Waar komen al onze talen vandaan?
STEL u voor wat ons leven zou zijn zonder taal — geen vriendschappelijke gesprekken, geen uitwisseling van nuttige kennis of ervaringen, en ook zou u niet dit tijdschrift zitten te lezen. En het belangrijkste van al: geen Woord van God zoals dat nu in gedrukte vorm onderricht, troost en hoop voor de mensheid kan verschaffen.
Hoe zou, zonder taal, deze wereld kunnen functioneren? Er worden thans op aarde ruim drieduizend talen gesproken, en meer dan duizend daarvan in Afrika. Hoe hebben die zich allemaal ontwikkeld? Waren de oudere talen onbeholpen, en zijn de moderne talen verfijnd? Als wij de talen zouden rangschikken naar ingewikkeldheid, waar zou u dan talen als Sanskriet en Zoeloe plaatsen?
Een jong kind leert een of meer talen te spreken tegen zijn derde jaar. Sommigen beschouwen dit als de moeilijkste intellectuele prestatie die ooit van een mens gevergd zal worden. „De menselijke spraak is een geheim; ze is een goddelijk geschenk, een wonder”, schreef de vermaarde lexicograaf Ludwig Koehler. Het boek Evolutie (Life Nature Library) zegt, in een bespreking over de voorouders van de mens: „Zij konden zich . . . alleen handhaven door onder elkaar een communicatiesysteem te ontwikkelen. . . . Een omstreeks een miljoen jaar oude aapmens . . . produceerde vermoedelijk enkele spraakgeluiden.” De vraag rijst dus: Is taal een uitvinding van de mens of een geschenk van God?
Is taal werkelijk ontstaan via het geknor en gegrom van een of andere aapmens? Zo ja, dan zouden klassieke talen onbehouwen en primitief moeten zijn, terwijl de moderne talen steeds ingewikkelder en efficiënter zouden moeten worden. De taalkundigen zeggen dat ongeveer 50 procent van de wereldbevolking talen spreekt die behoren tot de Indo-europese taalfamilie. Tot de oudste bekende talen van deze familie behoren het Sanskriet en het Grieks. Hoe laten deze klassieke talen zich vergelijken met moderne?
Neem het Grieks, waarin een overvloed aan klassieke literatuur voorhanden is. „Onze geschreven documenten geven ons niet het beeld te zien van een ongestructureerde taal, waarin uit onbeholpen beginpogingen langzaam een literatuur tot ontwikkeling komt”, schreef een kenner van het Grieks, Dr. B. F. C. Atkinson. Met betrekking tot de geschriften van de Griekse dichter Homerus, die omstreeks de achtste of negende eeuw v.G.T. leefde, zei hij dat die „tot het beste behoren van niet alleen de Griekse literatuur uit alle tijden, maar ook van de bekende wereldliteratuur”.
Het Sanskriet, dat niet meer wordt gesproken, was een taal van India. De oudste in deze taal geschreven literatuur dateert van ongeveer 1100 v.G.T., maar Europese taalgeleerden hebben die pas omstreeks tweehonderd jaar geleden ontdekt. Een van hen, Sir William Jones, verklaarde: „Sanskriet, hoe oud die taal ook moge zijn, heeft een prachtige structuur; het is volmaakter dan het Grieks, rijker dan het Latijn, en verfijnder dan elk van beide; en toch met beide zo sterk verwant zowel in de stammen van de werkwoorden als in de grammaticale vormen, dat het geen toeval kan zijn.”
Een andere belangrijke taalfamilie is de Semitische. De taal die bekend is komen te staan als het Hebreeuws, een lid van deze familie, is kennelijk de oudste van de talen. In het jaar 1513 v.G.T. is een begin gemaakt met het schrijven van de bijbel in de Hebreeuwse taal. Hoe laat deze taal zich vergelijken met moderne talen?
Het Hebreeuws is zeer expressief en compact, waardoor het zich leent voor een levendige beschrijving van gebeurtenissen in een minimum aan woorden. De Hebreeuwse woordenschat is bekwaam opgebouwd uit woorden die betrekking hebben op de gezichts-, gehoor-, tast-, smaak- en reukzintuigen. Aldus schilderen ze voor de hoorder of lezer mentale beelden. Ten gevolge van de bondigheid ervan is het bij vertaling dikwijls nodig hulpwoorden te gebruiken om het volle boeket van het Hebreeuwse werkwoord uit te drukken. Neem bijvoorbeeld het eerste vers van de welbekende Psalm 23: „Jehovah is mijn Herder. Mij zal niets ontbreken.” In onze taal telt dit vers acht woorden, zevenendertig lettertekens, terwijl het in het Hebreeuws wordt gezegd in vier woorden met slechts dertien lettertekens. Geniaal in zijn doeltreffendheid, nietwaar?
Van de duizendzoveel talen die in Afrika worden gesproken, vertonen er ongeveer driehonderd een opmerkelijke overeenkomst in hun ongewone grammaticale structuur. Onder de naam van Bantoe-taalfamilie worden ze in de meeste gebieden ten zuiden van de evenaar gesproken. „Bantoe”, dat „mensen” betekent, is een woord dat in al deze talen voorkomt, vandaar de naam „Bantoe-familie”. Taalgeleerden geloven dat de Bantoe-familie afstamt van een oudere taal die meer dan tweeduizend jaar geleden in centraal West-Afrika werd gesproken.
Een van de Bantoetalen is het Zoeloe, de meest algemeen gebruikte taal in zuidelijk Afrika. Hoe laat deze taal zich vergelijken met het moderne Afrikaans, dat afgeleid is van het oude Nederlands en dat een van de officiële talen van Zuid-Afrika is geworden? Het Zoeloe heeft een veel ingewikkelder grammaticale vorm en is voor een volwassene moeilijk te leren; weinig Engelse of Afrikaanse personen hebben het onder de knie gekregen. In 1927 publiceerde Clement Doke zijn Text-Book of Zulu Grammar (Leerboek der Zoeloe-grammatica), dat zevenentwintig jaar later, in de vijfde editie, de volgende woorden van de schrijver bevatte: „Hoe meer men de taal van een volk bestudeert, des te meer wonderen ontdekt men erin . . . Ik heb nog slechts een oppervlakkige beschrijving kunnen geven van vele van de verschijnselen waarover deze rijke Bantoetaal in zo overvloedige mate beschikt.”
Waar wijzen de bovengenoemde feiten op? Zoals de evolutionist Ashley Montagu toegaf: „Veel ’primitieve’ talen . . . zijn dikwijls veel gecompliceerder en efficiënter dan de talen van de zogeheten hogere beschavingen.” Het is duidelijk dat taal geen onbeholpen begin heeft gehad.
Beschouw nu, om een eind te maken aan de strijdvraag met betrekking tot het ontstaan van taal, de volgende conversatie eens, zoals die ongeveer vijfendertighonderd jaar geleden in de Hebreeuwse taal werd opgetekend:
„Mozes zei: ’O HEER, ik ben nooit een vlotte spreker geweest . . . Ik ben traag en aarzelend in mijn spraak.’ De HEER zei tot hem: ’Wie is het die de mens zijn spraak geeft? . . . Ben ik het niet, de HEER? Ga nu; ik zal uw spraak te hulp komen en u vertellen wat gij dient te zeggen.’” — Ex. 4:10-12, The New English Bible.
Nu rijst de vraag: Als het spraakvermogen een geschenk van God is, hoe zijn de verschillen dan ontstaan?
Dat de ene groep mensen van de andere is geïsoleerd, vormt een van de factoren. Nieuwe situaties brengen de vorming van nieuwe woorden met zich mee. Nieuwe dialecten beginnen vorm te krijgen. En het is voor taalonderzoekers niet moeilijk te onderscheiden dat alle talen binnen een taalfamilie uit een gemeenschappelijke bron stammen. Maar hoe zijn de onmiskenbare verschillen tussen de taalfamilies ontstaan?
Interessant is hetgeen de taalgeleerde Sir Henry Rawlinson schreef: „Indien wij ons louter zouden moeten laten leiden door het punt waar de taalpaden bijeenkomen en elkaar kruisen, en onafhankelijk van elke verwijzing naar het schriftuurlijke bericht, zouden wij er nog steeds toe worden gebracht onze keus te laten vallen op de vlakten van Sinear, als het brandpunt waarvan de verschillende lijnen waren uitgegaan.”
Die opmerking is in overeenstemming met de bijbel, die aantoont dat God de eerste mens schiep met taal en het vermogen die goed te gebruiken. Na de vloed van Noachs dagen, zo wordt ons erin verteld, had „de gehele aarde . . . nog steeds één taal en één woordenschat”. Maar na verloop van tijd verenigden ongehoorzame mensen, met hun ene gemeenschappelijke taal, zich met een schadelijk oogmerk. In plaats van zich over de aarde te verspreiden, zoals God had geboden, verzamelden zij zich in de vlakten van Sinear en begonnen een stad te bouwen, Babel, en een toren om valse aanbidding te beoefenen.
Om zijn wil ten uitvoer te leggen, trad de Schepper op tegen deze opstandige stedenbouwers. Genesis 11:9 leert ons: „Daarom werd haar naam Babel genoemd, omdat Jehovah daar de taal van de gehele aarde had verward, en vandaar had Jehovah hen over de gehele oppervlakte der aarde verstrooid.”
Thans is de wijsheid van de Schepper wijd en zijd beschikbaar gekomen dank zij het feit dat zijn Woord, de bijbel, nu vertaald is in meer dan zeventienhonderd talen, die door ongeveer 97 procent van de wereldbevolking worden gesproken.
De verklaring van de bijbel voor de oorsprong van taal is redelijk en in overeenstemming met de feiten. De theorieën van de evolutionisten dat taal is ontstaan uit het ’geknor en gegrom van aapmensen’ zijn in strijd met de feiten.
Dat een klein kind het vermogen bezit de taal van zijn ouders te leren beheersen, is een schitterend geschenk van God. — Jak. 1:16, 17.
[Illustratie op blz. 21]
Een jong kind leert een of meer talen te spreken tegen zijn derde jaar
[Illustratie op blz. 23]
In Babel werden nieuwe talen geboren, waarvan onze hedendaagse talen afstammen