Ons aansluiten bij de „grote schare” „mensen van goede wil”
1. (a) Waarom is er jegens de nakomelingen van Adam goede wil getoond? (b) Hoe heeft Jehovah zijn verlangen om door bemiddeling van zijn Zoon goede wil tot uitdrukking te brengen, profetisch kenbaar gemaakt?
CHRISTUS JEZUS was de belangrijkste van Gods „mensen van goede wil”. Als de eniggeboren Zoon van God die naar de aarde was gezonden, verheugde de mens Jezus zich meer in de goede wil van zijn Vader dan welk ander mens maar ook dat ooit heeft geleefd. Uit liefde voor de velen uit de zondige en stervende mensheid die rechtvaardiggezind zijn, heeft God zijn meest begunstigde Zoon als een losprijs gegeven. God wist van tevoren dat niet al Adams nakomelingen de minachting van hun eerste vader voor gehoorzaamheid en rechtvaardigheid zouden delen maar dat sommigen een liefde voor godsvrucht en waarheid zouden aankweken en zouden trachten Zijn gunst te herwinnen. Voor dezen werd de losprijs verschaft. Dit offer van Zijn meest vertrouwde en geliefde metgezel was veel te kostbaar om verkwist en verspild te worden aan mensen die het niet verdienden en ook niet waardeerden (Rom. 5:15, 18; 1 Joh. 4:9, 10; Matth. 20:28). Dat Jezus negentienhonderd jaar geleden op aarde aanwezig was, vormde een bewijs van Gods goede wil, want hierdoor werd gewaarborgd dat God zijn bekendgemaakte verbond om mensen uit alle geslachten der aarde die dit verdienden, te zegenen, nooit zou vergeten en beslist zou vervullen (Gen. 22:17, 18). God had die belofte betreffende zijn goede wil jegens zijn getrouwe Zoon lang voor diens komst naar de aarde profetisch tot uitdrukking gebracht, zeggende: „In een tijd van goede wil heb ik u geantwoord en op een dag van redding heb ik u geholpen; en ik bleef u beveiligen, opdat ik u tot een verbond voor het volk zou kunnen geven, om het land weer te herstellen, om de woest en verlaten liggende erfelijke bezittingen weer in bezit te doen nemen, om tot de gevangenen te zeggen: ’Komt naar buiten!’ tot hen die in de duisternis zijn: ’Laat u zien!’” — Jes. 49:8, 9.
2. Wanneer gaat deze profetie in vervulling, zoals door Paulus wordt aangetoond?
2 Eeuwen later ontleende de apostel Paulus aan deze zelfde profetie een aanmoediging voor de eerste-eeuwse christenen die de goede wil van God zochten. Paulus schreef: „Met hem samenwerkend, verzoeken wij u ook dringend de onverdiende goedheid van God niet te aanvaarden en dan het doel ervan te missen. Want hij zegt: ’In een tijd van aanvaarding heb ik u verhoord en op een dag van redding ben ik u te hulp gekomen.’ Ziet! Nu in het bijzonder is het de tijd van aanvaarding. Ziet! Nu is het de dag van redding” (2 Kor. 6:1, 2). Hoe dwaas om de gelegenheid te misbruiken, om „het doel ervan te missen” nu wij het einde van de bijzondere „tijd van aanvaarding”, de „dag van redding” en het einde van het „jaar van goede wil van de zijde van Jehovah” naderen!
3. Welke speciale bediening heeft God ingesteld? Door bemiddeling van wie?
3 Aangezien Jehovah zich goed bewust is van onze onvolmaakte en zondige toestand en van onze overgeërfde vijandschap ten opzichte van hem, nodigt hij ons uit te trachten door middel van een verzoening weer op vriendschappelijke voet met hem te komen indien wij zijn gunst en goede wil willen verwerven terwijl deze nog gevonden kunnen worden. Door bemiddeling van getrouwe getuigen op aarde die het voorrecht om hem als hun God te aanbidden, reeds hebben aanvaard en die reeds zijn „mensen van goede wil” zijn geworden, maakt God zijn dringende verzoek, zijn uitnodiging, thans kenbaar aan nog anderen die naar rechtvaardigheid en waarheid verlangen. Paulus spreekt over het voorrecht God te vertegenwoordigen door deze boodschap als de „bediening van de verzoening” uit te dragen: „Alle dingen komen van God, die ons door Christus met zich heeft verzoend en ons de bediening van de verzoening heeft gegeven, namelijk dat God door bemiddeling van Christus een wereld met zichzelf verzoende, waarbij hij hun hun overtredingen niet aanrekende, en hij heeft aan ons het woord van de verzoening toevertrouwd. Wij zijn daarom gezanten die optreden in de plaats van Christus, alsof God door ons een dringend verzoek deed. Als plaatsvervangers van Christus smeken wij: ’Wordt met God verzoend.’” — 2 Kor. 5:18-20.
4, 5. (a) Waarom stuurt God zijn „gezanten” op aarde uit? (b) Heeft de „bediening van de verzoening” succes?
4 In Paulus’ tijd werden gezanten naar natiën gezonden die met elkaar in oorlog waren of oorlog dreigden te gaan voeren ten einde te trachten vreedzame betrekkingen tussen de in moeilijkheden verkerende natiën tot stand te brengen en aldus bloedvergieten te vermijden (Luk. 14:31, 32). De gehele mensheid is in vijandschap met God ten gevolge van overgeërfde zonde en onvolmaaktheid van Adam. God heeft reeds de stappen gedaan waardoor het mogelijk is geworden die vijandschap te verwijderen, en liefdevol en barmhartig zendt hij zijn „gezanten” uit om te tonen op welke wijze men „met God verzoend” kan worden en in zijn gunst en goede wil hersteld kan worden. Zult u de uitnodiging aanvaarden die Gods „gezanten die optreden in de plaats van Christus” u brengen en ervoor zorgen dat u door middel van de voorziening die God liefdevol door bemiddeling van zijn geliefde Zoon heeft getroffen, voor eeuwig leven in aanmerking komt?
5 Elke maand trekken duizenden voordeel van de tijd die nog van het „jaar van goede wil van de zijde van Jehovah” overgebleven is. Zij zien de hopeloze toestand van het huidige samenstel van dingen in en kiezen de handelwijze van praktische wijsheid. Zij richten hun aandacht op Gods Woord, de Heilige Schrift, waaruit zij leren dat God wonderbare zegeningen heeft weggelegd voor zijn „mensen van goede wil”. Zij vormen een steeds groter wordende „grote schare” mensen die Gods uitnodiging door bemiddeling van zijn dienstknechten om ’met God verzoend te worden’ aanvaarden.
6. Hoe werd de groeiende schare gelovigen voorzegd, en waardoor wordt hun aanbidding van God gekenmerkt?
6 Het bestaan van deze „grote schare” mensen is echter geen verrassing voor degenen die Gods Woord kennen, want zij werden lang geleden in een profetisch visioen voor onze tijd gezien dat aan de getrouwe apostel Johannes op het eiland Patmos werd gegeven en in het boek Openbaring werd opgetekend. Hij beschreef hen als volgt: „Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, gehuld in lange witte gewaden, en er waren palmtakken in hun handen. En zij blijven met een luide stem roepen, zeggende: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam’” (Openb. 7:9, 10). De leden van deze „grote schare”, die kennelijk „mensen van goede wil” zijn, zijn niet door raciale en nationale barrières verdeeld, en ook is er geen haat of ongelijkheid onder hen wegens huidkleur of taalverschillen. Zij komen uit alle natiën, stammen, volken en talen en richten zich verenigd, schouder aan schouder, tot God en het Lam om hen te loven en te danken.
7. Wanneer verschijnt de „grote schare” volgens de profetie in het beeld?
7 Wanneer verschijnen zij in het beeld? Johannes tekent het antwoord op: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen.” De gunstige positie die zij voor het aangezicht van God innemen, verleent hun dus zijn bescherming gedurende de vreselijke „dag der wraak van de zijde van onze God”, want de „grote verdrukking” waaruit zij te voorschijn komen, kan op niets anders duiden dan de voltrekking van Gods oordeel tegen dit goddeloze samenstel van dingen. Dat zij overlevenden van de „grote verdrukking” worden genoemd, geeft te kennen dat zij bijeenvergaderd worden gedurende het „jaar van goede wil”, voordat de „dag der wraak” van God in al zijn hevigheid in de grote verdrukking uitbreekt die in de strijd van Armageddon haar hoogtepunt bereikt. — Openb. 7:14; Matth. 24:3, 21, 22.
8. Welke stappen doen zij als bewijs van hun geloof in Gods beloften?
8 Hebben deze begunstigden getracht door middel van Gods voorziening voor leven door bemiddeling van Christus Jezus met God verzoend te worden? Johannes antwoordt: „Zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Daarom zijn zij voor de troon van God, en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel” (Openb. 7:14, 15). Zij zijn zich dus van hun eigen zondige en onreine toestand bewust en zien er de noodzaak van in het initiatief te nemen en positieve stappen te doen om te bewijzen dat zij ervoor in aanmerking komen Gods gunst te ontvangen en zijn „mensen van goede wil” te worden. Daarom worden zij beschreven als mensen die „hun lange gewaden [hebben] gewassen en . . . ze wit gemaakt [hebben] in het bloed van het Lam”. Dit betekent dat zij berouw hebben gehad over hun vroegere levenswijze en vol geloof de reinigende macht van Jezus’ zonden verzoenende slachtoffer hebben aanvaard.
9. Wat hebben de leden van de „grote schare” met hun leven gedaan om goede wil van God te verwerven, en op grond waarvan hebben zij deze keuze gedaan?
9 Er wordt ook door te kennen gegeven dat zij grote veranderingen in hun leven hebben aangebracht, aangezien zij openlijk verklaren dat zij zonder voorbehoud hebben verkozen de door God goedgekeurde weg ten leven te volgen. Hun bereidheid om rein en zuiver in Gods ogen te zijn, toont aan dat zij hebben ingezien dat God goddeloosheid en onreinheid haat, terwijl hij rechtvaardigheid, rechtschapenheid en waarheid goedkeurt. Terecht worden zij voor de troon in witte lange gewaden gezien als mensen die rein en onbesmet zijn van de wereld. Zij hebben zich dan ook onvoorwaardelijk aan God opgedragen. Zij aanbidden God exclusief want zij hebben een positie voor zíjn troon, en voor geen andere, ingenomen. Deze opdracht is niet een plotselinge emotionele gril of een geïsoleerde godvruchtige daad. Zij hebben zich onherroepelijk en voor hun gehele leven opgedragen, en dit hebben zij bereidwillig en vrijelijk gedaan, zonder enige dwang. Zij hebben het initiatief genomen. Het was hun keuze. Als gevolg van hun studie en onderzoek van het Woord van God hebben zij ingezien dat Zijn weg de weg van wijsheid is en dat zijn beloningen en zegeningen blijvend en zeker zijn. Om zijn goede wil te verwerven, moeten zij krachtsinspanningen in het werk stellen en gehoorzaam de stappen doen die hem behagen. — Hand. 3:19; Hebr. 9:22; 1 Joh. 1:9.
10. Bij wie hebben de leden van de „grote schare” zich geestdriftig aangesloten, en welk voordeel heeft dit afgeworpen?
10 Als ware christenen en volgelingen van Christus sluiten zij zich in aanbidding van God blij en geestdriftig aan bij het overblijfsel van de „kleine kudde” geestelijke Israëlieten, de 144.000 ’verzegelden’ van God die eerder in het zevende hoofdstuk van Openbaring worden genoemd (Luk. 12:32; Openb. 7:4; 14:1-5). Onder het toezicht van het gezalfde overblijfsel van de door de geest verwekten, hebben de leden van deze „grote schare” getrouwe discipelen het voorrecht aanvaard deel te hebben aan het werk dat God voor deze tijd heeft vastgesteld, namelijk de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk”. Hun ijverige krachtsinspanningen hebben er veel toe bijgedragen de boodschap als een vervulling van Jezus’ profetie „op de gehele bewoonde aarde . . . tot een getuigenis” te verbreiden. God heeft hun toegestaan te zamen met de leden van het overblijfsel, die als „gezanten . . . optreden in de plaats van Christus”, aan de „bediening van de verzoening” deel te nemen. Er kan werkelijk van hen worden gezegd dat zij „dag en nacht heilige dienst voor hem [verrichten] in zijn tempel”. — Matth. 24:14; 2 Kor. 5:20.
11. Wat geeft het feit dat deze „mensen van goede wil” een openbare belijdenis van hun geloof doen, met betrekking tot hen te kennen?
11 Evenals Jezus en zijn „kleine kudde” verbergen of verhelen zij hun beslissing om God te aanbidden niet en ook schamen zij zich er niet voor om als aanbidders van Jehovah, zijn getrouwe getuigen, bekend te staan. Johannes ziet namelijk dat zij het luid uitroepen en hun geloof in God en in het Lam ten aanhoren van alle mensen in het openbaar belijden. Dat zij de positie die zij voor het aangezicht van God innemen, in het openbaar bekendmaken en bevestigen, getuigt verder van het feit dat zij zich onvoorwaardelijk aan God hebben opgedragen. Zij hebben hun volledige vertrouwen in Jehovah en in zijn beloften voor leven ten toon gespreid. Zij weten dat Jehovah de enige ware God is, dat hij rechtvaardig is en dat zijn zaak zal zegevieren.
12. Hoe wordt Gods goede wil jegens de „grote schare” op een tastbare wijze getoond?
12 God ziet het feit dat zij zijn voorziening voor leven nederig aanvaarden, niet over het hoofd. Hun getrouwe en ijverige daden van rechtvaardigheid ontgaan hem niet, maar zijn liefhebbende glimlach van goedkeuring en goede wil straalt op hen neer en beloont hen met zegeningen die zelfs hun stoutste dromen overtreffen. Johannes vervolgt: „En hij die op de troon is gezeten, zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen geen honger of dorst meer lijden, ook zal de zon hen niet fel beschijnen noch enige verschroeiende hitte hen treffen, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.” — Openb. 7:15-17.
13. Wat wordt er van elkeen die deel wil uitmaken van de „grote schare” „mensen van goede wil” vereist?
13 Behoort u tot de „grote schare” die Johannes, de apostel van Jezus, zojuist voor ons heeft beschreven? Wilt u graag deze begunstigde positie als een ware aanbidder van God innemen? Bent u bereid gehoorzaam de stappen te doen die noodzakelijk zijn om Gods gunst en goede wil te verwerven en er aldus voor in aanmerking te komen uit Jehovah’s handen redding en leven te ontvangen? Indien ja, dan zult u er de noodzaak van inzien u persoonlijk aan Jehovah op te dragen en u dan vervolgens, als een openbare bevestiging van die opdracht, gehoorzaam aan de christelijke daad van de waterdoop te onderwerpen.
14. (a) Zijn ijver en oprechtheid volgens Romeinen 10:1-3 voldoende om Gods goede wil te verwerven? (b) Wat is het belangrijkste vereiste?
14 Door uiterlijke vroomheid en het herhaaldelijk opzeggen van religieuze gebeden en uitdrukkingen zal men Gods goedkeuring niet verwerven. Zelfs het bezit van zulke bewonderenswaardige eigenschappen als ijver en oprechtheid zijn op zichzelf genomen niet voldoende om Gods goede wil te verwerven. In de dagen van de apostel Paulus waren er ongetwijfeld vele godvruchtige en oprechte mensen onder degenen van zijn eigen natie, maar toch gaf hij van grote bezorgdheid voor hen blijk wegens datgene wat hun ontbrak: „Broeders, de welwillendheid van mijn hart en mijn smeking tot God voor hen zijn werkelijk met het oog op hun redding. Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis; want omdat zij de rechtvaardigheid van God niet kenden, maar hun eigen rechtvaardigheid trachtten te bevestigen, hebben zij zich niet aan de rechtvaardigheid van God onderworpen” (Rom. 10:1-3). Om een van Gods „mensen van goede wil” te worden, is het van het allergrootste belang waar geloof, dat op nauwkeurige kennis is gebaseerd, te verwerven en te oefenen en zich nederig aan de rechtvaardigheid van God te onderwerpen. Hiervoor is het in de allereerste plaats noodzakelijk de bijbel te lezen en te bestuderen, aangezien hierin het onderricht en de leiding worden gegeven die ten leven leiden. — Joh. 17:3; 2 Tim. 3:15-17.
15. Welke veranderingen zijn er volgens Romeinen 12:2 noodzakelijk?
15 Als gevolg van deze studie zult u misschien bemerken dat u uw zienswijze enigszins moet wijzigen. U zult misschien zelfs uw levenswijze moeten veranderen. Maar dit zijn veranderingen die beslist de moeite waard zijn wanneer uw leven op het spel staat. De apostel Paulus geeft de raad: „En wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij u ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is.” — Rom. 12:2; Ef. 4:22-24.
16. (a) Welk verstandelijke besef en welke beweegreden gaan aan opdracht vooraf? (b) Hoe bevestigt men zijn opdracht in het openbaar?
16 Naarmate u meer kennis tot u neemt uit Gods Woord en deze waarheden en beginselen overdenkt, zult u de dwaasheid en hopeloosheid inzien van menselijke redenering zonder God. Wanneer u nadenkt over Gods wil en voornemens voor de aarde en voor de mensheid die erop werd geschapen om de zegeningen en vreugden ervan te smaken, zult u gaan inzien welke plaats u in Gods regeling der dingen inneemt. Er staan namelijk wonderbare gelegenheden en voorrechten open voor degenen die wijselijk verkiezen de wil van God te doen en zijn „mensen van goede wil” te worden. U zult uw liefde voor God en uw waardering voor zijn voorziening van leven in een rechtvaardige nieuwe ordening dan ook willen bewijzen. Uw verlangen om God exclusief te aanbidden en zijn zegeningen te ontvangen, treedt aan het licht wanneer u zich aan God opdraagt en deze opdracht door middel van uw waterdoop openlijk bevestigt.
17. Welke les leren wij uit Jezus’ voorbeeld van de doop?
17 Er bestaat geen groter voorbeeld van dit rechtvaardige, door God goedgekeurde patroon dan dat van Jezus zelf. De bijbel vermeldt hoe hij zich op dertigjarige leeftijd, toen voor hem de tijd aanbrak om met zijn aardse bediening te beginnen, bij de rivier de Jordaan aanbood om door Johannes de Doper gedoopt te worden. Door deze nederige en bereidwillige daad bood hij zich aan zijn Hemelse Vader aan om Zijn wil op aarde te volbrengen. Onmiddellijk na Jezus’ onderdompeling of doop in het water van de Jordaan bracht God zijn goedkeuring en blijdschap over de bereidwillige gehoorzaamheid van zijn geliefde Zoon tot uitdrukking, zoals Matthéüs schreef: „Nadat Jezus was gedoopt, kwam hij onmiddellijk omhoog uit het water; en zie! de hemelen werden geopend, en hij zag Gods geest gelijk een duif neerdalen en op hem komen. Zie! Ook kwam er een stem uit de hemelen, die zei: ’Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.’” — Matth. 3:13-17.
18. Waarom moet iedere gelovige zich volgens Jezus’ gebod in Matthéüs 28:19, 20 aan de christelijke daad van de doop onderwerpen?
18 Ware christenen willen graag dit voorbeeld, dat Gods goedkeuring tot gevolg had, volgen, want Jezus heeft ons een ’model nagelaten opdat wij nauwkeurig in zijn voetstappen zouden treden’ (1 Petr. 2:21). De Griekse Geschriften maken betreffende de eerste eeuw van het christendom melding van letterlijk duizenden die werden gedoopt als een symbool van hun besluit discipelen van Christus te worden en God in geest en waarheid te aanbidden. Dit alles gebeurde in gehoorzaamheid aan het laatste gebod dat Jezus zijn getrouwe volgelingen had gegeven: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Matth. 28:19, 20). Dat gebod is niet veranderd. Indien wij thans werkelijk Gods „mensen van goede wil” willen zijn, moeten wij ons er nederig en gehoorzaam aan onderwerpen als erkenning van onze onvoorwaardelijke persoonlijke opdracht aan God gedoopt te worden, want dit is aangenaam in de ogen van onze Hemelse Vader.
19. Hoe heeft de „bediening van de verzoening” in deze tijd voor velen zegeningen en voordelen afgeworpen?
19 Deze „bediening van de verzoening” wordt door de hedendaagse „gezanten die optreden in de plaats van Christus” nog steeds met onverminderde energie over de gehele aarde voortgezet. In gehoorzaamheid aan Jezus’ gebod houden Jehovah’s christelijke getuigen zich nog steeds getrouw en ijverig bezig met het aan hen toegewezen werk om ’discipelen te maken, hen te dopen en hen te onderwijzen’. Alleen al gedurende 1971 werden 149.808 gedoopte discipelen aan de steeds toenemende „grote schare” „mensen van goede wil” toegevoegd. Deze 149.808 personen hebben Gods goede wil gezocht en gevonden. Zij hebben zich bij een miljoen vierhonderd veertigduizend andere getrouwe „mensen van goede wil” over de gehele aarde aangesloten om God verenigd te aanbidden en anderen de weg tot Gods goede wil te tonen. Door hun opdracht getrouw na te komen, zullen zij zich als Gods „mensen van goede wil” eeuwig in zijn welbehagen en gunst verheugen.
20. (a) Hoe geven Gods „mensen van goede wil” van hun gehoorzaamheid aan God blijk? (b) Welk vooruitzicht bestaat er voor anderen zolang Gods „jaar van goede wil” blijft voortduren?
20 Hun opdracht en doop vormen niet het besluit of einde van de verhouding waarin zij tot God staan. Ze zijn er slechts het begin van. Toegewijd verrichten zij gehoorzaam de goddelijke wil voor deze tijd, en wel door „op de gehele bewoonde aarde . . . tot een getuigenis” het „goede nieuws” te prediken dat Gods koninkrijk in de hemelen is opgericht met zijn aangestelde Koning, Christus Jezus, op de troon ervan. Dat zij van elk ras en elke nationaliteit afkomstig zijn, schept onder hen geen verdeeldheid of problemen. Het is veeleer een zegen, want door bemiddeling van hen worden alle natiën, ongeacht taal of ras of kleur, door de „bediening van de verzoening” bereikt. Zij zullen deze dienst voor God ’dag en nacht’, zolang het „jaar van goede wil van de zijde van Jehovah” voortduurt, over de gehele aarde getrouw blijven verrichten. Naarmate hun prediking voortgang vindt en zich over de gehele aarde uitbreidt, zullen steeds meer mensen uit alle natiën het „goede nieuws” horen en zich omkeren en de goede wil van God zoeken, en hij zal hen niet verwerpen. Ook zij zullen zich bij Gods groeiende schare van „mensen van goede wil” aansluiten, zich aan God en zijn aanbidding opdragen en deze opdracht in gehoorzaamheid aan de goddelijke wil door middel van een waterdoop symboliseren. Zij aanvaarden Gods aangestelde koning en verheugen aldus zijn hart, zoals de spreuk verklaart: „Het welgevallen van een koning is in de knecht die met inzicht handelt.” „De lippen van rechtvaardigheid zijn een groot koning welgevallig; en wie oprechte dingen spreekt, heeft hij lief.” — Spr. 14:35; 16:13.
21. Beschrijf de hoop die degenen wacht die getrouw Gods „mensen van goede wil” blijven.
21 Wegens hun geestelijke inzicht en verstand hebben deze „mensen van goede wil” oprechte dingen geleerd en gesproken. Te zamen met het overblijfsel van gezalfde discipelen van het Lam, Jezus Christus, hebben zij „dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel” verricht. Door loyaal en geestelijk rein te blijven, zullen zij de goede wil van God altijd behouden, aangezien zij geestelijke steun en kracht van God ontvangen en beschermd worden tegen de verschroeiende hitte van zijn toorn wanneer deze op die „dag van wraak van de zijde van onze God” tot uitdrukking wordt gebracht. Dan zal „het Lam, dat in het midden van de troon is, . . . hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen”. Dit is het vreugdevolle vooruitzicht voor degenen die zich thans, terwijl er nog tijd voor is, aansluiten bij de „grote schare” van Gods „mensen van goede wil”.