Liefdevolle herders, volgzame schapen
IN bijbelse tijden was de nauwe band tussen de herder en zijn schapen spreekwoordelijk. Vaak was de herder de eigenaar van de schapen of een familielid van de eigenaar. ’s Ochtends ging hij naar de schaapskooi, waarin verscheidene kudden overnachtten, en riep dan zijn eigen kudde naar buiten. Hij kende zijn schapen en de schapen kenden zijn stem. Hij dreef ze niet op — hij leidde ze, en ze volgden hem. Naar groene weidegronden en fris water leidde hij ze. Als het bij het vallen van de avond slecht weer was, leidde hij ze naar de kooi terug of bracht ze onderdak in een grot. Bij zacht weer bleef hij ’s nachts met ze buiten, onder de sterrenhemel — net als in de herfst van het jaar 2 v.G.T., toen er herders „buitenshuis verbleven en ’s nachts de wacht hielden over hun kudden”. — Lukas 2:8.
Als er één schaap verdwaalde, zocht de herder totdat hij het gevonden had (Lukas 15:4). Het bezit van de 99 schonk hem geen voldoening zolang het verloren schaap niet terug was.
De band tussen de oosterse herder en zijn kudde was sterk emotioneel, zoals een van die herders verklaarde: „Het verlies van een schaap maakte mijn ziel verdrietig. Als er een ziek was of verkocht werd, huilde ik omdat ik een vriend verloor waar ik van hield en die van mij hield. Onder de heldere en brandende hemel van de bijbelse landen groeit er — ook ik heb dat ervaren — een band van gehechtheid en tederheid tussen de herder en zijn kudde. In hun eenzaamheid, zonder de nabijheid van mensen, in uren van vrede of gevaar, is het leven van de herder en de schapen nauw verweven.”
De trouwe herder was een onbevreesd beschermer. Hij weerstond dieven die kwamen stelen. Hij verjoeg wilde dieren die een prooi zochten. En net als de herdersjongen David was hij tot op een haarbreedte nauwkeurig bij het slingeren van stenen (1 Samuël 17:34-36, 49; zie ook Rechters 20:16). Als een schaap was verscheurd, zocht de herder naar stukjes bot of huid om het verloren dier te verantwoorden. Dit gebeurde vooral als de herder een huurling was — zonder zulke bewijzen zou hij misschien van diefstal verdacht worden. — Exodus 22:12-15; vergelijk Amos 3:12.
De schapen vertrouwden hun herder. Vaak kregen ze een beschrijvende naam — spleetoor, dikstaart, zwartsnoet, witje. Als de herder hun naam riep, reageerden ze. Een onderzoeker probeerde dit te verifiëren toen hij langs een kudde schapen kwam. Hij vertelt: „Daarop vroeg ik hem [de herder] een van zijn schapen te roepen. Dat deed hij en het verliet onmiddellijk de wei en de andere schapen en rende op de handen van de herder af, met duidelijk plezier, en met een prompte gehoorzaamheid die ik nog nooit bij enig ander dier had waargenomen. Het is ook waar dat ze in dit land ’een vreemde niet zullen volgen maar van hem weg zullen vluchten’.”
Jezus bevestigde veel van het bovenstaande toen hij zichzelf als de Voortreffelijke Herder van zijn met schapen te vergelijken volgelingen identificeerde: „De schapen luisteren naar zijn stem, en hij roept zijn eigen schapen bij de naam en leidt ze naar buiten [de kooi uit]. Wanneer hij alle die van hem zijn, naar buiten heeft gebracht, gaat hij voor ze uit, en de schapen volgen hem, omdat ze zijn stem kennen. Een vreemde zullen ze geenszins volgen, maar ze zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van vreemden niet kennen. Ik ben de voortreffelijke herder, en ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij, evenals de Vader mij kent en ik de Vader ken; en ik doe afstand van mijn ziel [mijn leven] ten behoeve van de schapen.” — Johannes 10:3-5, 14, 15.
Niet alleen Christus Jezus maar ook Jehovah God wordt een herder genoemd. „Jehovah is mijn Herder”, zegt de psalmist. Als zodanig toont Hij evenals Jezus liefdevolle bezorgdheid voor „de schapen van zijn weide”. Er staat over hem geschreven: „Als een herder zal hij zijn eigen kudde weiden. Met zijn arm zal hij de lammeren bijeenbrengen, en aan zijn boezem zal hij ze dragen. De zogenden zal hij met zorg leiden.” — Psalm 23:1; 100:3; Jesaja 40:11.
Maar tegen de valse herders die zijn kudde slecht behandelen, zegt Jehovah: „Ik wil mijn schapen uit hun mond bevrijden, en zij zullen hun niet tot voedsel worden.” — Ezechiël 34:10.
Met het oog op het gedrag en de leer van de huidige religieuze herders rijst de vraag: Hoe staan zij er in Jehovah’s ogen voor? Dat wordt in het volgende artikel beschouwd.