God en caesar
In zijn rubriek in de Nigeriaanse Daily Times zei de kolomschrijver Andy Akporugo: „Toen de Heer Christus zelf zei ’Geeft caesar wat van caesar is, en God wat van God is’, kan hij nooit bedoeld hebben dat Jehovah’s Getuigen dat letterlijk zouden opvatten.” (Matth. 22:21) Kennelijk vindt de schrijver Jehovah’s Getuigen te ver gaan als zij — bij een conflict tussen Gods vereisten en die van caesar — God de eerste plaats toekennen. In zijn argumentatie greep Akporugo terug op de 13de-eeuwse filosoof Thomas van Aquino, die de leringen van de niet-christelijke Aristoteles combineerde met de christelijke leer. Ook verwees hij naar het denken van de niet-christelijke Plato en de islamitische filosoof Ibn Chaldoen. Maar dienen de meningen van niet-christelijke filosofen de basis te vormen voor een begrip van wat Jezus heeft bedoeld?
Jezus’ woorden moeten begrepen worden in het licht van zijn verklaringen dat zijn Koninkrijk en zijn volgelingen „geen deel van deze wereld” zijn (Joh. 17:16; 18:36), en dat christenen „eerst het koninkrijk” van God moeten zoeken (Matth. 6:33). Vandaar dat Jehovah’s Getuigen terecht verkiezen „God als regeerder meer [te] gehoorzamen dan mensen”. — Hand. 5:29.