De toekomst van de religie gezien haar verleden
Deel 15: 1095-1453 G.T. — Zij grepen naar het zwaard
„Mensen zullen twisten om religie, ervoor schrijven, ervoor strijden, ervoor sterven, er alleen niet voor leven.” — Charles Caleb Colton, 19de-eeuws Engels predikant
IN DE eerste jaren dat het christendom bestond, was het gezegend met gelovigen die naar hun religie leefden. Ter verdediging van hun geloof hanteerden zij vol ijver „het zwaard van de geest, dat is Gods woord” (Efeziërs 6:17). Maar later gingen naamchristenen, die niet naar het ware christendom leefden, tot het gebruik van andere soorten zwaarden over, zoals door gebeurtenissen tussen 1095 en 1453 wordt geïllustreerd.
Tegen de zesde eeuw was het westelijke deel van het Romeinse Rijk ter ziele. Het had zijn plaats moeten afstaan aan zijn oostelijke tegenhanger, het Byzantijnse Rijk met Constantinopel als hoofdstad. Maar hun respectieve kerken, die onderling een zeer slechte band hadden, zagen zich al snel bedreigd door een gemeenschappelijke vijand, het zich snel uitbreidende islamitische rijk.
De oosterse kerk besefte dit op zijn laatst toen in de zevende eeuw de moslims Egypte en andere delen van het Byzantijnse Rijk in Noord-Afrika veroverden.
Nog geen eeuw later zag de westerse kerk tot haar ontzetting de islam via Spanje Frankrijk binnentrekken, tot op nog geen 160 kilometer van Parijs. Veel Spaanse katholieken gingen tot de islam over, terwijl anderen islamitische gebruiken en de moslimcultuur overnamen. „Verbitterd door haar verliezen”, schrijft het boek Early Islam, „was de Kerk onophoudelijk onder haar Spaanse zonen aan het werk om het vuur der wraak aan te wakkeren.”
Nadat de Spaanse katholieken verscheidene eeuwen later het grootste deel van hun land heroverd hadden, „keerden [zij] zich tegen hun islamitische onderdanen en vervolgden hen onbarmhartig. Zij dwongen hen hun geloof te verloochenen, verdreven hen uit het land en namen drastische maatregelen om elk spoortje van Spaanse moslimcultuur uit te wissen.”
Met het zwaard in de hand
In 1095 riep paus Urbanus II de Europese katholieken op, het letterlijke zwaard ter hand te nemen. De islam moest verdreven worden uit de heilige gebieden in het Midden-Oosten waarop de christenheid het exclusieve recht meende te moeten doen gelden.
Het idee van een „rechtvaardige” oorlog was niet nieuw. Het was bijvoorbeeld gelanceerd in de strijd tegen de moslims in Spanje en op Sicilië. En op zijn minst tien jaar vóór de oproep van Urbanus, zo zegt Karlfried Froehlich van het Princeton Theological Seminary, kwam paus Gregorius VII „op de gedachte van een militia Christi voor de strijd tegen alle vijanden van God en overwoog hij reeds een leger naar het Oosten te sturen”.
Urbanus’ actie was ten dele een reactie op een verzoek om hulp van de Byzantijnse keizer Alexius. Maar daar de betrekkingen tussen het oostelijke en het westelijke deel van de christenheid schenen te verbeteren, kan de paus ook gemotiveerd zijn geweest door de mogelijkheid die dit bood om de krakelende zusterkerken te herenigen. In ieder geval riep hij het concilie van Clermont bijeen, waarop werd verklaard dat degenen die deel wilden nemen aan deze „heilige” onderneming een volle aflaat (de kwijtschelding van alle straf voor zonden) verleend moest worden. De reactie was onverwacht positief. „Deus volt” („God wil het”) werd de leuze waarmee men zich in Oost en West verzamelde.
Er begon nu een reeks militaire expedities die zich over een periode van bijna twee eeuwen heeft uitgestrekt. (Zie kader op blz. 24.) Eerst dachten de moslims dat de indringers Byzantijnen waren. Maar toen zij beseften waar zij in werkelijkheid vandaan kwamen, noemden zij hen Franken, het Germaanse volk waaraan Frankrijk later zijn naam ontleende. Als reactie op de uitdaging die deze Europese „barbaren” vormden, groeide onder de moslims het verlangen naar een djihad, een heilige oorlog of strijd.
De Engelse hoogleraar Desmond Stewart zet uiteen: „Op elke geleerde of koopman die de zaden van de islamitische beschaving door onderricht en voorbeeld plantte, was er een soldaat voor wie de islam een oproep tot strijd was.” Tegen de tweede helft van de twaalfde eeuw had de moslimleider Noereddin een doeltreffende strijdmacht opgebouwd door de moslims in het noorden van Syrië en van Mesopotamië te verenigen. Dus „net zoals de christenen in de middeleeuwen de wapens opnamen om de godsdienst van Christus te bevorderen,” vervolgt Stewart, „namen de moslims de wapens op om de godsdienst van de Profeet te bevorderen”.
Natuurlijk was het dienen van de religieuze belangen niet altijd de drijfveer. Het boek The Birth of Europe merkt op dat voor de meeste Europeanen de kruistochten „een onweerstaanbare gelegenheid boden om zich roem te verwerven, buit te vergaren of nieuwe landgoederen te veroveren, of hele landen te regeren — of gewoon om in roemrijke avonturen te ontsnappen aan de dagelijkse sleur”. Italiaanse kooplieden zagen er ook een gelegenheid in om handelsposten te vestigen in de landen van het oostelijke Middellandse-Zeegebied. Maar ongeacht het motief, allen waren klaarblijkelijk bereid voor hun religie te sterven — hetzij in een „rechtvaardige” oorlog van de christenheid of in een islamitische djihad.
Het zwaard heeft onverwachte gevolgen
„Hoewel de kruistochten tegen de moslims in het Oosten gericht waren,” zegt The Encyclopedia of Religion, „werd de godsdienstijver van de kruisvaarders beproefd op de joden in de landen waaruit de kruisvaarders geworven werden, namelijk in Europa. Een populaire drijfveer bij de kruisvaarders was wraak voor de dood van Jezus, en de joden werden de eerste slachtoffers. Vervolging van de joden vond in 1096 in Rouaan plaats, al snel gevolgd door slachtpartijen in Worms, Mainz en Keulen.” Dit was slechts een voorproefje van de antisemitische geest die er in de dagen van de Holocaust in nazi-Duitsland heerste.
Door de kruistochten nam ook de spanning tussen Oost en West toe die gegroeid was sedert 1054, toen de patriarch Michael Caerularius van het Oosten en kardinaal Humbertus van het Westen elkaar excommuniceerden. Toen de kruisvaarders in de steden die zij veroverden de Griekse geestelijken vervingen door Latijnse bisschoppen, kreeg ook het gewone volk met het schisma tussen Oost en West te maken.
De breuk tussen de twee kerken werd compleet tijdens de Vierde Kruistocht toen, volgens de anglicaanse ex-kanunnik van Canterbury Herbert Waddams, paus Innocentius III „een dubbel spel” speelde. Enerzijds was de paus verontwaardigd over de plundering van Constantinopel. (Zie kader op blz. 24.) Hij schreef: „Hoe kan men van de Kerk der Grieken verwachten dat ze de Apostolische Stoel weer zal gaan aanhangen nu ze de Latijnen een staaltje van het kwaad heeft zien geven en duivelswerk heeft zien bedrijven, zodat de Grieken hen reeds, en met reden, meer haten dan honden.” Anderzijds maakte hij handig gebruik van de situatie door er een Latijns koninkrijk onder een westerse patriarch te stichten.
Na twee eeuwen van bijna voortdurende strijd was het Byzantijnse Rijk zo verzwakt dat het de aanvallen van de Osmaanse Turken niet meer kon afslaan en dezen op 29 mei 1453 ten slotte Constantinopel veroverden. Het rijk was niet alleen door een islamitisch zwaard verslagen maar ook door het zwaard dat de in Rome zetelende zusterkerk van het rijk hanteerde. De verdeelde christenheid had voor de islam de weg bereid om Europa binnen te trekken.
Het zwaard van politiek en vervolging
De kruistochten versterkten de leidinggevende positie die het pausdom in de religie en de politiek bekleedde. Ze „verleenden de pausen verregaande invloed op de Europese diplomatie”, schrijft de historicus John H. Mundy. Het duurde niet lang of „de kerk was de belangrijkste regering in Europa . . ., [in staat] meer politieke macht uit te oefenen dan enige andere westelijke regering”.
Deze klim naar de macht was mogelijk geworden toen het westelijke deel van het Romeinse Rijk was ineengestort. De kerk bleef over als de enige verenigende macht in het Westen en begon dan ook een actievere politieke rol in de samenleving te spelen dan de oosterse kerk, die in die tijd nog onder een krachtig wereldlijk heerser stond, de Byzantijnse keizer. Deze politieke macht van de westerse kerk verleende geloofwaardigheid aan haar aanspraken op het pauselijk primaatschap, een denkbeeld dat de oosterse kerk verwierp. De oosterse kerk gaf wel toe dat de paus eer toekwam, maar was het er niet mee eens dat hij het laatste woord had in zaken van leer en jurisdictie.
Gedreven door politieke macht en misleide religieuze overtuiging greep de Rooms-Katholieke Kerk naar het zwaard om een eind te maken aan alle tegenstand. Ze ging zich bezighouden met de jacht op ketters. Miroslav Hroch en Anna Skýbová, hoogleraren in de geschiedenis aan de Karelsuniversiteit van Praag (Tsjechoslowakije), hebben beschreven hoe de inquisitie, de speciale rechtbank voor de behandeling van ketterijen, werkte: „De namen van de aanklagers . . . hoefden — anders dan bij de gewone rechtspleging — niet te worden genoemd.” Paus Innocentius IV vaardigde in 1252 de bul „Ad extirpanda” uit, waarin folteringen werden gesanctioneerd. „De brandstapel — sinds de 13de eeuw voor ter dood veroordeelde ketters de gebruikelijke vorm van terechtstelling — was een bijzonder gruwelijke dood, die echter ook een symbolische betekenis had en de bewering leek te staven dat de Kerk met een dergelijke straf geen bloed vergoot.”
De inquisiteurs straften tienduizenden mensen. Duizenden anderen werden op de brandstapel terechtgesteld, wat de historicus Will Durant de opmerking ontlokt: „In weerwil van elke relativering die van een historicus verlangd wordt en een christen toegestaan is, moeten wij de inquisitie . . . tot de donkerste bladzijden in de geschiedenis van de mensheid rekenen; de daarbij tentoongespreide wreedheid is de dieren vreemd.”
Wat er bij de inquisitie gebeurde, doet denken aan de woorden van Blaise Pascal, een zeventiende-eeuws Frans filosoof en geleerde, die schreef: „Mensen bedrijven het kwaad nooit zo volledig en blijmoedig als wanneer zij het uit religieuze overtuiging doen.” Inderdaad, het hanteren van het zwaard der vervolging tegen mensen met een afwijkende religieuze overtuiging is kenmerkend geweest voor de valse religie sedert Kaïn Abel doodsloeg. — Genesis 4:8.
Gescheiden door het zwaard der tweedracht
Nationalistische verdeeldheid en politieke manipulaties leidden er in 1309 toe dat in plaats van Rome Avignon de pauselijke residentie werd. Hoewel in 1377 de pauselijke zetel weer naar Rome werd verplaatst, ontstond er kort daarna opnieuw tweedracht bij het kiezen van een nieuwe paus, Urbanus VI. Behalve hem koos dezelfde groep kardinalen echter ook een tegenpaus, Clemens VII, die zich in Avignon vestigde. De verwarring werd nog groter aan het begin van de vijftiende eeuw, toen er een tijdlang drie pausen tegelijk heersten!
Aan deze situatie, bekend als het Westers Schisma, kwam een einde door het concilie van Konstanz. Daar werd het beginsel van het conciliarisme in toepassing gebracht, de theorie dat het hoogste kerkelijk gezag bij algemene concilies en niet bij het pausdom berust. Zo kon in 1417 het concilie Martinus V kiezen als de nieuwe paus. De kerk was nu opnieuw verenigd, maar was ernstig verzwakt. Ondanks de littekens weigerde het pausdom echter de noodzaak van hervormingen in te zien. Volgens John L. Boojamra van het Orthodox Theologisch Seminarie Saint Vladimir werd door deze fout „de grondslag gelegd voor de Hervorming van de zestiende eeuw”.
Leefden zij naar hun religie?
De Stichter van het christendom gaf zijn volgelingen de opdracht discipelen te maken, maar hij zei hun niet daarbij fysieke kracht te gebruiken. Hij gaf in feite de uitdrukkelijke waarschuwing dat ’allen die naar het zwaard grijpen, door het zwaard zullen vergaan’. Hij gaf zijn volgelingen al evenmin opdracht iemand die de leer niet gunstig gezind was, lichamelijk te mishandelen. Het christelijke beginsel dat in acht genomen moest worden, luidde: „Een slaaf van de Heer behoeft . . . niet te strijden, maar moet vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, iemand die zich onder het kwade in bedwang houdt en met zachtaardigheid degenen onderricht die niet gunstig gezind zijn.” — Matthéüs 26:52; 2 Timótheüs 2:24, 25.
Het is duidelijk dat de christenheid met het grijpen naar het letterlijke oorlogszwaard en naar de symbolische zwaarden van politiek en vervolging, niet in de voetsporen was getreden van Hem die ze beleed als Stichter te hebben. Ze was reeds te gronde gericht door tweedracht, maar nu dreigde er een totale ineenstorting. Het rooms-katholicisme was „Een religie die dringend aan hervorming toe was”. Maar zou er een hervorming komen? En zo ja, wanneer? Door wie? Onze uitgave van 22 augustus zal ons meer vertellen.
[Kader/Illustratie op blz. 24]
De voortreffelijke christelijke oorlog?
Waren de kruistochten de voortreffelijke oorlog die christenen moesten voeren? — 2 Korinthiërs 10:3, 4; 1 Timótheüs 1:18.
De Eerste Kruistocht (1096-1099) leidde tot de herovering van Jeruzalem en de vestiging van vier Latijnse staten in het Oosten: het koninkrijk Jeruzalem, het graafschap Edessa, het vorstendom Antiochië en het graafschap Tripoli. Een door de geschiedschrijver H. G. Wells geciteerde autoriteit zegt over de verovering van Jeruzalem: „De slachting was verschrikkelijk; het bloed van de overwonnenen stroomde door de straten, totdat mannen te paard door het bloed waadden. Bij het vallen van de avond, ’snikkend van een overmaat aan vreugde’, kwamen de kruisvaarders na hun treden van de wijnpers naar het Graf en vouwden hun met bloed bevlekte handen in gebed.”
De Tweede Kruistocht (1147-1149) werd ondernomen wegens het verlies van het graafschap Edessa aan Syrische moslims in 1144; hij eindigde toen de moslims erin slaagden de „heidenen” der christenheid terug te drijven.
De Derde Kruistocht (1189-1192), ondernomen nadat de moslims Jeruzalem hadden heroverd, werd onder meer geleid door Richard Leeuwenhart van Engeland. Aan deze kruistocht kwam al snel een einde, schrijft The Encyclopedia of Religion, „door uitputting, onenigheid en gebrek aan samenwerking”.
De Vierde Kruistocht (1202-1204) werd wegens gebrek aan geld van Egypte naar Constantinopel verlegd; materiële bijstand werd beloofd in ruil voor het op de troon helpen van Alexius, een verbannen Byzantijnse kroonpretendent. „De [daaruit voortvloeiende] plundering van Constantinopel door de kruisvaarders is iets wat het orthodoxe Oosten nooit vergeten of vergeven heeft”, zegt The Encyclopedia of Religion en voegt eraan toe: „Als er één jaar genoemd moet worden waarin het schisma vaste vorm kreeg, dan is het jaar 1204 — in ieder geval vanuit psychologisch standpunt bezien — het meest voor de hand liggend.”
De Kinderkruistocht (1212) werd duizenden Duitse en Franse kinderen noodlottig nog voordat zij hun bestemming hadden bereikt.
De Vijfde Kruistocht (1217-1221), de laatste onder pauselijk toezicht, mislukte wegens gebrekkige leiding en inmenging van de geestelijkheid.
De Zesde Kruistocht (1228-1229) werd geleid door keizer Frederik II van Hohenstaufen, die voordien door paus Gregorius IX was geëxcommuniceerd.
De Zevende en Achtste Kruistocht (1248-1254 en 1270-1272) werden geleid door Lodewijk IX van Frankrijk maar faalden. De koning zelf vond de dood in Noord-Afrika.
[Illustratie op blz. 23]
De joodse begraafplaats in Worms (Duitsland) — een herinnering aan de Eerste Kruistocht