De rol van de jager in het dierenrijk
STELT u zich het tafereel voor. Hoewel het pas een paar uur na zonsopgang is, raakt in korte tijd de hemel verduisterd. Terwijl u blijft kijken, breidt de duisternis zich geleidelijk van horizon tot horizon uit, en toch is er geen wolk aan de hemel. Er klinkt een onheilspellend, oorverdovend geluid als van de donder, en u bedekt uw oren. De grond onder uw voeten resoneert met het geraas dat u hoort. Wat voor storm heeft de natuur hier ontketend? U hoeft niet bang te zijn. Het zijn slechts vogels.
Neen, u hebt nooit zo’n indrukwekkend schouwspel van vogels meegemaakt. Noch iemand anders van de thans nog levenden. Maar in 1813 beschreef een beroemde vogelkenner en kunstenaar John Audubon zo’n spectaculair schouwspel. Hij zag de prachtige trekduiven in zulke grote aantallen overtrekken dat zij drie dagen lang de zon verduisterden!
Een zo grote zwerm vogels gaat ons voorstellingsvermogen te boven, maar eens bestonden ze. Enkele jaren vóór Audubons waarneming werd er een grote zwerm gezien in Kentucky (VS), die naar men veronderstelde uit meer dan 2.230.000.000 trekduiven moet hebben bestaan. Deskundigen geloven dat er zelfs in 1885 nog 6 miljard van deze vogels in de Verenigde Staten over waren.
Dat was toch zeker een onuitputtelijke hoeveelheid, zult u misschien denken. De trekduif zou stellig nooit gevaar lopen uitgeroeid te worden. Maar neen — de mens, de jager, volbracht het schier onmogelijke. Door elke dag van de week, 29 jaar lang, gemiddeld meer dan 566.000 van deze prachtige vogels te doden heeft hij het klaargespeeld. Op 1 september 1914 stierf de allerlaatste trekduif, een vogel met de naam Martha, in een dierentuin in Ohio (VS).
Op deze wijze ging de trekduif voor de wereld verloren. Vanwege wat één naslagwerk betitelt als „de hebzucht en verkwisting van jagers”, werd een soort die absoluut niet bedreigd leek, toch door de jacht uitgeroeid. Heeft de mens het recht het leven van zijn medeschepselen zo weinig waarde toe te kennen en hele soorten, de een na de ander, uit te roeien? En daarbij, waarom zouden zulke verdervers het recht hebben toekomstige generaties de vreugde te ontzeggen om in het wild levende dieren te observeren?
De mens is rekenschap verschuldigd
De Schepper van al het in overvloed op deze aarde geplaatste leven neemt hun vernietiging niet licht op. Jezus heeft eens gezegd: „Worden niet twee mussen voor een geldstuk van geringe waarde verkocht? Toch zal er niet één van op de grond vallen zonder medeweten van uw Vader”; „niet één daarvan [wordt] vergeten bij God” (Matth. 10:29; Luk. 12:6). Stellig is de vernietiging van zes miljard trekduiven niet aan Gods aandacht ontsnapt.
Niet allen hebben ingestemd met het naar willekeur doden van in het wild levende dieren. In een in 1855 aan de president van de Verenigde Staten geschreven brief gaf een Indiaans stamhoofd van de Duwamish in de staat Washington uiting aan zijn bezorgdheid over de meedogenloze afslachting van dieren: „De blanke man moet de dieren van dit land als zijn broeder behandelen. Ik ben een wilde en ik begrijp de andere manier niet. Ik heb duizend bizons op de prairie zien rotten, daar achtergelaten door de blanke man die ze neerschoot vanuit een voorbijrijdende trein. . . . Wat is de mens zonder de dieren? Als alle dieren verdwenen zouden zijn, zou de mens sterven vanwege grote eenzaamheid van geest, want wat met het dier gebeurt, gebeurt ook met de mens. . . . Eén ding weten wij en ook de blanke man zal dat gaan ontdekken. Onze God is dezelfde God. . . . Deze aarde is kostbaar voor hem. En de aarde schade toebrengen betekent grote minachting betonen jegens haar schepper.”
Dit Indiaanse stamhoofd schijnt intuïtief te hebben aangevoeld wat de bijbel ons vertelt: God heeft de mens een beheer over de dieren toevertrouwd. Het eerste boek van de bijbel vertelt ons over deze opdracht aan de mens: „Ik geef u het opzicht over de vissen, de vogels, en alle wilde dieren” (Gen. 1:28, Today’s English Version). ’s Mensen meedogenloze, bijna lichtzinnige vernietiging van het dierenrijk is een grof misbruik van de ons toevertrouwde positie.
Het Nimrod-syndroom
Wil het feit dat de mens het beheer over de dieren is toevertrouwd, zeggen dat hij ze volstrekt niet mag doden? Neen. Bedenk dat God zelf kleding van dierevellen voor het eerste menselijke paar maakte en een lam als offer van hun zoon Abel aanvaardde. En na de vloed in de dagen van Noach, gaf hij Noach en zijn nakomelingen toestemming het vlees van dieren als voedsel te gebruiken. — Gen. 3:21; 4:4, 5; 9:3.
Maar met deze concessies gaf God niet te kennen dat het leven van dieren lichtvaardig moest worden bezien. Om te onderstrepen dat het leven van die dieren die voor voedsel gedood zouden worden, heilig is, beval God dat de mens niet het bloed van een dier te zamen met zijn vlees diende te eten. Het bloed symboliseerde het leven van het dier, en dat behoorde God toe (Gen. 9:4, 5). Nooit heeft God de mens de autoriteit gegeven dieren te doden louter voor het plezier van het doden. Waar heeft de mens dit dan geleerd?
Kort na de Vloed begon een man die in die dagen een twijfelachtige bekendheid genoot, Nimrod, zich te onderscheiden als een man van de jacht. Hij werd „een geweldig jager gekant tegen Jehovah” (Gen. 10:8, 9). Klaarblijkelijk overschreed hij de grenzen van het door God geschonken beheer over de dieren door naar willekeur te doden. Anderen volgden zijn voorbeeld en spoedig werd de jacht in hoge mate populair. Jagen werd de sport van koningen.
Archeologen hebben vele bewijzen opgegraven dat de koningen van de oude wereld enthousiaste jagers waren en pochten over hun moed en bekwaamheid. Zelfs de jonge Egyptische koning Toetanchamon viel ten prooi aan wat het Nimrod-syndroom genoemd kan worden. Jachttaferelen op de muren van zijn graftombe en houtsnijwerk op kisten portretteren hem staande in zijn op volle snelheid rijdende strijdwagen, de pees van zijn boog gespannen en een pijl klaar om afgeschoten te worden, terwijl wilde dieren voor hem wegvluchten.
In recentere tijden jaagden rijke Europeanen als sport op de dieren in hun eigen land of reisden naar India of Afrika op zoek naar opwindender wild. Velen sierden de kamers van hun huizen met de opgezette koppen van de prachtige dieren wier leven zij op sportieve wijze hadden beëindigd. In Amerika werden hele kudden bizons afgeslacht; men liet ze rotten waar ze neergevallen waren. En jagers gingen waarde hechten aan elandskoppen, hertekoppen en andere symbolen van hun vaardigheid in de jacht.
De mens als beschermer
Ten einde enkele van de bedreigde dieren tegen jagers te beschermen, stelden regeringen regels op waarin de jacht op deze dieren beperkt of verboden werd. In de Verenigde Staten werd bijvoorbeeld een kudde van 3000 muildierherten in Arizona beschermd. Het resultaat? Omdat wildopzieners duizenden van de natuurlijke vijanden van het muildierhert door middel van vallen, afschot en gif uit de weg ruimden, nam de populatie van muildierherten binnen tien jaar toe tot 40.000.
Een verheugend resultaat? In zekere zin wel. Maar helaas begonnen de herten massaal te sterven. Wat was er aan de hand? Hun woongebied raakte overbevolkt. Er werden dode herten gevonden met een maag vol dennenaalden, echt geen voedsel op het menu van de herten tenzij ze de hongerdood nabij zijn. Men had geen aandacht besteed aan het natuurlijke evenwicht. Doordat hun natuurlijke vijanden vernietigd waren en de groei van hun aantallen niet binnen de perken gehouden werd, vraten ze de laatste restjes voedsel op. Pas toen jagers toestemming kregen om het gebied binnen te gaan en iets van het teveel aan dieren af te schieten, kwam de populatie weer terug op een aantal dat door het gebied onderhouden kon worden.
Natuurbehouddeskundigen hebben hun les goed geleerd. Door ervaringen in het verleden weten zij dat het nodig is het overschot aan dieren af te schieten, wil men de kudden beschermen tegen verhongering en ziekte. Daarom zijn er in de VS jachtseizoenen waarin jagers met een vergunning elk jaar een zeker aantal overtollige dieren mogen doden. In andere landen wordt dit gedaan door jachtopzieners en parkwachters van de regering.
Op deze manier blijven de kudden sterker en kunnen ze groeien. In 1895 bijvoorbeeld waren er ten zuiden van Canada op het Noordamerikaanse continent slechts zo’n 350.000 witstaartherten. Tegenwoordig zijn dat er ongeveer 12 miljoen. In 1925 leefden er naar schatting nog 13.000 tot 26.000 gaffelbokken in de Verenigde Staten, de meeste ervan in twee westelijke staten. Tegenwoordig zijn het er minstens 500.000 en komen ze in alle westelijke staten voor. Er zijn tegenwoordig ongeveer een miljoen wapiti’s in 16 staten, terwijl er in 1907 slechts 41.000 van waren in één staat. In 1911 leverde de officiële telling van de noordelijke pelsrob op de Pribilov Eilanden een aantal op van 215.900. Tegenwoordig houdt men de kudde op ongeveer 1,5 miljoen. Zonder goede weidelijke jacht zouden deze nu onbedreigde kudden in ernstige moeilijkheden verkeren.
Het „Disney-syndroom”
In de stedelijke gebieden van de VS, Canada en andere landen is echter een tegen het jagen gerichte stemming aan het groeien, waarvan de natuurbeheerinstanties vrezen dat het een tegengesteld effect zal hebben. Sommige actiegroepen zijn goed georganiseerd met kantoren in Engeland, Nederland, Frankrijk, Nieuw-Zeeland en Australië evenals in de Verenigde Staten en Canada.
Waarom wordt de jacht zo aangevallen? „De eenvoudige waarheid is”, zo antwoordde de redacteur van het tijdschrift Montana Outdoors, „dat tegenwoordig vele mensen opgroeien zonder directe binding met het land en de in het wild levende dieren die het land onderhoudt. Het is daarom te begrijpen dat het merendeel van hun kennis over de natuur ontleend is aan televisie en films, die maar al te vaak een verwrongen beeld geven van het leven in de natuur . . . en volledig voorbijgaan aan natuurlijke processen zoals het doden door roofdieren, ziekte en verhongering.” Een directeur van een natuurbeschermingsorganisatie verwees naar deze zienswijze als het „Disney-syndroom”. „Na gekeken te hebben naar Disney-films over dieren en vogels in het woud,” zei hij, „krijgen sommige mensen, in het bijzonder kinderen, het idee dat dieren kunnen praten.” Zij denken dat het net mensen zijn.
Een andere woordvoerder verklaarde: „Jongeren krijgen gewoon niet de waarheid te horen over het leven in de natuur. Zij weten heel weinig over het beheer van de wildstand of het succes dat wij er in de afgelopen vijftig jaar mee gehad hebben. Het is daarom te begrijpen dat grote aantallen kinderen zich tegen het jagen hebben gekeerd. Zij denken dat jagers de laatste paar herten en andere dieren die er in het land over zijn, doodmaken.”
Christenen veroordelen degenen die dieren voor voedsel doden niet. Indien iemand echter meer dan het bij de wet toegestane aantal dieren doodt, of doodt uit sensatie en het vlees als excuus gebruikt, dan is hij God rekenschap verschuldigd. Hij treedt buiten de grenzen van het beheer dat God de mens heeft toevertrouwd. En hoewel het de mens is toegestaan dierevellen voor kleding te gebruiken, is het uitroeien van deze schepselen voor onnodige luxe een zelfs nog groter misbruik.
Veel van de problemen op het gebied van natuurbehoud zijn in dit samenstel van dingen niet op te lossen. Terwijl de menselijke bevolking toeneemt, en de in het wild levende dieren in steeds kleinere gebieden worden teruggedrongen, zal het beheer en behoud van die wildstand steeds moeilijker worden. En het valt ook moeilijk in te zien hoe regeringen met beperkte middelen een eind kunnen maken aan het stropen op verdwijnende diersoorten in dit hebzuchtige, op winst beluste samenstel van dingen.
Hoeveel meer diersoorten God nog zal laten vernietigen voordat hij daaraan een halt toeroept, weten wij niet. Maar het zal niet lang meer duren voordat het een halt wordt toegeroepen. God heeft beloofd dat zijn Koninkrijk spoedig het dagelijkse bestuur van deze aarde zal overnemen en men zal in die tijd „generlei kwaad doen noch enig verderf stichten op heel mijn heilige berg; want de aarde zal stellig vervuld zijn van de kennis van Jehovah zoals de wateren ook de zee bedekken”. — Jes. 11:9.
In die tijd zal de mens opgeleid worden om zijn autoriteit over de dieren op een juiste wijze uit te oefenen. In de tussentijd kunnen christenen blijk geven van een juist respect voor dieren, terwijl zij een realistische maar ook meedogende kijk hebben op hun verhouding tot de in het wild levende dieren.
„En voor hen zal ik stellig een verbond sluiten op die dag in verband met het wild gedierte van het veld en met het vliegende schepsel des hemels en dat wat op de grond kruipt, . . . en ik wil hen in zekerheid doen neerliggen.” — Hos. 2:18.
[Inzet op blz. 11]
Nooit heeft God de mens de autoriteit gegeven dieren te doden louter voor het plezier van het doden
[Inzet op blz. 13]
„Jongeren krijgen gewoon niet de waarheid te horen over het leven in de natuur”
[Illustratie op blz. 10]
De laatste trekduif, een vogel met de naam Martha, stierf in 1914 in een dierentuin in Ohio
[Illustraties op blz. 12]
1. Wapiti
2. Witstaarthert
3. Gaffelbok
4. Pelsrob