Vragen van lezers
◼ Was het voorbeschikt dat Adam en Eva zouden sterven, aangezien Hebreeën 9:27 zegt dat „het voor de mensen weggelegd is eens voor altijd te sterven, maar daarna een oordeel”?
Neen, deze uitspraak doelt niet op Adam en Eva, die geschapen werden met het vooruitzicht eeuwig op aarde te leven. Als zij God gehoorzaamd hadden, zouden zij eeuwig hebben kunnen leven. Hun dood was niet voorbeschikt, maar het gevolg van hun moedwillige zonde (Genesis 2:15-17). De context laat zien dat Hebreeën 9:27 in de eerste plaats van toepassing is op de hogepriester in het oude Israël, die op de Verzoendag Jezus Christus afschaduwde. — Hebreeën 4:14, 15.
In 1915 werd aan Charles T. Russell, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, een vraag gesteld over Hebreeën 9:27. Hij verwees naar eerder gepubliceerde commentaren, zoals in de Schriftstudiën en Tabernacle Shadows of the Better Sacrifices (1899). Hebreeën 9:27 werd uit de context verklaard.
In Hebreeën hoofdstuk 8 en 9 toonde Paulus aan dat veel details van de Mozaïsche wet „een voorafbeelding en een schaduw van de hemelse dingen” waren (Hebreeën 8:5). Dit gold in het bijzonder voor de offerprocedures op de jaarlijkse Verzoendag. Uitsluitend op die speciale dag kon de hogepriester de binnenste afdeling van de tabernakel binnengaan. Dit vertrek, het Allerheiligste, werd afgeschermd door een gordijn, en de hogepriester moest de weg bereiden door eerst met speciale wierook naar binnen te gaan. Daarna mocht hij er binnengaan met het offerandelijke bloed van een stier en een bok. Zelfs wanneer de priester alle veeleisende voorschriften nauwlettend opvolgde, werden de zonden van de Israëlieten op grond daarvan slechts voor een beperkte tijd bedekt; de offers moesten elk jaar worden gebracht.
Paulus vervolgde zijn betoog door te zeggen dat ’Christus gekomen was als hogepriester’, maar dat hij na zijn dood en opstanding „niet [is] binnengegaan in een met handen gemaakte heilige plaats, . . . maar in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen” (Hebreeën 9:11, 12, 24). Zou dat offer herhaald moeten worden? Neen. Christus heeft zich „eens voor altijd gemanifesteerd” (Hebreeën 9:25, 26; Romeinen 6:9). Vervolgens zei Paulus: „En zoals het voor de mensen weggelegd is eens voor altijd te sterven, maar daarna een oordeel, zo werd ook de Christus eens voor altijd geofferd om de zonden van velen te dragen.” — Hebreeën 9:27, 28.
Met deze samenvatting van de context in gedachte kunnen wij de opmerkingen in Tabernacle Shadows over Hebreeën 9:27 begrijpen: „Telkens wanneer een priester op de Verzoendag het Allerheiligste binnenging, riskeerde hij zijn leven; want als zijn slachtoffer onvolmaakt was, zou hij sterven op het moment dat hij door de tweede sluier [het gordijn] ging. Hij zou niet in het Allerheiligste zelf worden toegelaten, noch zouden zijn onvolmaakte slachtoffers aanvaardbaar zijn ter verzoening van de zonden van het volk. Derhalve betekende elke nalatigheid zijn dood en de veroordeling van allen voor wier zonden hij verzoening trachtte te doen. Dit was het oordeel dat in deze tekst wordt genoemd en dat ieder jaar door de typologische priester werd geveld.”
Vervolgens werd in Tabernacle Shadows de tegenstelling beschreven met Christus Jezus, die een offerandelijke dood was gestorven: „Als dit slachtoffer in enig opzicht of in enige mate onvolmaakt was geweest, zou hij nimmer uit de dood zijn opgewekt, het ’oordeel’ van gerechtigheid zou zich tegen hem hebben gekeerd. Maar zijn opstanding op de derde dag bewees dat zijn werk volmaakt ten uitvoer was gebracht, dat het de toets van het goddelijke oordeel had doorstaan.”
In de context bezien, is Hebreeën 9:27 dus een opmerking over de superioriteit van de priesterdienst van Christus.
Het is echter ook mogelijk naar Hebreeën 9:27 te verwijzen om in het algemeen een opmerking te maken over de ervaring van de mensheid. Hoewel Adam en Eva de mogelijkheid hadden eeuwig te leven, is dat met hun nakomelingen niet het geval geweest. Adam en Eva kregen pas kinderen nadat zij gezondigd hadden. Al hun onvolmaakte nakomelingen werden daarom stervend geboren (Romeinen 5:12; 6:23). De erfelijke dood overkomt de mensheid dus slechts één keer. Dat zal zelfs in de toekomst zo blijven. Indien iemand zondigt nadat de voordelen van Christus’ slachtoffer ten behoeve van de mensheid zijn aangewend, en indien tijdens Gods duizendjarige oordeelsdag een uit de doden opgewekte persoon de eeuwige vernietiging blijkt te verdienen, zal zijn dood het gevolg zijn van zijn eigen goddeloosheid, niet van de Adamitische zonde. — Openbaring 20:13-15.
Anderzijds zullen degenen die voorheen op grond van de erfzonde gestorven waren maar die na de opstanding getrouw blijken te zijn, het gunstig oordeel tot eeuwig leven ontvangen. — Openbaring 21:3-6.
Contextueel bezien heeft Hebreeën 9:27 derhalve betrekking op Jezus’ dienst als hogepriester, in tegenstelling met de dienst van de hogepriesters in Israël. Ook is deze schriftplaats gebruikt om de gemeenschappelijke ervaring te beschrijven van de mensen die de Adamitische dood hebben geërfd. Maar dit vers verleent geen steun aan de onschriftuurlijke zienswijze van de predestinatieleer, dat al voordat Adam en Eva geschapen waren, voorbeschikt was dat zij zouden sterven.