuwd heb, dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven.” — Gal. 5:19-21.
Behalve dat degenen die toegang tot het Koninkrijk verkrijgen, vleselijke neigingen moeten bestrijden ten einde moreel en geestelijk rein te blijven, moeten zij echter ook vrucht dragen. Ten aanzien van hen die de ’betekenis van het woord’ begrepen, zei Jezus: „Die op de voortreffelijke aarde is gezaaid, is hij die het woord hoort en de betekenis ervan begrijpt, die werkelijk vrucht draagt en voortbrengt, deze honderd-, die zestig-, de ander dertigvoud” (Matth. 13:23). Wat is deze vrucht echter? Is het het resultaat dat wordt verkregen door anderen te helpen discipelen van Jezus Christus te worden? Of is het de vrucht van Gods geest, de voortreffelijke hoedanigheden van liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid en zelfbeheersing?
De vrucht in dit geval is noch nieuwe discipelen noch voortreffelijke christelijke hoedanigheden. Het zaad dat wordt gezaaid is het „woord van het koninkrijk”. Bijgevolg moet de vrucht een meervoudig duplicaat van dat zaad zijn. Ja, het dragen van vrucht heeft betrekking op het doen van uitspraken over het Koninkrijk. Dergelijke uitspraken komen voort uit een hart dat waardering heeft (Luk. 6:45). Omdat degenen die in aanmerking komen voor het Koninkrijk oprechte liefde voor anderen hebben, zijn zij erover blijven spreken opdat vele anderen ertoe bewogen mogen worden stappen te ondernemen om Gods goedkeuring en zegen te verkrijgen.
Zij brengen natuurlijk ook de vrucht van Gods geest voort, zoals Gods geest hen ook aanspoort het „woord” of de boodschap van het Koninkrijk te brengen. De toekomstige erfgenamen van het Koninkrijk beseffen dat zij in alles onzelfzuchtige belangstelling voor anderen moeten tonen. Evenals Jezus, moeten zij mededogen voelen voor hen die in een treurige geestelijke toestand verkeren (Matth. 9:36). Zij kunnen ook niet ongevoelig zijn voor de noden van hun broeders. Zij moeten bereid zijn zich op te offeren en volledig opgeofferd te worden voor hun medegelovigen. Eén Johannes 3:16-18 vermaant: „Wij zijn verplicht afstand te doen van onze ziel voor onze broeders. Als iemand echter de middelen van deze wereld voor de instandhouding van het leven bezit en zijn broeder gebrek ziet lijden en toch de deur van zijn tedere mededogen voor hem sluit, in welk opzicht blijft de liefde Gods dan in hem? Kindertjes, laten wij liefhebben, niet met het woord noch met de tong, maar met de daad en in waarheid.”
De hoge vereisten die Jehovah God stelt, garanderen dat degenen die toegang tot het Koninkrijk verkrijgen en koningen met Christus worden, ermee zullen voortgaan goed te doen jegens hun onderdanen en hen met mededogen zullen blijven behandelen. Daar zij bewezen hebben onzelfzuchtig te zijn, het goede lief te hebben en het kwade te haten, en dit ondanks smaad, bittere vervolging of zelfs de dreiging van de dood, ligt het voor de hand dat zij, als alle drang tot het doen van wat verkeerd is, verdwenen is, niet corrupt zullen worden en hun autoriteit zullen misbruiken.
Zoals voor elke regering geldt, zijn er veel meer onderdanen dan regeerders. Het aantal van hen die ’het koninkrijk bemachtigen’, is beperkt (Openb. 14:1, 3). Zou het echter niet geweldig zijn onder het bestuur te leven van personen die hun liefde onder beproeving hebben bewezen, als gevolg waarvan zij Gods goedkeuring hebben verkregen? Als u dit wenst, grijp dan de gelegenheid aan een loyale aardse onderdaan van Gods koninkrijk te worden door precies dezelfde dingen te doen die van de toekomstige hemelse regeerders worden geëist.
Dit zal weliswaar werkelijk krachtsinspanningen vereisen, maar wij dienen dankbaar te zijn dat dit het geval is. Door de hoge maatstaven waaraan voldaan moet worden — of het er nu om gaat ’het Koninkrijk te bemachtigen’ als een mederegeerder van Jezus Christus of om leven als een onderdaan daarvan te verkrijgen — worden degenen die door hun zelfzucht en gebrek aan liefde het leven voor anderen alleen maar moeilijk zouden maken, uitgezift. Mogen wij dus het vaste besluit nemen tot degenen te behoren die waardering voor de waarde van het Koninkrijk tonen door al onze krachtsinspanningen aan te wenden om personen te zijn die God goedkeurt om de zegeningen ervan te ontvangen.