Jezus’ leven en bediening
De bron van geluk
TIJDENS zijn bediening in Galiléa heeft Jezus wonderen verricht, en nu herhaalt hij ze in Judéa. Hij werpt bijvoorbeeld bij een man een demon uit die de man belette te spreken. De schare is verbaasd, maar critici opperen hetzelfde bezwaar dat in Galiléa werd geuit. „Hij werpt de demonen uit door bemiddeling van Beëlzebub, de heerser der demonen”, beweren zij. Anderen verlangen van Jezus een groter bewijs met betrekking tot zijn identiteit, en zij trachten hem te verleiden door om een teken uit de hemel te vragen.
Aangezien Jezus weet wat zijn critici in Judéa denken, geeft hij hun hetzelfde antwoord dat hij de critici in Galiléa gaf. Hij merkt op dat ieder koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, ten onder zal gaan. „Als dus ook Satan tegen zichzelf verdeeld is,” zo vraagt hij, „hoe zal zijn koninkrijk dan standhouden?” Hij wijst op de gevaarlijke positie waarin zijn critici verkeren door te zeggen: „Als ik door middel van de vinger Gods de demonen uitwerp, dan is het koninkrijk Gods werkelijk onverwachts tot u gekomen.”
Degenen die Jezus’ wonderen zagen, dienden er net zo op te reageren als degenen die eeuwen voordien Mozes een wonder zagen verrichten en uitriepen: „Het is de vinger van God!” Het was ook „Gods vinger” die de Tien Geboden op stenen tafelen grifte. En „de vinger Gods” — zijn heilige geest of werkzame kracht — stelt Jezus in staat demonen uit te werpen en de zieken te genezen. Het koninkrijk Gods is dus werkelijk onverwachts tot deze critici gekomen, aangezien Jezus, de reeds aangestelde maar nog niet regerende Koning van het Koninkrijk, werkelijk in hun midden is.
Jezus illustreert vervolgens dat zijn vermogen om demonen uit te werpen, een bewijs vormt van zijn macht over Satan, zoals wanneer een welbewapend man die zijn paleis bewaakt, door een sterkere man wordt overweldigd. Hij herhaalt ook de illustratie die hij in Galiléa had verteld over een onreine geest die een man verlaat; maar als de man de ontstane leegte niet met goede dingen vult, keert de geest met zeven anderen terug en wordt de toestand van de man erger dan voorheen.
Een vrouw in de menigte die naar deze leringen luistert, wordt ertoe bewogen luid uit te roepen: „Gelukkig de schoot die u heeft gedragen en de borsten die u hebben gezoogd!” Aangezien elke joodse vrouw het verlangen heeft de moeder van een profeet, en vooral van de Messías, te zijn, is het begrijpelijk dat deze vrouw dit zegt. Zij dacht klaarblijkelijk dat Maria speciaal gelukkig kon zijn omdat zij Jezus’ moeder was.
Maar Jezus corrigeert de vrouw snel met betrekking tot de ware bron van geluk. „Neen,” antwoordt hij, „gelukkig zijn veeleer zij die het woord van God horen en het onderhouden!” Jezus heeft nooit gesuggereerd dat zijn moeder, Maria, speciale eer diende te ontvangen. In plaats daarvan toonde hij aan dat waar geluk wordt ervaren doordat men een getrouwe dienstknecht van God is, niet door fysieke banden of prestaties.
Evenals in Galiléa bestraft Jezus vervolgens het volk omdat zij een teken uit de hemel verlangen. Hij zegt hun dat er geen ander teken gegeven zal worden dan het teken van Jona. Jona werd tot een teken omdat hij drie dagen in de vis was en omdat hij moedig predikte, met als resultaat dat de Ninevieten tot berouw gebracht werden. „Maar ziet!” zo zegt Jezus, „méér dan Jona is hier.” Evenzo was de koningin van Scheba verbaasd over Salomo’s wijsheid. „Maar ziet!” zo zegt Jezus ook, „méér dan Salomo is hier.”
Jezus legt uit dat als iemand een lamp aansteekt, hij deze niet in een verscholen hoek of onder een korenmaat zet, maar op een lampestandaard, opdat mensen het licht kunnen zien. Misschien wil hij laten doorschemeren dat onderwijs geven aan deze opstandige mensen onder zijn toehoorders en wonderen voor hen verrichten, vergeleken zou kunnen worden met het verbergen van het licht van een lamp. De ogen van zulke waarnemers zijn niet zuiver of niet scherp ingesteld, zodat het doel waarmee zijn wonderen worden verricht, niet wordt bereikt.
Jezus heeft zojuist een demon uitgeworpen en ervoor gezorgd dat een man die stom was, kon spreken. Dit dient mensen met zuivere, scherp ingestelde ogen ertoe te brengen zich prijzend over deze schitterende prestatie uit te laten en het goede nieuws bekend te maken! Maar dat doen deze critici niet. Daarom zegt Jezus tot besluit: „Neem u daarom in acht. Misschien is het licht dat in u is, duisternis. Als daarom uw hele lichaam licht is en geen enkel deel duister, zal het in zijn geheel even licht zijn als wanneer een lamp u met haar stralen licht geeft.” Lukas 11:14-36; Exodus 8:18, 19; 31:18; Matthéüs 12:22, 28.
◆ Hoe reageert men op Jezus’ genezing van de man?
◆ Wat is Gods vinger, en hoe was Gods koninkrijk onverwachts tot Jezus’ luisteraars gekomen?
◆ Wat is de bron van waar geluk?
◆ Hoe kan iemand een zuiver oog hebben?