Vragen van lezers
● In het Commentaar op De brief van Jakobus, op bladzijde 48, 49, wordt gezegd: „Jehovah is voor christenen niet alleen hun God, maar ook hun Vader, want hij heeft hen door middel van zijn geest verwekt om zijn zonen te zijn.” En de vraag hierover op bladzijde 57 luidt: „In welk opzicht is God ook de Vader van christenen?” Betekent dit dat alle opgedragen en gedoopte christenen door Gods heilige geest zijn verwekt om zijn zonen te zijn?
Neen, dit is niet de gedachte die hieruit moet worden gedistilleerd, alsof wij nu een andere kijk op deze kwestie hebben gekregen. Zo’n verandering zou betekenen dat de schriftuurlijke leer met betrekking tot twee afzonderlijke bestemmingen voor degenen die redding ontvangen, een hemelse en een aardse bestemming, afgedaan heeft. In plaats daarvan gaat het Commentaar ervan uit dat de bijbelstudent die Jakobus 1:1 leest, alsook de opmerkingen die worden gemaakt over de in dat vers gebezigde uitdrukking „aan de twaalf stammen” (zie de bladzijden 12 en 13), zou begrijpen dat het beperkte aantal van degenen die het geestelijke Israël vormen, door middel van Gods geest zijn verwekt om zijn zonen te zijn. — Gal. 6:16; Openb. 14:1.
Om dubbelzinnigheid te vermijden, had het Commentaar in deze zin onderaan bladzijde 48 het woord „gezalfde” kunnen toevoegen. De zin zou dan hebben geluid: „Jehovah is voor gezalfde christenen niet alleen hun God, maar ook hun Vader, want hij heeft hen door middel van zijn geest verwekt om zijn zonen te zijn.” De vraag op bladzijde 57 over dit gedeelte zou dan hebben geluid: „In welk opzicht is God ook de Vader van gezalfde christenen?”
De christenheid, met haar ideeën dat de mens een onsterfelijke ziel heeft en dat bij de dood allen hetzij naar de hemel of naar de hel (of het vagevuur) gaan en dat de aarde op zekere dag door vuur vernietigd zal worden, houdt geen rekening met een aardse bestemming voor getrouwe dienstknechten van God. Maar degenen die een duidelijk begrip hebben van Jehovah’s voornemen met betrekking tot de aarde en de mens, zijn ervan overtuigd dat er eens over de gehele aarde een paradijs zal zijn waarin getrouwe menselijke dienstknechten van God zullen wonen.
Er zou in dit opzicht ook opgemerkt kunnen worden dat hoewel Jehovah God in een uniek opzicht de Vader van door de geest verwekte, gezalfde christenen is (Rom. 8:14-17; 1 Joh. 3:2), hij in de Schrift ook de Vader wordt genoemd van degenen die een aardse bestemming zullen hebben. In Jesaja 63:16 lezen wij dan ook: „Want gij zijt onze Vader; hoewel Abraham zelf ons wellicht niet heeft gekend en Israël van zijn kant ons misschien niet herkent, zijt gij, o Jehovah, onze Vader.” Daarom kunnen alle leden van de „grote schare” „andere schapen” terecht bidden: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd.” — Matth. 6:9; Joh. 10:16; Openb. 7:9.