Het dier met de aandoenlijke blik
HIJ lijkt op een beer, kan ook rechtop staan als een beer, maar is geen beer. Zijn snuit is wit, maar zijn ogen staan in twee zwarte vlekken die een beetje schuin staan, en dit geeft hem die aandoenlijke blik. Dit, plus een glimmende zwarte neus, doet denken aan een droevige clown. Twee ronde zwarte oren steken uit de witte pels en completeren aldus een fascinerende kop — de kop van de reuzenpanda.
Het is een dier dat in het hooggebergte van Zuidwest-China en Oost-Tibet een teruggetrokken en eenzelvig leven leidt. Feitelijk blijven mannetje en wijfje alleen gedurende de paartijd een korte periode bijeen. Wanneer het tijd is dat er een baby geboren moet worden, zoekt het vrouwtje een holle boom op om daarin haar jong ter wereld te brengen en te zogen.
In de winter zakt de reuzenpanda de berghellingen af tot beneden de 2500 meter, waar het voedsel overvloediger is. Maar in de zomer klimt hij naar een hoogte boven de 2700 meter, waar hij koelte en een overvloed aan zoete bamboe vindt. Zijn eetlust is enorm — één enkele panda werkt per dag zo’n tien tot twintig kilo naar binnen om zijn 90 tot 135 kilo wegende lichaam in stand te houden. Na de maaltijd gaat hij wat water drinken — niet uit een stroom, maar uit een gat dat hij vlak naast de stroom graaft. Het is heel goed mogelijk dat hij verscheidene van deze privé-watergaten maakt en eruit drinkt voordat zijn dorst is gelest.
Wellicht biedt alleen een dierentuin u een kans om de aandoenlijk kijkende panda’s te zien, maar de Tibetaanse boeren in het natuurreservaat bij de rivier de Baisjoei hebben deze dieren als buren. De Tibetanen noemen ze de „witte beren”. Soms brengen ze even een bezoek aan de maïsvelden en trakteren zichzelf op een lekker hapje, maar de boeren beperken zich tot schreeuwen om ze te verjagen. Eens in de zoveel tijd glipt een panda de hut van een boer binnen om wat voedsel te roven, maar waarschijnlijk zal de boer glimlachen en zeggen: „Welkom in mijn huis, witte beer, eet gerust.” Het is bekend dat de boeren zich ontfermen over onverzorgd achtergebleven jongen en ze de zachtste bamboescheuten voeren totdat ze voor zichzelf kunnen zorgen.
Daar bamboe het hoofdvoedsel vormt voor de reuzen panda’s, kan het rampzalig zijn wanneer de bamboe na een cyclus van verscheidene decennia plotseling en masse afsterft. Toen dit in 1975 in het gebied rond de rivier de Baisjoei plaatsvond, stierven veel panda’s van de honger. Toen de Tibetanen dit rapporteerden, werden er reddingsteams uitgezonden om de verhongerende panda’s te zoeken. De teams brachten de panda’s naar een verzamelpunt waar ze met maïs of rijst, gemengd met zoete aardappelen, werden gevoed. Teamleden beklommen zelfs de berghellingen op zoek naar overgebleven bamboescheuten. Oude en zwakke panda’s kregen een aftreksel van Chinese geneeskrachtige kruiden om hun herstel te bevorderen. Zieke panda’s werden dag en nacht verpleegd. Het reddingswerk vergde twee maanden, maar alle bijeengebrachte panda’s herstelden.
Onlangs zijn er reuzenpanda’s verschenen op plaatsen waar ze al jarenlang niet meer waren gezien. Maar er leven slechts een kleine duizend exemplaren in het wild, en er bestaat een groeiende ongerustheid over hun voortbestaan. Hopelijk zal de „witte beer” echter weer in aantal toenemen. Het zou werkelijk triest zijn als deze dieren met hun aandoenlijke blik van de aarde zouden moeten verdwijnen.