„Uw woord is waarheid”
’Gelukkig zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid’
VAN alle mensen op aarde zou gezegd kunnen worden dat zij naar iets hongeren en dorsten. Grote aantallen hongeren en dorsten dagelijks naar letterlijk eten en drinken. Vele anderen hebben een begerige honger en dorst naar plezier, naar sensatie, naar opwinding. Kan er echter van hen worden gezegd dat zij werkelijk gelukkig zijn? Is het najagen van zingenot werkelijk voldoeninggevend? Vaak gaat het gepaard met lijden, zoals in het geval van degenen die bezwijken onder de verslaving aan verdovende middelen, geslachtsziekten of alcoholisme. — Gal. 6:7, 8.
Andere personen hongeren en dorsten naar roem; zij willen voor zichzelf een naam maken. Nog anderen hebben een intense honger en dorst naar materiële rijkdommen. En niet weinigen hongeren en dorsten naar macht over hun medemensen in politiek, commercieel of religieus opzicht. Zijn degenen die naar deze dingen hongeren en dorsten gelukkig? De wijze koning Salomo, die zelf grote macht en rijkdom bezat, betuigde dat het streven naar dergelijke zaken ijdelheid is. — Pred. 2:1-16.
Maar er bestaat een honger en een dorst die hun bezitters naar geluk leiden. Er bestaat een honger en dorst naar rechtvaardigheid. Dit zijn verlangens die op juiste wijze vervuld kunnen worden. Hierover zei Jezus: „Gelukkig zijn zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden.” — Matth. 5.6.
Evenals met de eerste der gelukkigverklaringen die door Jezus in zijn Bergrede worden genoemd, geeft Lukas een verkorte weergave van deze gelukkigverklaring: „Gelukkig zijt gij die thans honger lijdt, want gij zult verzadigd worden” (Luk. 6:21). Jezus kon niet op een fysieke honger of een honger naar materiële zaken hebben gedoeld. Waarom niet? Omdat zijn opmerkingen gericht waren tot zijn discipelen. Zij hadden geen gebrek aan voedsel of drinken, maar zij waren hongerig en dorstig naar rechtvaardigheid. Dan is het nog zo, dat niet allen die hongeren en dorsten naar materiële zaken ook verzadigd worden. Vaak is teleurstelling en zelfs de hongerdood het lot van deze mensen. Het zijn zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, die, in overeenstemming met Jezus’ woorden, verzadigd zullen worden.
Hoe weinigen, vergelijkenderwijs gesproken, hongeren en dorsten tegenwoordig naar rechtvaardigheid! Zoals echter door de omringende verzen wordt getoond, zijn de woorden van Jezus voornamelijk van toepassing op degenen die erfgenamen zijn van „het koninkrijk der hemelen”, degenen die letterlijk hopen ’God te zien’ (Matth. 5:3, 8). Over dezen zou gezegd kunnen worden dat zij in drie fundamentele opzichten hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid en dat zij gelukkig zijn doordat zij genieten van een prettig, voldaan gevoel omdat hun honger en dorst naar rechtvaardigheid bevredigd worden.
Ten eerste hongeren en dorsten zij ernaar dat rechtvaardigheid in henzelf zegeviert. Zij trachten zoveel als in hun vermogen ligt een rechtvaardig leven te leiden. Met de hulp van Gods Woord, zijn heilige geest en Gods zichtbare organisatie zijn zij vrijgemaakt van vrijwillige gevangenschap aan de zonde. Hoewel deze honger en dorst van hen niet volledig verzadigd zullen worden totdat zij volmaakte lichamen in de opstanding zullen ontvangen, zijn zij zelfs nu reeds gelukkig, want, net als de apostel Paulus, genieten zij goede resultaten door op zichzelf de woorden van toepassing te brengen: „Een bewustzijn te bezitten dat ik geen overtreding tegen God en de mensen bega.” — Hand. 24:16; Joh. 8:32; 1 Joh. 3:9.
Ten tweede wordt hun honger en dorst naar een rechtvaardige positie voor het aangezicht van God verzadigd. Dit komt doordat zij geloof hebben geoefend in het loskoopoffer van Jezus Christus. Zij kunnen daarom met de apostel Johannes zeggen: „Het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonden.” „Indien wij onze zonden belijden, dan is hij getrouw en rechtvaardig om ons onze zonden te vergeven en ons van alle onrechtvaardigheid te reinigen.” Ja, dezen „zijn ten gevolge van geloof rechtvaardig verklaard”, geloof in Jezus’ slachtoffer en door zijn bloed”. Wat is dit een reden voor geluk! — 1 Joh. 1:7, 9; Rom. 5:1, 9.
Deze gezalfde christenen hongeren en dorsten ook nog in een ander opzicht naar rechtvaardigheid, want zij hongeren en dorsten naar een koninkrijk dat rechtvaardigheid op de aarde zal laten zegevieren, en dus blijven zij bidden: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde.” Daar de vervulling van de bijbelprofetieën aantoont dat zij de hoop kunnen koesteren te zien dat Gods wil in de zeer nabije toekomst zowel in de hemel als op aarde gedaan zal worden, wat tot gevolg zal hebben dat in Gods gehele universum rechtvaardigheid zal zegevieren, hebben zij nog deze extra reden om zelfs nu reeds gelukkig te zijn. — Matth. 6:9, 10; 24:1–25:46.
Zoals met zoveel andere uitspraken van Jezus, gericht tot zijn navolgers met wie hij een verbond voor een koninkrijk heeft gesloten en die met hem in hemelse heerlijkheid hopen te delen, zijn de beginselen die naar voren komen in de gelukkigverklaringen waarmee Jezus zijn Bergrede begon, ook van toepassing op anderen van zijn volgelingen, die een aardse bestemming hebben en naar wie hij verwees als zijn „andere schapen”. Zij hebben de hoop op een aards paradijs, waar hun honger en dorst naar rechtvaardigheid volledig vervuld zullen worden. — Joh. 10:16.
Degenen die voor deze aardse bestemming in aanmerking komen en die thans leven, werden afgebeeld door bepaalde personen die de profeet Ezechiël uit de oudheid in een visioen zag. Zij ’zuchtten en kermden over al de verfoeilijkheden die in het midden van Jeruzalem werden begaan’ (Ezech. 9:4). Dezen hebben een vurige liefde voor rechtvaardigheid en zijn zeer bedroefd, zowel vanwege hun eigen zonden en tekortkomingen als vanwege de geweldige verdorvenheid die heden ten dage op de aarde om zich heen grijpt. — Matth. 24:12; 2 Tim. 3:1-5.
Vanwege hun goede hartetoestand hoort Jehovah God hun zuchten en kermen en door middel van zijn Getuigen helpt hij dezen om hun honger en dorst naar rechtvaardigheid te bevredigen. Met de hulp van Gods Woord, geest en zichtbare organisatie zien zij er de noodzaak van in berouw te hebben over hun vroegere handelwijze en zich te bekeren of om te keren ten einde Gods wil te doen. Door zich aan God op te dragen om zijn wil te doen en door het voorbeeld te volgen dat door Jezus is gegeven, en door gedoopt te worden, verkrijgen zij een goed geweten, zoals wij lezen: „Ook nu wordt gij gered door dat wat hiermee overeenkomt, namelijk de doop (niet het wegdoen van de vuiligheid van het vlees, maar het verzoek aan God om een goed geweten).” Dit heeft geluk tot gevolg. — 1 Petr. 3:21; 2:21.
Hun honger en dorst naar rechtvaardigheid wordt ook bevredigd doordat zij een aanvaardbare positie voor het aangezicht van Jehovah God innemen. Hoe dat zo? Door geloof te oefenen in het loskoopoffer van Christus hebben zij „hun lange gewaden gewassen en . . . ze wit gemaakt”. — Openb. 7:14.
Evenals Christus’ „broeders” met wie zij verbonden zijn, streven zij er ernstig naar een rechtvaardig leven te leiden. Zij geloven ook vast in het spoedige einde van dit goddeloze samenstel van dingen, dat gevolgd zal worden door ’een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarin rechtvaardigheid zal wonen’. — 2 Petr. 3:10-13; Matth. 25:40.
Zowel Christus’ broeders als degenen van de „andere schapen” bevredigen hun honger en dorst naar rechtvaardigheid nu in een ander opzicht. In de huidige, ware christelijke gemeente regeert de Koning Jezus Christus ’voor louter rechtvaardigheid en vorsten heersen voor louter gerechtigheid’. Jehovah God heeft in zijn zichtbare organisatie ’vrede tot opzieners aangesteld en rechtvaardigheid tot taakopleggers’. — Jes. 32:1; 60:17.