Olie — sleutel tot wereldheerschappij
Wie heeft olie?
OLIE is belangrijk voor alle geïndustrialiseerde landen. Ze is de voornaamste brandstof voor auto’s, vliegtuigen en elektriciteitsgenerators. Ze „oliet” de machines van dit industriële tijdperk en wordt in een grote verscheidenheid van produkten verwerkt.
En wel is gebleken dat de „ontwikkelde” landen moeilijk zonder kunnen. Zonder aanvoer zou het leven zich slechts een paar maanden zonder al te drastische wijzigingen kunnen voortzetten; elkeen zou de gevolgen aan den lijve ondervinden.
Olie is echter meer dan een bron van energie. Ze is ook een bron van macht. Wie in de huidige samenleving de olie beheerst, heeft een sleutel van wereldreikende strategische macht in de hand. De landen die olie bezitten kunnen — een misschien zelfs dominerende — invloed uitoefenen op het politieke beleid van de landen die olie nodig hebben maar er niet genoeg van bezitten.
Nieuwsmedia hebben bol gestaan van de problemen en mogelijke oplossingen in verband met de oliecrisis, en de mensen wakker geschud ten aanzien van de situatie op oliegebied. Hoewel strikt neutraal ten aanzien van politieke aangelegenheden, beziet Ontwaakt! de voortschrijdende ontwikkelingen met belangstelling.
De „olie-arme” landen
Stellen we de vraag: welke belangrijke geïndustrialiseerde landen die olie behoeven, zijn zwaar afhankelijk van buitenlandse aanvoer, dan is het antwoord: bijna allemaal, met uitzondering van de communistische!
Neem bijvoorbeeld Japan, een van de „reuzen” op industrieel terrein, maar bijna volledig „olie-arm”, dat wil zeggen, nauwelijks in het bezit van een eigen produktie.
Alle Westeuropese landen zijn „olie-arm” en produceren zelfs betrekkelijk weinig. Hoewel op de Noordzee olievelden zijn aangeboord, zullen deze slechts in een fractie van de behoeften kunnen voorzien.
De Verenigde Staten vormen momenteel ’s werelds grootste enkelvoudige olieproducent, maar ook veruit de grootste olieconsument. Ze produceren nauwelijks genoeg om aan de eigen vraag te kunnen voldoen. Gedurende 1973 gebruikten de Verenigde Staten dagelijks 17.000.000 barrels olie, waarvan 6.000.000 moesten worden ingevoerd. Wat te eniger tijd van de olievelden in Alaska zal komen, wordt zelfs niet voldoende geacht voor aanvulling van het huidige tekort.
Ook de vraag naar olie neemt in alle geïndustrialiseerde landen snel toe. De bevolking groeit, de techniek gaat vooruit, meer en meer mensen willen gerieflijker en welvarender leven; dit alles stimuleert de vraag naar olie. Het gevolg? Volgens Time Magazine: „Het wereldolieverbruik zal in de jaren zeventig meer dan verdubbelen. Voor het lessen van die intense dorst, zal een snelle, continu toenemende produktie nodig zijn.”
Ongetwijfeld is daarom in West-Europa, Japan en, in groeiende mate, ook in de Verenigde Staten de olievoorziening in een kritiek stadium gekomen. In deze gebieden is olie uiterst belangrijk voor het draaiende houden van de machinerie der industriële samenleving, en de vraag ernaar stijgt. Nochtans zijn deze landen, zoals gezegd, volledig of in toenemende mate „olie-arm”.
Dat is trouwens slechts een deel van het probleem. Een nog grotere moeilijkheid vormt de ligging van de beschikbare olievoorraden.
Wie bezit de olie?
De grootste aangetoonde oliereserves bevinden zich in gebieden die buiten de controle van de Westerse wereld en haar bondgenoten liggen. Weliswaar zijn er olievelden in landen als Venezuela, Indonesië, Nigeria e.a., maar voldoende voor het geïndustrialiseerde Westen en Japan hebben momenteel toch slechts twee streken op aarde:
Ten eerste het gebied met de grootste aangetoonde olievoorraad ter wereld, bestaande uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika, dat onder controle staat van Arabische en moslimlanden, en waar de belangrijkste producenten zijn: Algerije, Aboe Dhabi, Iran (:Perzië), Irak, Koeweit, Lybië, Qatar en Saoedi-Arabië. In 1973 bleek uit een optelling van de oliereserves dat bijna tweederde van de wereldvoorraad in die landen is gelokaliseerd.
En dan de tweede streek met de op één na grootste aangetoonde reserve, die zich in de Sovjet-Unie bevindt — ongeveer 15 percent van het wereldtotaal.
Dus zo’n 75 tot 80 percent van alle oliereserves op aarde is in handen van bovengenoemde landen, waarvan de religieuze en politieke denkbeelden strijdig zijn met de belangen van het oliebehoevende West-Europa, Noord-Amerika en Japan.
De grootste oliereserves
Van alle olieproducerende landen, zijn de grootste aangetoonde reserves in bezit van Saoedi-Arabië. Ze worden geschat op een honderdvijftig miljard barrels (één „barrel” is een „vat” of hoeveelheid van 159 liter), veel meer dan enige andere bekende hoeveelheid. Sommige deskundigen houden het zelfs op nog veel hogere getallen. Het is dus Saoedi-Arabië waarnaar veel olie-„behoeftige” landen opzien als de voornaamste leverancier van hun huidige en toekomstige olie.
Meestentijds lag in 1973 de Saoedische olieproduktie boven de 8.000.000 barrels per dag. Tegen 1980, zo hopen de verbruikers, zal deze produktie gestegen zijn tot 20.000.000 barrels per dag. Ja, zij hopen dit niet alleen, maar zijn zelfs van mening dat het moet, willen de geïndustrialiseerde landen niet met tekorten te kampen krijgen.
Momenteel lijkt geen enkel ander land zijn produktie met zo’n snelheid te kunnen opvoeren. Wegens zijn reusachtige, gemakkelijk bereikbare oliereserves en de aanwezigheid van snelle verhogingsmogelijkheden van de produktie, wordt Saoedi-Arabië gezien als het enige land dat de komende jaren „over de brug” zal moeten komen. Geen enkele andere alternatieve voorraad van zo’n omvang is thans bekend, of zoals U.S. News.& World Report verklaarde:
„De deskundigen die de lijst afchecken van alternatieven voor Saoedische olie, zijn somber gestemd. Canada, nu Amerika’s topleverancier van ruwe olie, heeft zijn oude exportpolitiek ten aanzien van ruwe olie gewijzigd en een ’eerst thuis’-houding aangenomen. Nigeria, een andere belangrijke producent, is naar verluidt, althans tijdelijk, over zijn topproduktie heen. Indonesië idem. Venezuela vindt zijn nieuwe reserves te duur om te exploiteren.
Wat het niet-Arabische [maar wel moslim-gebonden] Perzië betreft, . . . de autoriteiten beklemtonen met nadruk dat het ’met geen mogelijkheid’ aan de behoeften van de V.S. zou kunnen voldoen.”
De Westeuropese landen, Japan en Noord-Amerika zien zich dus in toenemende mate aangewezen op de olie van de moslim-Arabische wereld, met name Saoedi-Arabië. Dat is het enige bekende gebied dat de enorme hoeveelheden olie zal kunnen leveren die deze landen in de nu volgende jaren nodig zullen hebben.
De vraag is echter: Zullen de genoemde oliereserves voldoende zijn? En wat gaat het kosten?
De veranderende houding van de olieproducenten
ER IS een tijd geweest dat de geïndustrialiseerde landen zich weinig zorgen maakten om olie en wat daarmee samenhing. Na de Tweede Wereldoorlog produceerden de Verenigde Staten meer dan ze nodig hadden, terwijl de olievoorraden in de rest van de wereld meer dan voldoende waren voor Europa en Japan.
Met het oog hierop hoefden de geïndustrialiseerde landen zich weinig zorgen te maken over de houding van de Arabische olieleveranciers. Zouden de Arabieren om de een of andere reden weigeren hun olie te verkopen, dan was er elders wel genoeg te krijgen.
Maar de jaren gingen snel voorbij en de olievraag steeg navenant. De wereldbevolking „explodeerde” en de grotere landen raakten meer en meer geïndustrialiseerd — de oliebehoeften „explodeerden” mee. De overschotten verdwenen. West-Europa en Japan raakten meer en meer afhankelijk van de olie uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
Het begon toen duidelijk te worden dat de Westeuropese landen en Japan zich ernstige problemen op de hals konden halen, wanneer ze het bestonden zich van de Arabische landen op politiek gebied te vervreemden. Stond West-Europa in het Israëlisch-Arabische conflict eens volledig aan de kant van Israël, tegen de tijd dat in oktober 1973 de oorlog tussen de Arabieren en Israël uitbrak, besloot bijna geheel Europa zich in het conflict „neutraal” te verklaren: Arabische olie wijzigde het buitenlandse beleid van oliebehoevende landen.
Arabische houding veranderd
In voorbije jaren waren de Arabische landen voor het merendeel pro-Westers, pro-Amerikaans en anti-communistisch. In het bijzonder gold dit voor de regeringen van Koeweit en Saoedi-Arabië.
Vier oorlogen zijn er echter sinds de oprichting van de staat Israël in het Midden-Oosten gestreden. In alle vier stonden de Verenigde Staten aan de kant van Israël. Dat is van invloed geweest op de Arabische wereld. U.S. News & World Report merkte hierover op:
„Overal zijn de Arabieren verbaasd en onthutst over de Amerikaanse benadering van de Midden-Oostenproblematiek. Waarom, zo vragen zij, blijven de Verenigde Staten zich keren tegen een volk dat de Israëlieten met 40 tegen 1 in aantal overtreft — en de oliereserves bezit die de V.S. de komende tien jaar nodig zullen hebben?”
Het gevolg was een steeds verdere verwijdering tussen de Arabische regeringen en Amerika. Zelfs fervente Amerika-aanhangers als Koeweit en Saoedi-Arabië veranderden van houding.
Langzamerhand kwam er van Arabische zijde een toenemende stroom waarschuwende uitspraken, erop neerkomend dat wanneer de door Israël bezetgehouden gebieden, niet werden teruggegeven, er kon worden gerekend op vergeldingsmaatregelen — in een sector waar die het hardst zouden aankomen: de olievoorziening.
Bijzonder onheilspellend waren de waarschuwingen van koning Faisal van Saoedi-Arabië, lang een vriend van de Verenigde Staten, die in 1973 voor de nationale Amerikaanse televisie niet verhulde dat hij zich gedwongen zou gaan voelen zijn politiek op lange termijn te wijzigen en Amerika, West-Europa en Japan niet meer alle olie te leveren waaraan ze behoefte hadden. Olie zou dus worden gebruikt als politiek wapen om andere landen onder druk te zetten. En vooral van de zijde van Saoedi-Arabië zou de hantering van dit machtsmiddel groot effect sorteren.
In de Engelse Guardian stond op 15 september, juist vóór het uitbreken van de oorlog in het Midden-Oosten:
„Er is slechts één Arabische regering, die van koning Faisal, nodig om het oliewapen effectief te maken. Hij voert in zijn eentje het bevel over de economische middelen. Maar tot voor kort ontbrak het hem als de beste vriend die Amerika in de Arabische wereld heeft, aan de politieke wil hiertoe. . . .
Koning Faisal van gedachten te doen veranderen, is een van de weinige duidelijke activiteiten van [de Egyptische] president Sadat geweest. . . .
In april van dit jaar kwam de Saoedische minister van olie de Amerikanen mededelen dat Saoedi-Arabië zijn produktie niet ’belangrijk’ zou verhogen, tenzij Amerika zijn pro-Israëlische houding in het Midden-Oosten zou wijzigen.
Sindsdien zijn er van Faisal — geen man geneigd om zijn vrienden in het openbaar te bekritiseren — nog meer waarschuwingen gekomen.”
Veelbetekenend was dat de Arabische landen, en met name Saoedi-Arabië, hun olieproduktie niet eens volledig hoefden te beperken om het oliewapen effectief te maken. Immers, de oliebehoeften van de olie-arme landen blijven snel stijgen, zodat louter handhaving van het produktiepeil de verbruikende landen al in moeilijkheden zou brengen.
De oliedruk
De situatie waarin de olieverbruikers zich na het uitbreken van de oorlog in de herfst van 1973 bevonden, verschilde sterk van die in 1967. In 1967 legden verscheidene Arabische landen tijdens de Arabisch-Israëlische oorlog beslag op de olieladingen voor de Verenigde Staten en Engeland wegens de steun van deze landen aan Israël. Dat embargo duurde echter niet lang wegens het toenmalige olieoverschot in de wereld.
In 1973 lag de situatie echter geheel anders. De olie-overschotten in de geïndustrialiseerde landen waren ten gevolge van het toenemende hoge verbruik en de beperkte eigen bodemreserves verdwenen. In 1973 zaten de Arabieren, voor zover het de olie betrof, „aan het stuur”.
Bij het uitbreken van de laatste oorlog, bestond er weinig twijfel over dat de Arabieren „wel wat met hun olie zouden gaan doen”. Koeweits ambassadeur in de Verenigde Staten verklaarde: „Wij zullen de olie gebruiken als een middel om druk uit te oefenen op de landen die zich aan de kant van Israël scharen. Hebben we ook maar enige aanwijzing dat een land zich zodanig opstelt, dan volgt er een embargo. We zullen er dan voor zorgen dat dat land noch ruwe noch geraffineerde olie krijgt.”
En die maatregel kwam inderdaad met verrassende snelheid. De olieproducerende Arabische landen kwamen overeen de produktie met onmiddellijke ingang minimaal 5 percent te verlagen. Dat was in oktober. Ze kwamen ook overeen de produktie elke volgende maand met nog eens 5 percent te beperken. Tot hoelang? In de Wall Street Journal stond: „Volgens de Arabische olieministers zal er met produktiebeperking worden voortgegaan tot de Arabisch-Israëlische grenzen van vóór 1967 zijn hersteld en de rechten van de Palestijnen zijn verzekerd.”
Een nog grotere schok voor de Westerse landen en Japan was de stap die het voorheen pro-Westerse Saoedi-Arabië nam, de grootste van alle Arabische olieproducenten. De Saoedische produktiebeperking zou geen 5 maar 10 percent bedragen! Verscheidene andere landen deden hetzelfde.
Zou deze geleidelijke beperking zich doorzetten, dan zaten West-Europa en Japan natuurlijk binnen enkele maanden in grote economische moeilijkheden. De overgrote meerderheid van hun olie bekwamen ze uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
De schokkende berichten volgden elkaar hierna in snel tempo op. Er werd een totale produktiebeperking, een boycot, aangekondigd tegen de Verenigde Staten. Eén derde van de Amerikaanse olie-import kwam in 1973 uit het Midden-Oosten. De met het jaar stijgende behoeften hadden dit noodzakelijk gemaakt.
Dit totale embargo van de olie-uitvoer naar de Verenigde Staten kwam nog eens bij de 5 en 10 percent-vermindering van de produktie. De Arabische landen hadden dus in oktober een behoorlijke leverantiebeperking op het oog, waarna aan het eind van de maand de boycot ook tot Nederland werd uitgebreid. Nederland zou Israël hebben gesteund en ontving derhalve geen olie meer. Dit betekende een verdere vermindering van de voor het Westen en Japan ter beschikking komende hoeveelheden, daar Nederland een doorvoerland voor olie is.
Begin november besloten de Arabische landen hun produktie onmiddellijk met 25 percent te verminderen, gevolgd door maandelijkse 5 percent-beperkingen! Aan de boycot-lijst werden voorts nog toegevoegd: Portugal, Rhodesië en Zuid-Afrika. In de daaropvolgende maanden werd de olieleverantie aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.
Bovenop deze ernstige slagen, kwam nog een andere: de beschikbare olie zou veel hoger in prijs worden.
Wat de hogere olieprijs betekent
Was de olie jarenlang betrekkelijk goedkoop geweest, in oktober 1973 gingen de Arabische olielanden over tot een drastische prijsverhoging — 70 percent maar liefst! En daar bleef het niet bij: nog meerdere grote prijsverhogingen volgden. De kosten voor de verbruikende landen liepen hoog op en hadden een nadelig effect op hun betalingsbalans.
Dit had diverse gevolgen. Ten eerste bleven de Arabische olie-inkomsten hoog ondanks de geringere hoeveelheid die er werd geproduceerd en verkocht. Ten tweede waren alle gebruikers van olieprodukten gedwongen hogere prijzen te betalen. Amerikaanse, Europese en Japanse burgers moesten meer betalen voor hun benzine, stookolie en andere olieprodukten.
Dankzij de onnoemelijke prijsstijgingen hoefden de Arabische landen dus niet bang te zijn voor verlies aan inkomsten, zelfs niet bij een beperktere produktie. Zij hoefden zich geen directe zorgen te maken. De New York Times gaf de volgende beschrijving van de situatie:
„Enkele van de belangrijkste produktielanden, met name die in de spaarzaam bevolkte woestijnstreken, zoals Saoedi-Arabië, Koeweit en Lybië, zijn wat behoudzuchtiger geworden.
Met hun huidige olieproduktieniveau zijn ze in staat evenveel te verdienen als ze redelijkerwijs kunnen besteden. Dienovereenkomstig geven ze er de voorkeur aan wat extra olie in de grond te houden, waar ze zeker in waarde zal stijgen, in plaats van grote stapels onbestede dollars bijeen te garen, die blootstaan aan de verwoestende krachten van devaluatie en inflatie.
Het is deze tegenzin van de producenten zo veel te produceren als de markt vraagt, behalve tegen een hoge politieke en economische prijs, die het knelpunt vormt van de dreigende wereldenergiecrisis.”
Wegens het belang van de olie voor de geïndustrialiseerde landen, is de situatie voor de van olie afhankelijke landen precair geworden: „hun halsader ligt bloot” — de voortzetting van hun huidige welvaartsbestaan ligt in handen van anderen. Ze zijn bevreesd en zullen dat blijven, ook al kunnen ze genoeg krijgen, ware het alleen al om de grote uitgaven die ze moeten doen om aan olie te komen en die hen zullen opschepen met iets waar ze al meer dan voldoende van hebben — inflatie, dat wil zeggen oplopende prijzen. Er zijn autoriteiten die vrezen voor een door inflatie veroorzaakte economische „ineenstorting”.
Wat zal de afloop zijn?
Hoe zal een volledige oplossing komen?
EEN van de voorgestelde oplossingen ter bescherming van de olievoorraden ontlokte heftige reacties. De Amerikaanse senator Fulbright behoorde tot degenen die waarschuwden voor de mogelijkheid dat „onze huidige politici en raadgevers tot de conclusie komen dat militaire actie nodig is om onze olievoorraden in het Midden-Oosten te beschermen, om onze blootliggende halsader te beschermen”.
De meeste autoriteiten distantieerden zich echter snel van een dergelijke zienswijze.
Mag zo’n „bezetting” van de olielanden vroeger betrekkelijk eenvoudig hebben geleken, of zelfs zijn geweest, thans is ze dat niet meer. Maar weinig kleine landen hadden in het verleden de middelen of de vrienden om zulk een bezetting af te wentelen. Dat verklaart ook het gemak waarmee Europese landen in voorbije eeuwen het grootste deel van Afrika, Azië en Zuid-Amerika onder elkaar konden verdelen.
Maar, zoals reeds gezegd, de tijden zijn veranderd. Het is tegenwoordig geen kwestie meer van ’even een land in bezit nemen’. Neem bijvoorbeeld de olielanden; deze beslaan een groot gebied in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Het zou een enorme leger- en bevoorradingsmacht vergen om al die landen te veroveren en te bezetten. Aangaande deze mogelijkheid, of beter gezegd onmogelijkheid, schreef The Guardian:
„Een bezetting van Koeweit [of enig ander olieproducerend land] zou zulk een diepe verontwaardiging wekken dat ze ten slotte de bezetting van elk olieveld in de Arabische wereld, de bescherming van elke pijplijn, opslagtank en oliehaven van de Perzische Golf tot Algerije noodzakelijk zou maken.
Een en ander zou, zoals E. F. Bennett, onderdirecteur van het Amerikaanse Office of Emergency Preparedness het uitdrukte, ’Vietnam op een picknick doen lijken’.”
Een andere belangrijke factor is de aanwezigheid van de onmiddellijk ten noorden van deze gebieden gelegen reus — de Sovjet-Unie. Over haar stond in The Wall Street Journal: „Aangezien Rusland zoveel te winnen heeft in dit spel met hoge inzetten, heeft het reden genoeg de Arabische bondgenoten te steunen. Hierdoor krijgt het misschien de sleutel in handen van de controle over de olie in het Midden-Oosten, olie waarnaar de Verenigde Staten in de voor ons liggende jaren wellicht zullen snakken.”
Zou de Sovjet-Unie werkeloos blijven toezien hoe nabijgelegen olielanden onder de voet zouden worden gelopen? Veel autoriteiten zijn van mening dat de Sovjet-Unie haar vitale belangen in gevaar zou achten en een beroep zou doen op haar massale leger, dat op slechts enkele uren afstand van de bewuste gebieden is gelegen. Voor het eerst hebben de betrekkelijk zwakke Arabische landen dus een land achter zich staan dat het tegen de sterkste naties vermag op te nemen.
Wegens de steun van de Sovjet-Unie aan de Arabische landen, is haar invloed en prestige bij deze laatste gestegen, terwijl die van de Verenigde Staten aan het tanen zijn. Dit is niet zonder betekenis. Het betekent dat de controle over de belangrijke oliereserves in Middenoostelijke en Noordafrikaanse bodem zich in handen bevinden van landen die met groeiende afkeuring hebben neergezien op de Amerikaans-Israëlische politiek.
Ten tijde van het recente conflict in het Midden-Oosten handelden de Sovjet-Unie en de Arabische landen dan ook in nauwe samenwerking. De Sovjet-Unie steunde haar bondgenoten met wapens en diplomatie en zelfs met een verholen dreiging troepen te zullen zenden. De Arabische staten voelden zich met die steun in de rug voldoende sterk om hun oliewapen te gaan hanteren. U.S. News & World Report merkte aangaande deze ontwikkeling op:
„Europa heeft reeds een voor dit continent belangrijke vraag gesteld: Was het conflict in het Midden-Oosten in werkelijkheid de zo lang in West-Europa gevreesde Russische olie-oorlog?
Zij die waarschijnlijk het meest te lijden zouden krijgen van een door Rusland aangemoedigde Arabische olievermindering, waren de V.S., Japan, en de landen van West-Europa — allemaal niet-communistische landen. . . .
De Arabische greep op de rechtstreeks beschikbare oliereserves en de greep van de Sovjet-Unie op de van Russische wapens afhankelijke Arabische wereld werden door de meeste Europeanen erkend als vaststaande feiten waarin niet gemakkelijk zonder superieur geweld verandering zou zijn aan te brengen.”
Maar, zoals reeds is opgemerkt, de toepassing van dergelijk „superieur geweld” is hoogst riskant geworden. Maar weinig landen zouden het willen opnemen tegen de groeiende gecombineerde militair strategische en olie-economische macht van de Sovjet-Unie en de Arabische landen.
Deel van een groter patroon
De gebeurtenissen van het Midden-Oosten hebben over de gehele aarde hun weerslag gehad, duidend op de grote belangrijkheid van olie in deze gemechaniseerde wereld. Overigens is deze situatie slechts een onderdeel van een veel groter patroon van politieke gebeurtenissen en manoeuvres, een patroon dat reeds lang geleden in de bijbelprofetieën stond voorzegd.
De bijbelprofetieën van het bijbelboek Daniël geven een opmerkelijk overzicht van de opmars der wereldmachten, vanaf het Babylonische Rijk, via dat van Medo-Perzië, Griekenland en Rome tot de elkaar bestrijdende machten in deze „tijd van het einde” waarin wij ons nu bevinden. In dit profetische bijbelboek wordt een voortdurende strijd om de wereldheerschappij voorspeld, gevoerd door twee supermachten waarnaar eenvoudig verwezen wordt als „de koning van het noorden” en „de koning van het zuiden”.
Zoals het boek „Uw wil geschiede op aarde”, dat in 1958 door Jehovah’s getuigen werd uitgegeven, aantoont, komt de „koning van het noorden” duidelijk overeen met de totalitaire blokken van natiën die er in de geschiedenis zijn geweest, en welke in onze tijd worden aangevoerd door de communistische landen, terwijl de beschrijving van „de koning van het zuiden” aanwijzingen bevat die erop duiden dat hij overeenkomt met het democratische blok van natiën onder leiding van de Verenigde Staten en Engeland (soms wel de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht genoemd).
Sprekend over de heen en weer golvende strijd tussen deze elkaar beconcurrerende wereldmachten, verhaalt de profetie: „En in de tijd van het einde zal de koning van het zuiden met hem in botsing komen, en de koning van het noorden zal op hem aanstormen met wagens en met ruiters en met vele schepen; en hij zal stellig de landen binnenkomen en overstromen en doortrekken. . . . En hij zal werkelijk heersen over de verborgen schatten” (Dan. 11:40-43). Er kan geen twijfel over bestaan dat de communistische „koning van het noorden” zijn invloed over de wereld der mensheid danig heeft uitgebreid, zodat nu een derde van de wereldbevolking onder zijn controle staat. Het rijzen van zijn machtsster is tevens van diepgaande invloed geweest op de machtsverhouding en het beheer van de aardse hulpbronnen, hetgeen in veel delen van de aarde tot het ontstaan van kritieke situaties aanleiding heeft gegeven, waarbij het vooral democratische landen waren die „het gelag moesten betalen”. De oliecrisis kan als voorbeeld gelden van een van de vele gevolgen van deze bittere strijd om de wereldheerschappij.
De bijbelprofetie van Daniël spreekt echter niet over een volledige machtsovername van de symbolische „koning van het noorden”, leidend tot een communistisch werelddictatorschap. Een gecombineerde lezing van andere bijbelprofetieën maakt duidelijk dat zowel de communistische als democratische macht zullen blijven bestaan totdat een andere macht aan beide een eind zal maken (Dan. 2:44; 11:44, 45; 8:19, 25). Die overwinnende macht zal Gods eigen regering onder leiding van zijn Zoon zijn. Zoals is voorzegd, zal Christus Jezus alle natiën spoedig ’weiden met een ijzeren staf’ en hun zelfzuchtige bestuur over de aarde verbreken (Openb. 19:11-16). Daarbij zal hij degenen die oprechte liefde hebben voor rechtvaardigheid, bevrijden van alle kwelling en lijden die de hebzuchtige politieke, militaire en economische machtsstrijd van de wereldmachten over de aarde heeft gebracht. Dan zullen de hulpbronnen van de aarde ter beschikking staan van gehoorzame mensen die ze tot algemeen welzijn en in dankbare lof aan de Gever van alle goede dingen, Jehovah God, zullen aanwenden.
[Illustratie op blz. 19]
De Arabieren beperkten eerst hun produktie met 25% en pasten hun leverantie daarna aan de gewijzigde omstandigheden aan
[Illustratie op blz. 20]
DE AFGELOPEN MAANDEN IS DE OLIEPRIJS DE HOOGTE IN GESCHOTEN