Afgoderij bewerkte de ondergang van Israëls koninkrijken
HET tien-stammenkoninkrijk van Israël had al direct een slecht begin toen hij zijn eerste koning, Jeróbeam, kalverenaanbidding instelde. Het rijk heeft zich nooit meer losgemaakt uit de afgoderij waarin het toen werd gedompeld, en het liep er uiteindelijk op uit dat Jehovah de Assyriërs het noordelijke koninkrijk te gronde liet richten. In plaats van profijt te trekken van dit waarschuwende voorbeeld raakten ook de inwoners van het twee-stammenkoninkrijk diep verwikkeld in afgoderij. Daarom trok Jehovah zijn zegen van de natie terug. Ten slotte werd de hoofdstad, met haar prachtige, door koning Salomo gebouwde tempel, tot een puinhoop gemaakt. Het bijbelboek dat als Twee Koningen bekendstaat, vervolgt het historische verslag dat in Eén Koningen is begonnen en laat duidelijk zien dat de Israëlieten rampspoed hadden kunnen vermijden als zij acht hadden geslagen op de woorden van de profeten.
Tot de profeten die in het noordelijke koninkrijk op de voorgrond traden, behoorden Elia en Elisa. Toen Elia op een wonderbare wijze van het toneel werd weggenomen, zette Elisa Elia’s opdracht voort. Een van de opvallende kenmerken van die opdracht was de zalving van koning Jehu. Nadat Elisa een van zijn bedienden had gestuurd om dit te doen, bracht Jehu zonder uitstel Jehovah’s wraak ten uitvoer tegen het afgodische huis van Achab, met inbegrip van de goddeloze Izébel.
Vervolgens wijdde Jehu zich aan de taak de Baälaanbidding uit zijn rijk uit te roeien. Hij liet het voorkomen alsof hij op een nog grotere schaal Baälaanbidding zou bevorderen dan Achab had gedaan, en liet alle afgodendienaars zich verzamelen in het huis van Baäl. Nadat hij zich ervan vergewist had dat geen enkele aanbidder van Jehovah zich daar in hun midden bevond, gaf hij zijn mannen het bevel de verzamelde afgodenaanbidders af te slachten. Wegens deze besliste handelwijze kreeg Jehu de verzekering dat vier generaties van zijn zonen hem als koning zouden opvolgen. Dit bleken Joahaz, Joas, Jeróbeam II en Zacharia te zijn.
Niettemin bleef Jehu in gebreke de kalverenaanbidding uit te roeien. Het bijbelverslag meldt: „Jehu zelf zorgde er niet voor met geheel zijn hart in de wet van Jehovah, de God van Israël, te wandelen. Hij week niet af van de zonden van Jeróbeam, waarmee hij Israël had doen zondigen.” — 2 Kon. 10:31.
Noch een van de nakomelingen van Jehu noch een van de andere regeerders na hen in het tien-stammenkoninkrijk nam het op zich een einde te maken aan de kalverenaanbidding. Het bericht van Twee Koningen verschaft dit commentaar op de situatie en het resultaat: „De zonen van Israël gingen wandelen in al de zonden van Jeróbeam, die hij gedaan had. Zij weken daarvan niet af, totdat Jehovah Israël van voor zijn aangezicht verwijderde, juist zoals hij gesproken had door bemiddeling van al zijn knechten, de profeten. Zo ging Israël van zijn eigen grond in ballingschap naar Assyrië, tot op deze dag” (17:22, 23). Elia en Elisa waren niet de enige profeten die de Israëlieten waarschuwden. Ook Michaja, Jona, Oded, Hosea, Amos en Micha en nog anderen deden dit. Toch besteedde het volk er geen aandacht aan dat de profeten hen aanspoorden berouw te hebben.
In het twee-stammenkoninkrijk stond het er niet veel beter voor. Ondanks de voortreffelijke inspanningen van goede regeerders als Josafat en Hizkía kreeg afgoderij de Israëlieten steeds opnieuw stevig in haar greep. Hizkía’s eigen zoon Manasse deed de afgoderij herleven. Tijdens Manasses regering ging de ontaarding van het volk in zijn afgodische praktijken zo ver dat latere pogingen om de ontwikkeling te keren weinig succes hadden. Hun gedrag werd nog ontaarder dan dat van de Kanaänieten, die door de Israëlieten uit hun bezit verdreven waren. Manasse nam de leiding in valse aanbidding. Hij deed zijn eigen zoon door het vuur gaan, beoefende magie, maakte gebruik van waarzeggerij en moedigde spiritisme aan. Bovendien vergoot hij veel onschuldig bloed.
Zelfs de veelomvattende campagne tegen afgoderij tijdens de regering van Manasses kleinzoon Josía kon het twee-stammenkoninkrijk niet van rampspoed redden. Josía zelf stierf in de strijd toen hij probeerde de Egyptische strijdkrachten bij Megiddo te doen keren. De laatste vier Judese koningen — Joahaz, Jojakim, Jojachin en Zedekía — waren geen navolgers van de getrouwe koning Josía. Zij waren allen slechte regeerders en afgodenaanbidders. Omdat de regeerders en hun onderdanen weigerden naar de profeten te luisteren en afgoderij prijs te geven, werd Jeruzalem ten slotte vernietigd en werd het land Juda in een woestenij veranderd.
Gods standpunt ten aanzien van afgoderij is niet veranderd sinds de tijd dat Twee Koningen, vermoedelijk door Jeremia, op schrift werd gesteld. Afgodendienaars kunnen niet de hoop koesteren te ontkomen aan de uitvoering van Gods oordeel. Daarom doen wij er goed aan acht te slaan op de bijbelse vermaning: „Ontvliedt de afgoderij.” — 1 Kor. 10:14.