Belemmeringen voor de joden Jezus in het juiste licht te zien
TEGENWOORDIG aanvaarden veel joden het als een vaststaand feit dat er in de eerste eeuw G.T. een man met de naam Jezus heeft geleefd. Zelfs de Jewish Encyclopedia van 1904 identificeert Jezus als de „Stichter van het christendom” en plaatst de tijd van zijn geboorte in ongeveer 2 v.G.T. Niettemin geloven betrekkelijk weinig joden dat Jezus de beloofde Messías of Christus is. Voor sommigen boezemt alleen al de gedachte lid van een christelijke kerk te worden, afkeer in. Zijn de kerken hier misschien enigszins of voor een groot gedeelte schuldig aan?
De houding van de kerken van de christenheid
Men dient in gedachte te houden dat de joden eeuwenlang te lijden hebben gehad van personen die beleden volgelingen van Jezus te zijn. De schrijver S. Sandmel merkt in We Jews and You Christians op: „Toen gij ons in het verleden in zijn naam vervolgdet, kon er van ons toch nauwelijks worden verwacht dat wij die naam zouden eren en liefhebben. . . . In sommige delen van Europa laten velen van ons zelfs de naam Jezus in het geheel niet over hun lippen komen.”
In verband hiermee vestigt J. Jocz in The Jewish People and Jesus Christ de aandacht op het volgende: „Daarom is voor de joden de Kerk het eerste en belangrijkste struikelblok geweest bij het aanvaarden van Jezus. . . . Tussen Jezus en de joden staat de Christelijke Kerk”, dat wil zeggen, de christenheid.
In de twintigste eeuw is er nog niets veranderd. Deze eeuw was er zelfs getuige van hoe ongeveer zes miljoen joodse mannen, vrouwen en kinderen op wrede wijze in de door nazi-Duitsland opgerichte concentratiekampen werden gedood. Met betrekking tot de houding die de geestelijkheid ten aanzien van deze massamoord aan de dag legde, merkt D. D. Runes op:
„Voor hen die hier serieus belangstelling voor hebben zijn er ontelbare foto’s beschikbaar van christelijke mannen en vrouwen, onder leiding van priesters en protestantse geestelijken, die het onweerlegbare bewijs verschaffen dat Hitler en zijn bende met donderend enthousiasme werden ontvangen. Deze foto’s laten het opgewekte en vrolijke gelaat zien van christelijke bedienaren van de godsdienst die niet alleen de wapens van Hitlers moordenaarsbenden, de S.A., zegenden maar hen ook verwelkomden op nazi-festivals, door de nazi’s bekostigde kerkelijke hoogtijdagen, openbare nazi-bijeenkomsten, nazi-recepties, door de nazi’s bekostigde muziekuitvoeringen en door de nazi’s georganiseerde overwinningsfeesten. Men kan eigenlijk geen openbare gebeurtenis tijdens het Hitler-tijdperk in Duitsland en Oostenrijk opnoemen, waaraan de christelijke kerken niet vrolijk meededen. De kardinaal van Wenen, Innitzer, tekende gedurende die periode al zijn brieven met ’Heil Hitler’! En de bisschop van Rome zelf, paus Pius XII, de vroegere pauslijke gezant te Berlijn, weigerde zelfs een verzoek om gratie te doen voor een miljoen joodse kinderen die in luchtdicht afgesloten treinen en gaskamers de dood vonden.
. . . De Oostenrijkse en Italiaanse geestelijken, die blind waren voor wat als het ware vlak voor hun ogen met de stakkers van kinderen gebeurde, bleven Jezus loven. En zelfs als men in deze tijd de kwestie aansnijdt, zoals ik nu doe en anderen vóór mij hebben gedaan, worden deze geestelijken geërgerd omdat wij niet bereid zijn te vergeten.” — The Jew and the Cross, blz. 50-52.
Maar volgden de leden van de verschillende religieuze organisaties en hun geestelijke leiders met deze handelwijze het voorbeeld van Jezus? In het geheel niet. Jezus moedigde zijn volgelingen aan oprechte naastenliefde te betonen, en hij noemde dit het op één na grootste gebod van de Wet (Matth. 22:39). Hij gebood zelfs dat vijanden liefde betoond moest worden, door te zeggen: „Blijft uw vijanden liefhebben . . . opdat gij er blijk van moogt geven zonen te zijn van uw Vader, die in de hemelen is.” — Matth. 5:44, 45.
Onjuiste leerstellingen nòg een belemmering
Behalve dat de kerken van de christenheid de joden en anderen op lafhartige wijze hebben behandeld, hebben ze ook dogma’s geleerd die het voor de joden moeilijk maken Jezus als de Messías te aanvaarden. Daar de joden slechts in één God geloven, zien zij niet in hoe Jezus als de tweede persoon van de Drieëenheid gelijk aan God kan zijn. Maar heeft Jezus dat wat in de meeste kerken van de christenheid algemeen over hem wordt geloofd, ooit zelf geleerd?
Een beschouwing van Jezus’ woorden toont aan dat hij nooit van zichzelf heeft gezegd dat hij God was, maar naar zichzelf verwees als naar „Gods Zoon” (Joh. 10:36). Jezus sprak over zijn Vader als over zijn „God” (Joh. 20:17) en schreef hem superieure autoriteit, kennis en grootheid toe. — Matth. 20:23; Mark. 13:32; Joh. 14:28.
Er bestaan dus onmiskenbare bewijzen dat de daden en leringen van de kerken van de christenheid in strijd zijn met de daden en leringen van Jezus. Dit toont aan dat iemand zijn kijk op Jezus niet dient te bepalen op grond van wat de kerken van de christenheid hebben gedaan en onderwezen.
Beschouw het bewijsmateriaal
Zou het, als u een jood bent, daarom niet van wijsheid getuigen indien u persoonlijk de werkelijke bewijzen over Jezus ging onderzoeken? U zult beslist niet willen dat vooroordeel u zou weerhouden de zaak met meer dan gewone aandacht en zorg te bezien, want uiteindelijk gaat het toch om het identificeren van de Messías. U zult kunnen beamen dat wat de joden door de eeuwen heen is aangedaan, hen enigszins belet helder en nuchter over deze dingen na te denken. Normaal zeer intelligente mensen kunnen door wat er gebeurd is, reageren op een wijze die volkomen in strijd is met de logica en het gezonde verstand. Als u zich van dit gevaar bewust bent, kunt u zichzelf beschermen tegen het trekken van verkeerde conclusies over Jezus.
U kunt op gemakkelijke wijze aan een joods getuigenis over Jezus komen. De evangelieverslagen van de joodse evangelisten Matthéüs, Markus, Lukas en Johannes verhalen de gebeurtenissen die tijdens Jezus’ aardse bediening hebben plaatsgevonden en de rest van de christelijke Griekse Geschriften (gewoonlijk aangeduid als het Nieuwe Testament), ook geschreven door joden, zet de christelijke leer uiteen. Hebt u deze inlichtingen gelezen en bestudeerd?
Ongetwijfeld weet u dat in de christelijke Griekse Geschriften duidelijk wordt verklaard dat Jezus de Messías is. „Zelfs in de Talmoed wordt toegegeven dat Jezus van Nazareth uit het geslacht van David was”, zegt de auteur D. Baron. Hij vervolgt met te zeggen: „In ’Sanhedrin’, folio 43, wordt over Jezus gesproken als Iemand ’die verwant is aan het koninkrijk’.” De Talmoed geeft zelfs de waarheid van de belangrijkste gebeurtenissen uit Jezus’ leven toe, hoewel ze in een ongunstig licht geplaatst worden. Zo merkt de joodse geleerde J. Klausner op:
„Het lijkt wel of deze verhalen uit de Talmoed weloverwogen zijn opgesteld om de gebeurtenissen die in de Evangeliën staan opgetekend, tegen te spreken: precies dezelfde daden worden verdraaid weergegeven als laakbaar en slecht. Zo zeggen bijvoorbeeld de Evangeliën dat Jezus door Heilige Geest werd verwekt en niet door een menselijke vader; de verhalen uit de Talmoed bevestigen dat Jezus inderdaad zonder vader geboren werd; zijn geboorte was echter niet door de Heilige Geest veroorzaakt maar was het gevolg van een onwettige gemeenschap. De Evangeliën zeggen dat hij tekenen en wonderen verrichtte door de Heilige Geest en de kracht van God; de verhalen uit de Talmoed geven toe dat hij inderdaad tekenen en wonderen verrichtte, maar door middel van magie.”
De vraag betreffende Jezus’ identiteit kan men tenslotte dus terugbrengen tot de vraag welk getuigenis over hem juist is: de geschriften van zijn joodse discipelen, zoals die vervat zijn in de christelijke Griekse Geschriften, of wat door joden is gezegd die hem niet als de Messías aanvaardden. Indien datgene wat in de christelijke Griekse Geschriften wordt verklaard, waar is, moet de oprechte onderzoeker op de bladzijden van dit verslag overtuigende bewijzen kunnen vinden. Natuurlijk zullen mensen die met bepaalde vooropgezette ideeën een onderzoek gaan instellen of personen die bij het lezen van het bijbelse verslag hun eigen persoonlijke mening trachten te rechtvaardigen, altijd makkelijk verkeerde en onredelijke conclusies kunnen trekken.
Als Jezus daarentegen niet de Messías is, moeten de joden die hem als zodanig aanvaardden, op de een of andere wijze misleid zijn. Maar was dit het geval? Waarom geloofden zij dat Jezus de Messías was?
Jezus’ optreden als profeet
Jezus zelf wees zijn discipelen op zijn optreden als profeet als een van de bewijzen dat hij de Messías was. In Johannes 13:19 lezen wij: „Ik [vertel] het u, voordat het gebeurt, opdat gij, wanneer het gebeurt, moogt geloven dat ik het ben.”
Als Jezus inderdaad een ware profeet was, dient er vanzelfsprekend ook enig bewijs van te bestaan. Ook zou het luisteren naar zijn woorden voor gelovige joden gunstige gevolgen gehad moeten hebben. Was dit het geval?
Wel, beschouw eens één voorbeeld, namelijk de uitspraak van Jezus over de vernietiging van Jeruzalem en de mogelijkheid om die ramp te overleven:
„Wanneer gij voorts Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, weet dan dat zijn verwoesting nabijgekomen is. Laten dan zij die in Judéa zijn, naar de bergen vluchten, en laten zij die in het midden van Jeruzalem zijn, eruit trekken, en laten zij die zich in de landstreken bevinden, er niet binnengaan want dit zijn dagen waarin aan de gerechtigheid wordt voldaan, opdat alles wat geschreven staat wordt vervuld. Wee de zwangere vrouwen en hen die een klein kind zogen, in die dagen! Want er zal een grote nood over het land zijn en gramschap over dit volk; en zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en als gevangenen worden weggevoerd naar alle natiën; en Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld.” — Luk. 21:20-24.
Precies zoals Jezus had voorzegd, kwam er net nadat de Romeinse legers, onder bevel van Cestius Gallus, de stad in 66 G.T. hadden omsingeld, een gelegenheid om te ontsnappen. Zo bericht de joodse geschiedschrijver uit de eerste eeuw, Flavius Josephus:
„Cestius [riep] plotseling de soldaten terug, en verliet tegen aller verwachting de stad, zonder dat enige tegenspoed zijn wanhoop aan den goeden afloop rechtvaardigde.”
Grepen de joodse christenen de gelegenheid aan om Jeruzalem te verlaten of namen zij deel aan de oorlog tegen Rome? De joodse geleerde J. Klausner schrijft hierover:
„Terwijl zelfs de Essenen, ondanks hun grote ascetisme, met de strijders meevochten voor de vrijheid . . ., lieten de christenen Jeruzalem na het uitbreken van de opstand onmiddellijk in de steek en vluchtten naar Pella in Transjordanië, een stad waar merendeels buitenlanders woonden. . . . De christenen, en zelfs de joodse nazareners [christenen] aanvaardden het politieke aspect van het joodse messianisme in het geheel niet. En het religieuze en geestelijke aspect was voor hen al verwezenlijkt in Jezus — dus welk belang hadden zij bij een oorlog tussen de joden en de Romeinen?” — From Jesus to Paul, blz. 598, 599.
Natuurlijk zullen joodse geleerden, zoals Klausner, niet toegeven dat de christelijke joden op grond van een door Jezus geuite profetie Jeruzalem verlieten. Maar zulke geleerden erkennen wel dat er zich onder de joodse deelnemers aan de oorlog tegen Rome geen volgelingen van Christus bevonden. Daaruit blijkt dus dat het aanvaarden van Jezus als de Messías, voor de christelijke joden tot gevolg had dat zij voor het verschrikkelijke lijden dat over de joden kwam toen de Romeinen Jeruzalem in 70 G.T. vernietigden, gespaard bleven. Doordat zij acht hadden geslagen op de woorden van Jezus behielden zij het leven.
Daarom bestaat er goede reden om naar de messianiteit van Jezus een onderzoek in te stellen opdat wij onszelf geen onnodige schade berokkenen (Deut. 18:18, 19). Ook zal de oprechte onderzoeker graag in contact willen komen met personen die werkelijk volgens de onderwijzingen van Jezus leven, ten einde vast te stellen of het christendom inderdaad een gunstige verandering in hun leven tot gevolg heeft gehad. U hoeft hiervoor echter niet alle verschillende religieuze organisaties die beweren christelijk te zijn, uitgebreid te onderzoeken. De bloedschuld waarin de kerken van de christenheid hebben gedeeld en nog delen, vormt een voldoende bewijs voor het feit dat zij Jezus en zijn onderwijzingen verkeerd hebben belicht.
Er bestaat echter een groep van christenen die over de hele wereld bekendstaan als mensen die vrij zijn van nationale trots en haat. Om deze reden hebben deze christenen, die de naam dragen van Jehovah’s getuigen, in de twintigste eeuw zelfs bittere vervolging geleden. Maar ondanks deze vervolging zijn zij er niet mee opgehouden overtredingen van Gods rechtvaardige wetten aan de kaak te stellen, noch hebben zij hun morele maatstaven veranderd. Zij hebben niet gedeeld in de bloedschuld van welke natie maar ook. Dus waarom zou u zich niet door Jehovah’s getuigen laten helpen bij uw onderzoek naar Jezus en zijn onderwijzingen?
[Illustratie op blz. 4]
De samenwerking van de geestelijkheid met de moordenaar Hitler, waarvan veel foto’s getuigen, vormt voor veel joden een belemmering Jezus te aanvaarden
[Illustratie op blz. 5]
Een symbool van de Drieëenheid, een dogma dat de joden niet kunnen aanvaarden omdat zij in slechts één God geloven