Vragen van lezers
◆ Is het met het geweten van een christen in overeenstemming te brengen een werkkring te aanvaarden waarbij betrokken is dat men gewapend is en een revolver of een gummiknuppel draagt? — V.S.
Jehovah God heeft zelf toegelaten dat menselijke regeringen gezag uitoefenen ter handhaving van de wet, zo nodig door middel van wapens. Met betrekking tot zulk een regeringsgezag lezen wij: „Niet voor niets draagt ze het zwaard; want ze is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent” (Rom. 13:4). Er kan derhalve geen schriftuurlijk bezwaar worden gemaakt tegen het bestaan van een gewapende politiemacht, noch tegen het feit dat een regering bepaalde mensen machtigt wapens te dragen als zij eigendommen en/of mensen beschermen.
Of een christen een werkkring, zoals die van politieagent, bewaker of nachtwaker, zou kiezen indien er van hem werd geëist dat hij een revolver of een ander wapen draagt, is echter iets wat hij voor zichzelf zou moeten beslissen. Hij zou moeten overwegen: Wil ik de verantwoordelijkheid op mij nemen in een kritieke situatie waarbij mensenlevens zijn betrokken snelle en moeilijke beslissingen te nemen? Ben ik bereid in omstandigheden te geraken die van mij zouden kunnen eisen een wapen te gebruiken, en misschien wel op een wijze waardoor ik mij voor het aangezicht van Jehovah bloedschuld op de hals zou halen?
Het voornaamste doel van een christen is bovendien anderen te helpen tot een nauwkeurige kennis van de waarheid te komen. Hij wil anderen leren „vredelievend jegens alle mensen” te zijn (Rom. 12:18). Met het oog hierop zou hij zichzelf kunnen afvragen: Als ik in mijn werk een wapen draag, zal dit voor anderen dan niet in tegenspraak lijken met de christelijke leer? Is er reden te geloven dat het een oorzaak tot struikeling zal zijn? Een christen moet op grond van Gods Woord en zijn kennis van bestaande omstandigheden zijn eigen beslissing nemen. Als hij van mening is dat een werkkring waarin hij een wapen moet dragen nadelig voor het verbreiden van de bijbelse waarheid zou zijn, zou hij er verstandig aan doen een andere werkkring te kiezen. De schriftuurlijke raad is ’anderen niet tot struikelen te brengen’. — Fil. 1:10.
Wat een christen ook beslist, zijn handelwijze dient in overeenstemming met zijn door de Schrift geoefende geweten te zijn. Hij behoeft echter nooit in de put te zitten door bezorgdheid voor gebrek aan levensbenodigdheden. Gods Woord geeft de verzekering: „Jehovah heeft gerechtigheid lief, en hij zal zijn loyalen niet verlaten” (Ps. 37:28). „Ik zal u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten.” — Hebr. 13:5.
◆ Soms wordt mensen in winkels een kaart aangeboden waardoor zij ervoor in aanmerking komen tot degenen te behoren uit wie er enkelen worden gekozen om een geschenk te ontvangen. Is het voor een christen juist aan zo’n „uitloting” mee te doen? — V.S.
Het doel van dergelijke uitlotingen is meestal mensen aan te moedigen in de winkel te komen of belangstelling voor een bepaald produkt te wekken. De uitloting zelf bestaat uit het maken van wat geacht wordt een onpartijdige keuze van klanten aan wie prijzen worden gegeven. Er behoeft niet per se gokken bij betrokken te zijn, aangezien men geen geld of een andere waardevolle vergoeding betaalt om de kaart te krijgen. Bovendien houdt het aannemen van de kaart op zich ook niet in dat de god van het geluk wordt aangeroepen. Iemand die de kaart aanneemt (of zijn naam op de treklijst plaatst) zou kunnen redeneren: ’De zaak gaat iets weggeven als onderdeel van een reclamecampagne. Als ik toevallig wordt uitgekozen, ben ik bereid het geschenk te aanvaarden.’
Een christen zal op grond van wat zijn geweten hem voorschrijft voor zichzelf moeten beslissen of hij een kaart zal accepteren die louter een onderdeel van een reclamecampagne vormt. Hij zou zichzelf kunnen afvragen: Zou het aannemen van de kaart dezelfde hebzucht opwekken die mensen ertoe aanspoort te gokken? Zouden anderen hierdoor tot struikelen kunnen worden gebracht? Zou ik ertoe verleid worden „Vrouwe Fortuna” aan te roepen? — Jes. 65:11, Byington.
Ware christenen beseffen dat Jehovah God hebzucht en afgoderij afkeurt (1 Kor. 6:9, 10). Zij staan ook onder het gebod ’anderen niet tot struikelen te brengen’. — Fil. 1:10.
Veronderstel echter eens dat iemand de kaart gewoon als een reclamestunt aanneemt en bij de „uitloting” ten slotte als de winnaar wordt uitgekozen, om dan tot de ontdekking te komen dat het „geschenk” een lot in de staatsloterij is? Wat nu? Plotseling blijkt datgene wat een gewone reclamestunt leek, deel uit te maken van een gokspel. Men is niet verplicht het lot aan te nemen. Zou hij gestolen diamanten aannemen enkel omdat ze een „geschenk” zijn?
Als een christen dus besluit dat het zowel voor zijn eigen bestwil als voor het bestwil van anderen beter zou zijn geen kaart aan te nemen, hebben anderen geen reden de juistheid van zijn beslissing in twijfel te trekken. Als een christen daarentegen overtuigd is dat het accepteren van een kaart geen enkel probleem doet rijzen, is dat zíjn beslissing. Gods Woord zegt: „Een ieder van ons [zal] voor zichzelf rekenschap afleggen aan God.” — Rom. 14:12.