„Uw woord is waarheid”
’Gelukkig zij die om mijnentwil vervolgd worden’
DE ONDERWIJZINGEN en beginselen die Jezus in zijn Bergrede gaf, zijn door velen bekritiseerd als onrealistisch en onpraktisch. Maar dergelijke kritiek houdt geen rekening met het feit dat deze rede niet tot heidenen of andere ongelovigen werd gericht maar tot de discipelen van Jezus, hoewel er andere joden, ook personen die in God geloofden, bij waren die meeluisterden. Dit blijkt wel uit de inhoud van de laatste gelukkigverklaring of ’zaligspreking’:
„Gelukkig zijt gij wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad tegen u spreekt om mijnentwil. Verheugt u en springt op van vreugde, want uw beloning is groot in de hemelen; zo immers hebben zij de profeten vóór u vervolgd.” — Matth. 5:11, 12.
Slechts van Jezus’ ware volgelingen zou gezegd kunnen worden dat zij om zijnentwil vervolgd worden. En zij zijn vervolgd. Daarom werd tot de eerste christenen gezegd: „Wij moeten door veel verdrukkingen heen het koninkrijk Gods binnengaan.” Zo ook: „Allen die met godvruchtige toewijding in vereniging met Christus Jezus wensen te leven, zullen ook vervolgd worden.” — Hand. 14:22; 2 Tim. 3:12.
Dat de wereld christenen vervolgt, dient hen niet in het minst te verrassen. Waarom niet? Omdat Jezus zijn apostelen zei: „Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u.” „Zij zullen u al deze dingen aandoen wegens mijn naam, omdat zij hem niet kennen die mij heeft gezonden.” — Joh. 15:19, 21.
Wat heeft de wereld tegen Jezus’ volgelingen? Een van de voornaamste dingen die ze tegen hen heeft, is dat zij Jezus’ voorbeeld navolgen en zijn geboden gehoorzamen: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende . . . en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.” „Gij zult getuigen van mij zijn . . . tot de verst verwijderde streek der aarde.” „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën.” — Matth. 28:19, 20; Hand. 1:8; Matth. 24:14.
Het was inderdaad de prediking op basis van Jezus’ naam die de religieuze leiders in de tijd van de apostelen zo ergerde, zoals wij lezen: „Zij [riepen] hen en gelastten hun nergens meer iets te zeggen of te leren op basis van de naam van Jezus.” En toen de apostelen weigerden te zwijgen, werden zij voor het Sanhedrin ontboden, waar zij werden gegeseld en het bevel kregen „niet meer op basis van Jezus’ naam te spreken”. — Hand. 4:18; 5:40.
Hoe reageerden de apostelen op deze vervolging? Zoals Jezus hun had gezegd, want wij lezen dat zij, nadat zij gegeseld waren, „van het Sanhedrin vandaan [gingen], verheugd dat zij waardig gerekend waren ten behoeve van zijn naam oneer te lijden”. — Hand. 5:41.
Ook waren er Paulus en Silas die in Filippi predikten en daar een geest uit een jonge waarzegster dreven. Dit maakte haar eigenaars, die geld sloegen uit de werkingen van de geest, zo kwaad dat zij de menigte ophitsten en Paulus en Silas voor de burgelijke magistraten sleepten. En dezen gaven, „na hun de bovenklederen van het lijf te hebben gescheurd, . . . het bevel hun stokslagen te geven. Na hun vele slagen te hebben toegediend, wierpen zij hen in de gevangenis”. Wat deden Paulus en Silas terwijl zij in de gevangenis zaten? Beklaagden of bejammerden zij hun lot? In geen geval! „Maar omstreeks middernacht waren Paulus en Silas aan het bidden en loofden God met een lied, ja, de gevangenen hoorden hen.” — Hand. 16:22, 23, 25.
Heel passend schreef Petrus, die zelf in dit opzicht aandacht aan Jezus’ woorden schonk: „Blijft u verheugen, aangezien gij deel hebt aan het lijden van de Christus, opdat gij u ook gedurende de openbaring van zijn heerlijkheid moogt verheugen en verrukt moogt zijn.” — 1 Petr. 4:13.
In de moderne tijd hebben christenen hetzelfde gedaan. Toen de president van het Wachttorengenootschap, J. F. Rutherford, en zeven van zijn metgezellen vanwege hun christelijke standpunt voor vele jaren in de Atlanta-strafgevangenis werden opgesloten, zei hij: „Dit is de gelukkigste dag van mijn leven.” Zo vertelt ook het Yearbook of Jehovah’s Witnesses van 1971 dat toen enige Cubaanse Getuigen wegens het houden van christelijke vergaderingen naar de gevangenis werden gestuurd, zij in het geheel niet ontmoedigd waren. „Zij beschouwden het integendeel als een voorrecht van Jehovah en zij toonden dit door in de gevangenis te prediken en voor vergaderingen bij elkaar te komen. Zij ondervonden zelfs de vreugde vele gevangenen te kunnen helpen de waarheid te leren kennen, en door hun gedrag gaven zij als christelijke getuigen van Jehovah een goed voorbeeld.”
Ook was er de negergetuige, een tiener, die omdat hij weigerde met andere negers op zijn school aan rassegeweld mee te doen, herhaaldelijk werd gestompt, geschopt en geslagen. Toen werd hij naar een nooduitgang gesleept en naar buiten geduwd. Gelukkig gebeurde dit op de eerste verdieping zodat hij niet van zo hoog viel. Hij zei over zijn ervaring: „Tijdens alles wat ik onderging, was ik heel blij dat Jehovah mij hielp tot het eind van de vervolging een standvastig standpunt in te nemen.”
Waarom kunnen zij die ter wille van Jezus vervolgd worden zich verheugen? „Zo immers hebben zij de profeten vóór u vervolgd.” Het is inderdaad een reden tot verheuging in het gezelschap van Jehovah’s oude, getrouwe profeten te verkeren. Over hen lezen wij dat zij „de muilen van leeuwen toestopten [zoals Daniël], de kracht van het vuur stuitten [zoals Daniëls drie vrienden], aan de scherpte van het zwaard ontkwamen [zoals Elia], van een zwakke toestand krachtig werden gemaakt [zoals Simson], . . . werden gemarteld”. Ja, onder dienstknechten van Jehovah God gerekend te worden die onder dergelijke omstandigheden getrouw bleven, is op zich een grote beloning en een reden tot verheuging. — Hebr. 11:33-37; Recht. 16:18-30; 1 Kon. 19:1-8; 2 Kron. 36:16; Dan. 3:1-29; 6:1-27; Jak. 5:10, 11.
Nog een reden die Jezus gaf waarom zij die ter wille van zijn naam vervolgd werden, zich dienden te verheugen, was dat hun beloning groot zou zijn in de hemelen. Het is duidelijk dat deze woorden, die Jezus’ gezalfde volgelingen van een hemelse beloning verzekeren, een reden tot verheuging vormen. Maar zijn belofte geldt niet alleen voor dezen. Met betrekking tot degenen die ter wille van Jezus lijden maar geen hoop hebben op een hemelse beloning, kan niettemin worden gezegd dat zij een grote beloning in de hemel hebben doordat Jehovah God, die in de hemelen is, hun hun beloning zal geven. Hun beloning zal uit de hemel neerdalen in de vorm van de zegeningen van Gods koninkrijk. Van hen kan men zeggen dat zij, evenals de getrouwe patriarchen uit de oudheid, door hun getrouwe loopbaan schatten in de hemel verzamelen. — Matth. 6:19-21; Hebr. 11:10, 16.
Ja, het geluk dat Jezus aan zijn volgelingen beloofde wanneer zij ter wille van hem vervolgd werden, is waar gebleken en heeft hun reden tot verheuging gegeven. Het zal nog meer waar blijken te zijn als zij hun beloning in de nieuwe hemelen en op de nieuwe aarde waarin rechtvaardigheid zal wonen, ontvangen. — 2 Petr. 3:13.