Een nadere kennismaking met de druif
EEN druif, ja, dat ben ik, een druif. U hebt mij geproefd zoals ik rechtstreeks van de wijnstok kwam, u hebt mij gedroogd tot rozijn, mij gekneusd voor uw wijnen, jam en gelei van mij gemaakt en mij in uw salades gedaan. Ik heb u op vele manieren behaagd, maar hebt u er wel eens over nagedacht hoe belangrijk mijn bestaan is?
Ik was hier reeds lang voordat u en uw voorouders op deze aarde kwamen. Ik werd trouwens voor uw plezier geschapen. Mijn groei werd voor een korte tijdsperiode onderbroken vanwege de vloed in de dagen van Noach, maar ik verwierf mij opnieuw algemene bekendheid, zowel ten goede als ten kwade, toen Noach een weinig te veel dronk. — Gen. 9:20, 21.
Wijn is mijn specialiteit. Wanneer ik met mate genuttigd word, kan ik het hart verheugen en het hart in een vrolijke stemming brengen (Ps. 104:15; Esth. 1:10). Ik kan medicinaal gebruikt worden, zoals de apostel Paulus Timótheüs aanraadde, of aangewend worden om infectie van een wond te voorkomen (1 Tim. 5:23; Luk. 10:34). Tegenwoordig word ik wel gebruikt om het bloed te versterken van hen die aan bloedarmoede lijden.
De Israëlieten ontdekten hoe rijk ik in het land Kanaän vrucht droeg toen hun verspieders het land van „melk en honing” binnengingen en terugkwamen met wat slechts één tros druiven was, een tros die zo groot was dat ze bevestigd moest worden aan een draagstok die door twee man op de schouders genomen moest worden (Num. 13:27, 23). Dit gebied stond bekend om zijn rijke produktie van druiven. Eén tros kon zo’n negen tot elf pond wegen, terwijl men zelfs een tros heeft geregistreerd die de 20,4 kg haalde.
Eeuwenlang kende men mij slechts in één soort, Vitis vinifera, een druif uit de Oude Wereld. Maar naarmate de beschaving toenam, nam de belangstelling in mijn teelt ook toe. Zaden en stekken verbreidden zich van de Oude Wereld naar Klein-Azië, daarna naar Griekenland en Sicilië. De Feniciërs brachten op hun reizen mijn voorouders naar Gallië. De Romeinen introduceerden mij in Engeland, en later bereikte ik ook India en Amerika. Vandaag de dag word ik geteeld op alle continenten en eilanden waar het klimaat gunstig is.
Mijn zaden zijn met de mummies begraven in Egypte en ze lijken precies op de zaden van nu. Details voor de druiven- en wijnproduktie kwamen al zo’n 3500 jaar geleden voor op muurschilderingen van de Egyptische dynastieën. In Homerus’ tijd was wijn een regelmatig gebruikt artikel onder de Grieken. Plinius, die een tijdlang in Rome woonde, beschreef 91 variëteiten van mijn afstammelingen en stelde een lijst op van 50 verschillende soorten wijn. Thans zijn het er nog veel meer.
Precies zoals u mensen er in verschillende grootten en kleuren bent, zo kom ik ook in verschillende grootten en kleuren voor. Van bleekgroen tot heel warm rood en diep paars — en ingedeeld in tafeldruiven, rozijndruiven, sapdruiven of eenvoudigweg druiven bestemd voor decoratieve doeleinden — kan ik de meest kritische fijnproever tevreden stellen.
Ik kan mij aanpassen aan een grote verscheidenheid van grondsoorten, maar ik geef de voorkeur aan een diepe vruchtbare bodem. Koel weer? Ja, ik kan er tegen. Maar gedurende mijn rijpingsperiode heb ik de neiging om wat zuur te worden en iets wrang van smaak, wat uw tanden slee, stroef, maakt. Dit was al in bijbelse tijden het geval (Jer. 31:29; Ezech. 18:2). Warm weer? Heerlijk vind ik dat! Mijn zuurgehalte wordt lager en mijn zoetheid gaat meer op de voorgrond treden.
Tegenwoordig is de gang van zaken zo dat ik bij een suikergehalte van 20 tot 23,5 procent word geplukt. Ik word dan gekneusd, stengels worden verwijderd, ik word in tanks van roestvrij staal gepompt, ik krijg nog gekweekte gist toegevoegd voor de gisting en uiteindelijk wordt mijn druivesuiker omgezet in alcohol en kooldioxide. Vervolgens verwijdert men met een centrifuge of met filters de gistcellen en andere vaste stoffen, en ben ik een nieuw gegiste wijn. Ik word met een voortdurende zorg geanalyseerd en gecontroleerd totdat ik de volle rijpheid bereik en gebotteld kan worden en vervolgens klaar ben voor de verkoop.
Maar dit is niet altijd zo gegaan. In de vroege geschiedenis van de mens, speciaal in de gebieden die in de bijbel genoemd worden, bereikte ik mijn rijpheid en zoetheid gedurende augustus en september. Dan werd ik verzameld en in kalkstenen perskuipen gedaan waar mannen, blootsvoets en zingend onder het werk, mij zachtjes kneusden zodat mijn stelen en zaden niet gebroken zouden worden en er maar heel weinig van het looizuur in mijn schil zou vrijkomen. — Jes. 16:10; Jer. 25:30; 48:33.
Terwijl u mensen er met het klimmen der jaren gewoonlijk op achteruitgaat, ga ik vooruit. In bijbelse tijden werd ik voor de rijpingsperiode in kruiken gedaan of in leren wijnzakken die gemaakt werden van de huiden van schapen, geiten en ossen. Als ik ongestoord kon blijven liggen terwijl de gisting plaatsvond en de droesem naar de bodem zakte, bereikte ik mijn hoogtepunt in aroma, in bouquet.
Jezus noemde dit proces als een illustratie voor het feit dat de waarheid van het christendom te machtig en te krachtig was om binnen het stelsel van het judaïsme bewaard te kunnen worden, toen hij verklaarde: „Ook doet men geen nieuwe wijn in oude wijnzakken; doet men dit echter wel, dan barsten de wijnzakken en loopt de wijn eruit en gaan de wijnzakken verloren. Maar nieuwe wijn doet men in nieuwe wijnzakken, dan blijven beide behouden” (Matth. 9:17). Als mijn nieuwe wijn gist, brengt hij namelijk kooldioxide voort dat de nieuwe leren wijnzakken kan doen uitzetten. Oude, droge wijnzakken zouden onder de spanning kunnen barsten.
Reeds lang heb ik de tafels gesierd van niet alleen de gewone man maar ook koningen. Melchizédek, koning van Salem, zette Abraham „brood en wijn” voor (Gen. 14:18). De farao’s, bediend door hun officiële schenkers, genoten van de oogst van hun vele wijngaarden (Gen. 40:21). Koning Ahasveros, in de tijd van Mordechai en Esther, had koninklijke wijn in grote hoeveelheid tot zijn beschikking (Esth. 1:7). En koning Belsazar genoot van zijn wijn op het feest voor zijn duizend rijksgroten. — Dan. 5:1.
Ik werd opgenomen in het handelsverkeer tussen de naties, zoals ik ook nu een handelsartikel ben (Neh. 13:15; Ezech. 27:18; Hos. 14:7). Koning Salomo leverde Hiram, de koning van Tyrus, 20.000 bath — ongeveer 440.000 liter — wijn, gedeeltelijk als betaling voor de bouwmaterialen en vaklieden die deze voor de voorbereidingen van de tempelbouw beschikbaar had gesteld. Ik vormde een deel van de tienden waarmee de priesters en de levieten ondersteund werden (Deut. 18:3, 4; 2 Kron. 31:4, 5). Ik werd als offer gebruikt in de aanbidding van Jehovah. — Ex. 29:38, 40; Num. 15:5, 7, 10.
Bent u een beetje onder de indruk? Maar er is nog meer. Ik raakte betrokken bij het eerste wonder dat Jezus Christus verrichtte toen hij tijdens een huwelijksfeest water in wijn veranderde (Joh. 2:2-10). En ik verwierf nog meer prominentie toen Christus tijdens de laatste avond die hij met zijn apostelen doorbracht, wijn gebruikte als een symbool voor het bloed dat hij op het punt stond te vergieten.
Als symbool en in een figuurlijke betekenis kom ik ter sprake in de vervulling van een profetie voor de laatste dagen wanneer Jezus Christus de wijnstokken (die zijn vijanden afbeelden) verzamelt en „in de grote wijnpers van de toorn van God” slingert (Openb. 14:19, 20; 19:11-16). De verwijdering van alle goddeloosheid van de aarde zou dan de toestanden inluiden die in Jesaja 25:6 genoemd worden: „En Jehovah der legerscharen zal op deze berg stellig voor alle volken een feestmaal aanrechten van schotels rijk aan olie, een feestmaal van wijn bewaard op de droesem, van schotels rijk aan olie en vol merg, van wijn bewaard op de droesem, geklaard.” En nogmaals in Jesaja 65:21: „En zij zullen stellig huizen bouwen en bewonen, en zij zullen stellig wijngaarden planten en hun vrucht eten.”
Ben ik in uw achting gestegen? Welnu, dat was mijn opzet. Ik hoop dat wij hiermee voor nu en voor alle eeuwigheid hele prettige betrekkingen hebben aangeknoopt. — Ingezonden.