Wat is de zienswijze van de bijbel?
Evolutie en christendom — met elkaar verenigbaar?
VOLGENS de theorie van de evolutie hebben alle levensvormen zich ontwikkeld uit ééncellige organismen, die honderden miljoenen jaren geleden tot ontstaan kwamen. En naar wordt aangenomen, zijn het alleen biologische veranderingen geweest waardoor de oneindige variaties in het huidige plante- en dierenleven tot bestaan zijn gekomen.
Tot degenen die deze theorie aanhangen, behoren velen die in God geloven. Zij huldigen de mening dat God het hele evolutieproces begonnen en geleid heeft. Bent u het daarmee eens?
Er zijn velen die menen dat er tussen de evolutietheorie en de hoofdbeginselen van het christendom geen werkelijke tegenstrijdigheden bestaan. Niettemin bestaan er op bepaalde punten fundamentele verschillen die niet te overbruggen zijn.
Het meest in het oog springende verschil is de bewering van evolutionisten dat alle levensvormen een gemeenschappelijke oorsprong hebben en daarom, al is het maar heel in de verte, aan elkaar verwant zijn. De bijbel verklaart echter ondubbelzinnig dat God ’ertoe overging’ afzonderlijke typen planten, zeedieren, vogels en landdieren „te scheppen” („naar hun soort”, zoals er staat), alsook de mens (Gen. 1:11, 12, 20-22, 24-28; 2:7, 21-23). Moeten christenen nu in deze tijd het Genesisverslag laten schieten ter wille van de evolutie? Is het „onwetenschappelijk” in afzonderlijke schepping ’naar soorten’ te geloven?
Voor christenen heeft Jezus Christus de meest gezaghebbende stem. En merk dan op wat hij tegenover bepaalde religieuze leiders betuigt: „Hebt gij niet gelezen dat hij die hen van het begin af heeft geschapen, hen als man en als vrouw heeft gemaakt en gezegd heeft: ’Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen één vlees zijn’?” (Matth. 19:4, 5) Hieruit blijkt duidelijk dat Jezus het bijbelverslag over de oorsprong van het leven als waar aanvaardde.
En alle christelijke Griekse Geschriften stemmen op dit punt overeen. Wij lezen bijvoorbeeld: „Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man.” (1 Kor. 11:8; vergelijk Genesis 2:21-23.) „De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is . . . heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen.” — Hand. 17:24-26; vergelijk Genesis 1:27, 28.
Maar kan men als onderlegd persoon thans die zienswijze nog aanhangen? Hebben de ontdekkingen van de wetenschap het Genesisverslag niet overduidelijk weerlegd? In sommige kringen is het populair dit te menen. Maar hoevelen hebben zich werkelijk in de kwestie verdiept? U? Het eerste hoofdstuk van Genesis stelt niet dat God elke planten- en dierenvariëteit afzonderlijk heeft geschapen. Er staat, zoals boven reeds werd opgemerkt, „naar hun soort”. Wat wordt daarmee bedoeld? Eenvoudig dat belangrijke groepen organismen, zoals mensen, onderscheiden zijn van andere belangrijke groepen. Dit laat echter ruimte open voor een grote variatie binnen elke Genesis-„soort”.
En is dat niet precies de wijze waarop de levensvormen zich thans aan ons vertonen? Waarschijnlijk zal het u onmogelijk zijn alle katten- en honden-variëteiten te tellen die u in uw leven gezien hebt. Maar blijven het niet allemaal katten en honden? Nooit wordt de grens tussen kat- en hondachtigen overschreden. En denk ook eens aan de mens zelf. Hoewel er grote variatie in mensen bestaat, ten aanzien van bijvoorbeeld haarkleur, oogkleur, grootte, natuurlijke vermogens en karaktertrekken, blijven het allemaal mensen. Wat dit betreft schreef een bekende hoogleraar in de zoölogie, Th. Dobzansky:
„De levende wereld is niet een enkele reeks waarin elke twee varianten door een ononderbroken serie tussentrappen met elkaar verbonden zijn, maar een reeks van min of meer duidelijk onderscheiden reeksen waartussen overgangsvormen ontbreken of althans zeldzaam zijn.”
En wat tonen de fossielen aan met betrekking tot het leven in het verre verleden? Zien wij dan bewijzen van een continue evolutie van alle levensvormen? Of bevat het „boek der gesteenten” een bevestiging van het onderscheid dat er tussen de belangrijkste groepen levende organismen bestaat? Paleontoloog G. G. Simpson schrijft:
„De feiten zijn dat veel soorten en geslachten, stellig de meeste, plotseling in het fossielenverslag optreden en in tal van opzichten scherp verschillen van enige voorgaande groep, en dat dit verschijnsel van onderbrokenheid steeds meer voorkomt hoe hoger het niveau, tot het vrijwel algemeen is met betrekking tot de orden en alle andere hogere stappen in de hiërarchie [van de planten- en dierenclassificatie].”
Vormen deze feiten uit de levende en fossiele wereld niet een volledige bevestiging van het Genesisverslag, dat namelijk alle levensvormen tot bestaan zijn gekomen en zichzelf hebben voortgeplant „naar hun soort”?
In Romeinen 5:12 wordt een belangrijke christelijke leer onder woorden gebracht: „Door bemiddeling van één mens [is] de zonde de wereld . . . binnengekomen en door middel van de zonde de dood, en aldus [heeft] de dood zich tot alle mensen . . . uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden.” Vanwege dit feit was het nodig dat Jezus Christus naar de aarde kwam en een offerandelijke dood stierf als „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” (Joh. 1:29). Deze christelijke waarheid is echter totaal onverenigbaar met de theorie van de evolutie. Immers, aan de hand van die theorie wordt met stelligheid beweerd dat de mens, in plaats van bij het begin tot zonde te vervallen, zich in opwaartse richting heeft ontwikkeld. Zou dit waar zijn, dan was de zonden-verzoenende dood van Christus ook niet nodig geweest.
En wat valt er over het belangrijkste kenmerk van een christelijke persoonlijkheid te zeggen? Jezus zei hierover: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Joh. 13:35). In zijn beroemde Bergrede gaf Jezus zijn luisteraars de raad zelfs hun „vijanden” lief te hebben (Matth. 5:44). Strookt de leer van de evolutie met deze wet van christelijke liefde? P. Raubiczak, een hoogleraar in de filosofie, noemt enkele gevolgen die het evolutionaire denken op de mens heeft gehad:
„Evolutie is tot de basis gemaakt van een volledige filosofie. . . . De filosofie die op het Darwinisme is gebaseerd, heeft zelfs ver buiten het rijk van wetenschap en filosofie een bijzonder krachtige invloed op de gehele ontwikkeling van het Europese denken uitgeoefend. De meedogenloze strijd om het bestaan is vertaald in een nieuwe moraal, als meedogenloze wedijver in een kapitalistische wereld en als een meedogenloze oorlogvoering in de communistische wereld, en als een meedogenloos nationalisme waar men ook komt.”
De consequenties die het aanvaarden van de evolutietheorie met zich brengt, kunnen verreikend zijn. Gesteld dat u de bijbelse zienswijze omtrent het ontstaan van het leven niet meer als juist zou aanvaarden, hoe zou dit dan van invloed zijn op uw achting voor andere bijbelgedeelten, en de hoge morele beginselen bijvoorbeeld van de bijbel? Zou deze theorie uw geloof in God dan niet volledig ondermijnen, zoals ze al bij miljoenen anderen heeft gedaan?
Kort gezegd ontkent dus de theorie van de evolutie dat de belangrijkste groepen van levensvormen van elkaar gescheiden zijn en dat dit in de loop van de geschiedenis op aarde ook altijd zo is geweest. Ze ontkent de waarheid van ’s mensen zondeval en de daaruit volgende noodzaak van Jezus’ loskoopoffer (Matth. 20:28; 1 Tim. 2:5, 6). Ze heeft mensen op grote schaal het geloof in God doen verliezen en een wrede geest van eigenbelang geschapen met „overleving van de geschiktste” als parool, hetgeen al tot heel veel bloedvergieten heeft geleid. Evolutie en christendom zijn derhalve duidelijk onverenigbaar.