De recente schaapskooi voor de „andere schapen”
„Ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden.” — JOHANNES 10:16.
1. Welke uitbreiding met betrekking tot de schaapskooi van het geestelijke Israël kwam er in 36 G.T.?
MET het invoeren van de nieuwe schaapskooi van het geestelijke Israël op de pinksterdag in het jaar 33 G.T., verdween de vorige schaapskooi voor de natuurlijke joden onder het Mozaïsche wetsverbond, omdat ze haar doel had gediend. Drie en een half jaar later werden de Romeinse centurio Cornelius en zijn gelovige familie en vrienden in Cesaréa bekeerd, gedoopt en met de geest gezalfd. Aldus werden de niet tot proselieten gemaakte, onbesneden heidenen in de schaapskooi gebracht waarvan Jezus Christus „de deur” is (Handelingen hfdst. 10). Deze kooi omsluit „het Israël Gods”, Israëlieten naar de geest, ofte wel geestelijke Israëlieten. Zou van ook maar een van hen — jood of heiden — gezegd kunnen worden dat hij ’niet van deze kooi is’, niet behoort tot de kudde die krachtens de regeling van het nieuwe verbond is bijeengebracht? Beslist niet! — Galáten 6:16; Johannes 10:16.
2. Hoe verricht Jezus nog steeds dienst als de Voortreffelijke Herder van degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen?
2 Op dit late tijdstip bevindt zich nog steeds een overblijfsel van dit Israël Gods op aarde, hetgeen bewijst dat Jezus Christus, de Middelaar van het nieuwe verbond, een Getrouwe en Voortreffelijke Herder is. Zelfs thans nog, nu er ruim negentien eeuwen verstreken zijn, kan de verheerlijkte Jezus Christus dus met recht, zonder enig gesnoef, zeggen wat hij vóór zijn dood en opstanding zei, en wat in Johannes 10:14, 15 staat opgetekend: „Ik ben de voortreffelijke herder, en ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij, evenals de Vader [de Opperherder] mij kent en ik de Vader ken; en ik doe afstand van mijn ziel ten behoeve van de schapen.”
3, 4. Waarom moeten de „andere schapen” onderscheiden worden van de „kleine kudde”?
3 Op dit punt aangekomen, deed Jezus de opmerkelijke maar grootmoedige uitspraak: „En ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden” (Johannes 10:16). Wie zijn deze „andere schapen” over wie hij hier sprak?
4 Daar die „andere schapen” niet van „deze kooi” waren, zouden zij niet tot het Israël Gods behoren, waarvan de leden een geestelijke of hemelse erfenis hebben. Deze geestelijke Israëlieten zouden hoogstens een „kleine kudde” vormen, want Jezus zei tot de discipelen op wie met Pinksteren de heilige geest zou worden uitgestort: „Vreest niet, kleine kudde, want uw Vader heeft het goedgekeurd u het koninkrijk te geven” (Lukas 12:32). De kleine kudde schapen aan wie het hemelse koninkrijk gegeven zal worden en die met de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, in dat Koninkrijk zullen regeren, zal uit slechts 144.000 geestelijke Israëlieten bestaan. — Openbaring 7:1-8; 14:1-5.
5. Hoe zou u Openbaring 14:4 kunnen gebruiken om aan te tonen dat de andere schapen logischerwijs een andere hoop hebben dan de kleine kudde?
5 In Openbaring 14:4 staat: „Dezen werden uit het midden van de mensen gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam.” Hoe zouden die 144.000 geestelijke Israëlieten symbolische eerstelingen uit het midden van de mensen kunnen zijn als er geen andere vruchten zouden zijn, vruchten die later zouden worden geoogst? Het kan dus niet anders of er moeten, naast de 144.000 geestelijke Israëlieten die de kleine kudde koninklijke schapen in de nieuwe verbonds-schaapskooi vormen, nog andere schapen zijn die later bijeengebracht zouden worden. En zo liggen de feiten toch ook, niet waar?
6, 7. Hoe gaat Openbaring 22:17 in vervulling, en wie worden hier niet uitgenodigd om te ’komen’?
6 In Openbaring 22:17 werd voorzegd dat „de geest en de bruid blijven zeggen: ’Kom!’ En laat een ieder die het hoort, zeggen: ’Kom!’ En een ieder die dorst heeft, kome; een ieder die wil, neme het water des levens om niet”. De geestelijke bruid van Christus richt de uitnodiging „Kom!” niet tot zichzelf, dat wil zeggen, niet tot degenen die Jehovah God nog nodig zou hebben om een deel van de bruidsklasse te vormen ten einde ze op een totaalaantal van 144.000 te brengen. Tijdens dit „besluit van het samenstel van dingen”, dat in 1914 G.T. is begonnen, kunnen wij horen dat de „bruid”, in samenwerking met de heilige geest van de Opperherder, die uitnodiging doet. — Matthéüs 24:3.
7 Die uitnodigende woorden worden gericht tot mensen die hier op aarde leven en die de wens koesteren volmaakt menselijk leven naar Gods beeld en gelijkenis te verwerven in het Paradijs, dat door Gods koninkrijk in handen van Christus hier op aarde hersteld zal worden. Thans, tijdens dit „besluit van het samenstel van dingen”, zijn deze uitgenodigden de „andere schapen” uit de profetie in Johannes 10:16, waar Jezus over de verre toekomst sprak. Zij zijn niet van „deze kooi” waarvan de Voortreffelijke Herder Jezus destijds gewag maakte. Maar zij ontvangen de uitnodiging via het overblijfsel van de „schapen” die in „deze kooi” zijn en zij hebben zich bij het geestelijke overblijfsel aangesloten om de uitnodiging aan weer anderen te doen toekomen, een werk dat tot aan het definitieve einde van dit besluit van het samenstel van dingen voortgang zal vinden.
8. Welke kijk op de andere schapen had men in 1905?
8 In de uitgave van 15 maart 1905 van Zion’s Watch Tower werd een artikel gepubliceerd met als titel „De ware herder, de ware schapen, de ware kooi”. Hierin werd een onderscheid gemaakt tussen de schapen van „deze kooi” en degenen die de andere schapen werden genoemd. Er werd in beklemtoond dat „deze kooi” te maken heeft met de gemeente van christenen die werd bijeengebracht gedurende „dit Evangelietijdperk”, zoals deze periode destijds werd genoemd. Na de onderkopjes getiteld „Andere schapen van een andere kudde” en „Medeërfgenamen van dezelfde belofte” (blz. 89, 90) werd er gezegd:
„De kudde die de Heer ten tijde van het uitspreken van deze gelijkenis tot zich vergaderde, was niet het natuurlijke Israël, maar het geestelijke Israël. . . . Daarom is de zienswijze die sommigen huldigen, dat wij die tot de heidenen of de hier vermelde ’andere schapen’ behoren thans in de ene kudde worden gebracht, onjuist. . . . De in deze gelijkenis genoemde ’andere schapen’ zijn klaarblijkelijk degenen die schapen van de Heer worden nadat de huidige ’kleine kudde’ voltallig is geworden.”
9, 10. (a) Waarom kan de gelijkenis van de schapen en de bokken niet tijdens het Millennium in vervulling gaan? (b) Wanneer zouden de andere schapen worden bijeengebracht?
9 In een latere paragraaf van dat artikel worden de „andere schapen” gelijkgesteld met de „schapen” die worden beschreven in Matthéüs 25:31-46, de door Jezus uitgesproken gelijkenis van de schapen en de bokken. In het jaar 1905 was men van mening dat die gelijkenis in vervulling zou gaan gedurende de duizendjarige regering van Christus na „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” op het slagveld van Har–mágedon (Openbaring 16:14-16). Wij moeten echter in gedachte houden dat de gelijkenis van de schapen en de bokken het laatste gedeelte vormde van Jezus’ antwoord op de vraag van zijn discipelen wat het teken zou zijn van zijn „tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen” (Matthéüs 24:3). Deze gelijkenis moet derhalve in vervulling gaan gedurende het besluit van het samenstel van dingen, dat in het jaar 1914 is begonnen.
10 Het is derhalve duidelijk dat de Voortreffelijke Herder Jezus Christus de „andere schapen” uit Johannes 10:16 niet in de eerste eeuw begon bijeen te brengen, toen de besneden Samaritanen tot het christendom werden bekeerd; en al evenmin toen de Romeinse centurio, de onbesneden heiden Cornelius, omstreeks 36 G.T. werd bekeerd. Welnu, wanneer begon de Voortreffelijke Herder zijn andere schapen dan bijeen te brengen? Vele eeuwen later, ja, in deze twintigste eeuw, zoals door de feiten te kennen wordt gegeven. — Handelingen 8:4-17; 10:9-48.
11. Waarmee hadden de geestelijke Israëlieten zich tot 1935 voornamelijk beziggehouden?
11 Het valt ons op dat het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten die in „deze kooi” thuishoren, tot aan de lente van het jaar 1935 voornamelijk bezig was met het in die kooi bijeenbrengen van de laatsten die nodig waren om het ledental van 144.000 geestelijke Israëlieten vol te maken. Zij zouden de laatsten zijn die in het nieuwe verbond opgenomen zouden worden, met als Middelaar de Voortreffelijke Herder, die als het Lam Gods was gestorven om „het bloed van een eeuwig verbond” te verschaffen (Hebreeën 13:20; Psalm 50:5). Wat gebeurde er dan in 1935?
12. Welke ongewone situatie deed zich voor in verband met het congres in 1935?
12 In de hoofdstad van de Verenigde Staten van Amerika, Washington (D.C.), werd een algemeen congres van Jehovah’s Getuigen belegd, waarvoor godvrezende Bijbelonderzoekers die als de niet-Israëlitische Jonadab waren, speciaal werden uitgenodigd. Op de tweede dag van het congres, 31 mei, vervulde de toenmalige president van de Watch Tower Bible and Tract Society de congresgangers met geestdrift door zijn toespraak over Openbaring 7:9-17 en de daar genoemde „grote schare”. Hij legde uit dat deze voorzegde „grote schare” zou bestaan uit de „andere schapen”, degenen die werden afgeschaduwd door Jonadab, de niet-Israëlitische man die Jehu, de koning van Israël, vergezelde toen hij zich vol ijver voor Jehovah betoonde en zich tegen de aanbidders van de valse god Baäl keerde (2 Koningen 10:15-28; Jeremia 35:6-19). Aldus gaf Jehu er blijk van dat hij „geen mededinging ten opzichte van Jehovah” duldde, of, volgens de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, „ijver voor den HERE” bezat. — 2 Koningen 10:16.
13, 14. (a) Wie werden hedendaagse Jonadabs? (b) Welke handelwijze was passend voor hen, en waarom?
13 Honderden personen die als Jonadab wilden zijn en tot de „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder wilden behoren, gaven gehoor aan de gepubliceerde uitnodiging en woonden het congres in Washington bij. Om hedendaagse tegenbeeldige Jonadabs te worden, was het volgens de Schrift noodzakelijk dat zij zich door bemiddeling van Jehovah’s Voortreffelijke Herder volledig aan God opdroegen en deze opdracht symboliseerden door volledige onderdompeling in water, evenals de schapen die deel uitmaakten van „deze kooi” dit hadden gedaan. Zo gebeurde het op zaterdag 1 juni 1935 dat 840 congresgangers in water werden gedoopt, een gebeurtenis die veel weg had van de massale doop die op de dag van het pinksterfeest in het jaar 33 G.T. in Jeruzalem plaatsvond. Op wat een indrukwekkende wijze gaf de Voortreffelijke Herder hier te kennen dat hij nu gereedstond om de andere schapen — die naar zijn stem zouden luisteren en hem als hun lievelingsherder zouden volgen — onder zijn herderlijke zorg te brengen! Dit luidde een nieuw tijdperk in! Wat een vreugde moet dit voor hem hebben betekend! Na het congres van 1935 in Washington werd de themalezing waarin Openbaring 7:9-17 werd uitgelegd, in de kolommen van het tijdschrift De Wachttoren gepubliceerd. Dit gebeurde in de uitgaven van november en december 1935, onder de titel „De groote schaar” (Deel 1 en 2; Engelse uitgaven van 1 en 15 augustus).
14 Duizenden en nog eens duizenden lezers werden zich toen bewust van het voorrecht werkelijk andere schapen van de Voortreffelijke Herder te worden en aan de juiste kooi te worden toegewezen. Met het oog daarop lieten zij zich bij de eerste de beste gelegenheid dopen als symbool van hun weloverwogen opdracht aan de Opperherder door bemiddeling van zijn Onderherder, Jezus Christus. Daar zij erkennen dat Jehovah’s Onderherder ten behoeve van alle schapen afstand heeft gedaan van zijn menselijke ziel, hebben zij in feite „hun lange [identificatie-]gewaden gewassen” in het „bloed” van dit „Lam” Gods en „ze wit gemaakt” om de goddelijke inspectie te doorstaan. — Openbaring 7:14.
15. Hoe talrijk zijn de andere schapen geworden, en waar getuigt dit van?
15 Het besluit van het samenstel van dingen, dat aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 begon, eindigde niet in 1935 omdat de Voortreffelijke Herder zijn levenreddende aandacht op de andere schapen richtte, maar het duurt tot in dit jaar 1984 voort, en het einde zal pas bereikt worden als de prediking van het Koninkrijk volledig volbracht is. Het aantal personen dat te kennen geeft zich in de kooi van de andere schapen te bevinden, loopt reeds in de miljoenen, zoals blijkt uit hun aanwezigheid bij de vieringen van het Avondmaal, terwijl talloze anderen nog op weg zijn naar de kooi. Zij overschrijden reeds op reusachtige schaal het voorbeschikte aantal van 144.000, het beperkte aantal dat is vastgesteld voor de kudde in „deze kooi”, welke voorbehouden is aan de geestelijke Israëlieten, de medeërfgenamen met de Voortreffelijke Herder in zijn hemelse koninkrijk. Dit is een bewijs te meer dat zij zich niet in „deze kooi” van de „kleine kudde” van de Voortreffelijke Herder bevinden. — Lukas 12:32.
16, 17. (a) Welke verhouding bestaat er tussen de andere schapen en de kleine kudde? (b) Hoe zijn Jezus’ woorden in vervulling gegaan dat beide groepen „één kudde” zouden worden?
16 Is het verschil in hoop — de hemelse hoop voor de schapen in „deze kooi” en de aardse hoop voor de andere schapen die tot de onlangs tot bestaan gebrachte andere kooi behoren — er voor de schapen aanleiding toe geweest uit elkaar te gaan alsof zij niets met elkaar gemeen hebben? Uit de ontwikkelingen sedert het jaar 1935 blijkt dat dit beslist niet zo is. Jezus, de Voortreffelijke Herder, voorzei dat dit niet het geval zou zijn, want hij zei vervolgens: „En zij zullen één kudde . . . worden” (Johannes 10:16). Wij merken op dat hij niet zei: „Eén kudde in één kooi.” Maar al zijn er dan aparte kooien, er zou slechts „één herder” zijn, en dat blijkt de Herder-Koning te zijn die sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914 in de hemel regeert. In overeenstemming met dit feit hebben de „schapen” één gemeenschappelijke taak, ’de prediking van dit goede nieuws van het Koninkrijk op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis voor alle natiën’, voordat het einde van dit oude-wereldsamenstel van dingen komt. — Matthéüs 24:14.
17 De andere schapen zijn geenszins van mening dat zij afgescheiden zijn van de kleine kudde. Met elkaar vormen zij de ene kudde schapen van de Voortreffelijke Herder. De andere schapen verheugen zich over hun nauwe omgang met de kleine kudde en vinden het een groot voorrecht om een tijdlang met die toekomstige koningen en priesters, wier onderdanen zij tijdens het duizendjarige koninkrijk zullen zijn, dienst te verrichten.
18. (a) Wat zal de toekomst brengen voor het nieuwe verbond en de gezalfde schapen in „deze kooi”? (b) Welk vooruitzicht hebben de andere schapen?
18 Als de leden van het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten op Gods bestemde tijd hun aardse loopbaan beëindigen en van het toneel verdwijnen om hun hemelse beloning te ontvangen, zal het nieuwe verbond — dat op basis van het bloed van de Middelaar, de Voortreffelijke Herder Jezus Christus, werd gesloten — niet langer van kracht zijn, omdat het zijn doel met succes heeft gediend. Daarmee zal de jaarlijkse viering van het Avondmaal des Heren op de paschadag ophouden. Dan zal ook „deze kooi” voor de kudde geestelijke Israëlieten niet langer bestaan. De opgedragen, gedoopte andere schapen zullen op aarde blijven om de zegeningen te beërven die het Koninkrijk, bestaande uit de Voortreffelijke Herder Jezus Christus en zijn 144.000 medepriesters en -koningen, op hen zal uitstorten. De kudde die op de gereinigde aarde zal overblijven, zal dan alleen uit de verenigde andere schapen bestaan. Zij zullen naar de stem van hun Herder-Koning blijven luisteren, en dit zal ertoe leiden dat zij eeuwig leven in menselijke volmaaktheid op een paradijsaarde verwerven.
Kunt u dit uitleggen?
□ Waardoor wordt te kennen gegeven dat de andere schapen verschillen van de schapen die tot de kleine kudde behoren?
□ Hoe gaat Openbaring 22:17 thans in vervulling?
□ Wanneer en waar begonnen de andere schapen naar voren te komen?
□ Hoe vormen de andere schapen en de gezalfden één kudde hoewel zij zich niet in dezelfde kooi bevinden?
[Illustratie op blz. 17]
Het in 1935 gepubliceerde artikel „De groote schaar” droeg ertoe bij de „andere schapen” te identificeren
[Illustratie op blz. 19]
Toen het roepen van de „kleine kudde” ten einde liep, bracht Jezus een schare „andere schapen” bijeen