Vragen van lezers
● Welke richtlijnen geeft de bijbel met betrekking tot gokken? Zou het bijvoorbeeld verkeerd zijn wanneer een christen kleine bedragen inzet bij een kaartspel dat alleen maar voor ontspanning wordt gespeeld?
De Schrift verschaft geen basis voor de een of andere starre regel tegen elke „inzet”, hoe klein die ook is. Toch helpt ze ons wel in te zien dat gokken een ernstig kwaad is, een kwaad dat tot uitsluiting uit de christelijke gemeente kan leiden en iemand kan verhinderen Gods koninkrijk te beërven.
Het woord „gokken” wordt soms gebruikt met betrekking tot activiteiten waarbij een risico betrokken is of de verwachting iets te winnen. Er zou van iemand gezegd kunnen worden dat hij ’erop gokt’ dat een nieuwe zaak die hij begint of waarin hij investeert, winst zal maken. Maar de bespreking die nu volgt, gaat over het soort van „gokken” waarbij geld of iets anders van waarde wordt ingezet. Bijvoorbeeld: „Gokken wordt over het algemeen gedefinieerd als het vrijwillig inzetten van een som geld op de afloop van een spel of van een andere gebeurtenis” (Encyclopedia Americana). Deze vorm van gokken wordt niet specifiek in de bijbel besproken.
In Rechters 14:11-19 lezen wij over een door Simson voorgestelde proef waarbij een betaling betrokken was, maar in plaats dat het hier om een vorm van gokken ging, was dit een strategie die hij gebruikte om ’een gelegenheid te zoeken tegen’ de vijandige Filistijnen. Ook vormde het gebruik van ’loten’ in Israël geen gokken; men wierp het „lot” om Gods leiding te krijgen of om geschillen bij te leggen (Spr. 16:33; 18:18; 1 Sam. 14:41, 42). En hoewel de Hebreeën spelen kenden en aan wedstrijden deden, zijn er geen bewijzen dat zij hierbij geld of iets anders van waarde inzetten (Jer. 12:5). In Hastings’ Encyclopædia of Religion and Ethics wordt opgemerkt: „Zolang [de Israëlieten] een landbouwvolk bleven, schijnen zij op unieke wijze vrij gebleven te zijn van het kwaad van gokken. In Babylon werden zij winzuchtig en vermengden zij zich met mensen onder wie kansspelen deel uitmaakten van het gewone, dagelijkse leven.” — Deel VI, blz. 164.
In Jesaja 65:11, 12 wordt in dit verband verwezen naar „de god van het Geluk” of de geluksgodin Fortuna, naar wie Babylonische gokkers voor hulp opzagen. Elke Israëliet die, zoals in deze verzen wordt gezegd, een tafel met voedsel in orde bracht voor zulke afgoden van het geluk, zou zich aan afval schuldig maken.
Het enige geval in de bijbel dat feitelijk als gokken geclassificeerd zou kunnen worden, deed zich voor toen Romeinse soldaten het lot wierpen om vast te stellen wie Jezus’ onderkleed zou krijgen. — Matth. 27:35; Joh. 19:23.
Hoewel de bijbel niet gedetailleerd over gokken spreekt, verschaft hij ons wel beginselen waardoor wij worden geholpen ons een juist oordeel over gokken te vormen. Deze beginselen tonen duidelijk aan dat een christen zich bewust moet zijn van de beweegredenen die bij gokken een rol spelen en van de gevolgen die vaak uit gokken voortspruiten.
Er wordt algemeen erkend dat gokken vaak tot hebzucht leidt of hebzucht opwekt. Dit is belangrijk voor christenen, want de bijbel spreekt zich krachtig uit tegen „begerigheid” of hebzucht. God licht ons erover in dat „hebzuchtige personen” zijn koninkrijk niet zullen beërven en dat begerigheid gelijkstaat met afgoderij. Oprechte christenen zullen derhalve praktijken willen vermijden die hen ertoe zouden kunnen brengen hebzucht aan de dag te leggen, waardoor zij de heerlijkheid Gods bij lange na niet zouden bereiken. — Kol. 3:5; 1 Kor. 6:9, 10; Rom. 3:23.
Hebzucht kan vanzelfsprekend op veel manieren aan de dag treden. Iemand zou een overmatige hebzucht of begerigheid ten toon kunnen spreiden in zijn eetgewoonten en een gulzigaard kunnen worden. En overmatige begerigheid in drinken zou hem tot een dronkaard kunnen maken. (Tit. 1:12, 13; Spr. 23:20; 1 Tim. 3:3). Eten is echter een normaal en noodzakelijk aspect van het leven. En zelfs bij de vreugde die sommigen beleven aan het gebruik van een bescheiden hoeveelheid alcoholische dranken, is een natuurlijk proces betrokken, aangezien men als een onderdeel van de dagelijkse vochtopneming een drank gebruikt die door het lichaam „verbrand” kan worden. Vandaar dat „hebzucht” of „begerigheid” niet zo vaak of zo gemakkelijk met deze dingen verband houdt als met gokken.
De hebzucht van gokken vormt een belangrijke oorzaak van veel van de misdaad en gewelddaad die met georganiseerde gokkerij op grote schaal verbonden is. Maar zelfs de individuele gokker wordt vaak door hebzucht gemotiveerd. Gokken velen niet omdat zij hopen datgene te winnen wat anderen verliezen? Dit wordt zelfs erkend door personen wier denkwijze niet in de eerste plaats op de bijbel is gebaseerd. Professor D. M. Smyth merkte op: „Door hun bevordering van loterijen doen de regeringen een beroep op een van de laagste menselijke eigenschappen — hebzucht. Ze dragen bij tot verval en niet tot verbetering van het menselijke leven. . . . De promotors van loterijen bevorderen de zienswijze dat iemand juist handelt wanneer hij zich verrijkt ten koste van velen.” — Toronto Star.
Iemand zou echter kunnen redeneren: ’Hoe is de situatie als ik een gezellig spelletje kaart of poker met familieleden speel? Wij zouden om kleine geldbedragen kunnen spelen, zodat niemand veel zou winnen of verliezen. Is dat niet slechts een onschuldige vorm van amusement, zonder enige hebzucht of begerigheid?’
Sommigen zouden zo kunnen redeneren. Maar wanneer er geld wordt ingezet, al zijn de bedragen nog zo klein, bestaat er duidelijk een gevaar. Het kan het begin zijn van veel ellende, en het zou vooral gevaarlijk zijn aldus de geest van gokken aan te wakkeren wanneer er zich kinderen onder de spelers bevinden. Waarom zou men de uitkomsten niet gewoon noteren of het spel eenvoudig voor de aardigheid spelen? De ouderlingen in de gemeente zullen niet graag betrokken willen raken bij wat u in dit opzicht doet. Zij zullen niet proberen wetten voor te schrijven, zoals de religieuze leiders deden die in Lukas 6:1-5 worden beschreven. Mochten zij echter bespeuren dat de geestelijke gezindheid in gevaar verkeert, dan zouden zij vriendelijke raad kunnen geven als personen die ’waken over de ziel’ van degenen die tot de kudde behoren. — Hebr. 13:17.
De ervaring toont aan dat velen die hebzuchtige, geobsedeerde gokkers werden, zijn begonnen met kleinschalige gokkerijtjes ’voor de aardigheid’. Zij zagen dat zij kleine bedragen konden winnen en werden ertoe verleid te proberen grotere bedragen te winnen. De hebzuchtige obsessie kan iemand tot verslaving brengen en zou zelfs tot een leven kunnen leiden dat men vroeger ondenkbaar zou hebben geacht. Een voormalige gokker in Canada merkte op: „Ik heb een nicht die $100 per week verliest. Haar man moet twee banen hebben. Haar kinderen komen bijna om van de honger. Ze zal bedelen, lenen en stelen om te kunnen spelen.”
Ook trots vormt vaak een beweegreden die aan gokken ten grondslag ligt. Dat men kan winnen, appelleert vaak aan de geest van trots. Toch zegt God: „Zelfverheffing en trots . . . heb ik gehaat.” Ware aanbidders worden ertoe aangemoedigd bescheidenheid en nederigheid aan te kweken. — Spr. 8:13; 11:2; 22:4; Micha 6:8; Jak. 4:16.
Gokkers verheerlijken vaak ’Vrouwe Fortuna’, ofte wel de godin van het geluk. Voor hen duidt het woord „geluk” niet slechts op goede resultaten, maar is het een bovenmenselijke invloed, zoals een god. Gokkers worden er door hebzucht en trots toe bewogen hun vertrouwen in „geluk” te stellen.
Gokken leidt vaak tot luiheid. Het moedigt mensen ertoe aan te dromen dat men iets voor niets kan krijgen, terwijl het hun er zelfs toe brengt te liegen of te bedriegen om maar te winnen, in plaats dat zij werken. Gods Woord spreekt zich echter uit tegen luiheid en spoort aan tot zuinigheid, ijver en hard werk. „Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten.” — Spr. 6:9-11; Ef. 4:28; 2 Thess. 3:10.
De slechte vruchten van gokken zijn zo berucht dat er in veel gemeenschappen op gokkers wordt neergekeken, zelfs als gokken wettelijk is toegestaan. Zo vormt het verlangen om „een voortreffelijk getuigenis [te] hebben van de mensen buiten” en het te vermijden anderen vooringenomen te maken tegen het „goede nieuws van het koninkrijk”, een extra reden waarom veel christenen het vermijden in welk opzicht maar ook te gokken. — 1 Tim. 3:7, 10; Matth. 24:14; 1 Kor. 9:11-23; 2 Kor. 6:3.
Degenen die als ’herders van de kudde’ dienst verrichten, hebben er terecht belangstelling voor medechristenen te helpen dingen te vermijden die hun geestelijke gezindheid zouden kunnen schaden. Indien een persoon dus bij gokken betrokken raakt en werkelijk een neiging tot hebzucht vertoont of er werkelijk blijk van geeft enkele van de slechte vruchten voort te brengen die met gokken verband houden, zullen de ouderlingen hulp willen bieden. Wanneer zij gevaarlijke neigingen tot hebzucht waarnemen, kunnen zij hetzij op individuele basis of in het openbaar raad geven (1 Petr. 5:2, 3; Gal. 6:1). En als een christen onberouwvol een hebzuchtige handelwijze blijft volgen, zou het zelfs noodzakelijk kunnen zijn hem uit de gemeente te sluiten, hetgeen in overeenstemming is met de instructies in Gods Woord, waarin wordt gezegd: „Verwijdert de goddeloze man uit uw midden.” Paulus voegt hieraan toe: „Weet gij niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, noch dieven, noch hebzuchtige personen, noch dronkaards, noch beschimpers, noch afpersers zullen Gods koninkrijk beërven.” — 1 Kor. 5:11-13; 6:9, 10.
Zover zal het echter zelden komen, want ware christenen gaan alle vormen van gokken volledig uit de weg. Zij willen graag de vruchten van de geest voortbrengen in plaats dat zij aan activiteiten deelnemen waarvan bekend is dat ze tot hebzucht aansporen en de werken van het vlees voortbrengen (Gal. 5:19-23). Zij zijn zich ervan bewust hoe belangrijk het is door middel van eerlijk werk in hun levensonderhoud te voorzien. De apostel Paulus zei in dit verband: „Wij vermanen u, broeders, . . . het u ten doel te stellen rustig te leven en u met uw eigen zaken te bemoeien en met uw handen te werken, zoals wij u bevolen hebben, zodat gij betamelijk moogt wandelen ten aanzien van de mensen die buiten zijn en niets nodig hebt.” — 1 Thess. 4:10-12.
Christenen beschouwen datgene wat zij hebben — met inbegrip van hun leven en hun geld of materiële bezittingen — als iets wat aan God is opgedragen. Zij zijn God rekenschap verschuldigd voor de wijze waarop zij deze middelen gebruiken. Dus in plaats dat zij hun tijd en geld verdoen door op de een of andere manier te gokken of te wedden, waardoor er hebzucht in hen kan worden aangewakkerd en anderen schade kan worden berokkend, gebruiken zij hun tijd en middelen op manieren waardoor Jehovah wordt geëerd (Spr. 3:9). Op deze wijze ’doen zij goed, zijn zij rijk in voortreffelijke werken en zijn zij mededeelzaam’. En zoals Paulus schreef, leggen zij „voor zichzelf een voortreffelijk fundament voor de toekomst veilig als een schat [weg], opdat zij het werkelijke leven stevig mogen vastgrijpen”. — 1 Tim. 6:17-19.