Het kwaad van het nazisme aan de kaak gesteld
IN DE jaren ’20, toen Duitsland moeite deed de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog te boven te komen, waren Jehovah’s Getuigen enorme hoeveelheden bijbelse lectuur aan het verspreiden. Niet alleen bood deze lectuur de Duitse bevolking troost en hoop, maar ze waarschuwde hen ook voor de opkomende macht van het militarisme. Tussen 1919 en 1933 verspreidden de Getuigen gemiddeld genomen acht boeken, brochures of tijdschriften bij elk van de naar schatting vijftien miljoen gezinnen in Duitsland.
De tijdschriften Het Gouden Tijdperk en Vertroosting vestigden vaak de aandacht op de militaristische ontwikkelingen in Duitsland. In 1929, meer dan drie jaar voordat Hitler aan de macht kwam, verklaarde de Duitse editie van Het Gouden Tijdperk vrijmoedig: „Het nationaal-socialisme is . . . een beweging die rechtstreeks in dienst van ’s mensen vijand, de Duivel, . . . handelt.”
Op de vooravond van Hitlers komst aan de macht zei The Golden Age van 4 januari 1933: „Als een dreigende klip doemt er de nationaal-socialistische beweging op. Het schijnt ongelofelijk dat een politieke partij die een zo onbeduidende oorsprong heeft en zo afwijkt in haar politieke doelstellingen, in het bestek van een paar jaar afmetingen kan aannemen die de structuur van een nationale regering overschaduwen. Toch hebben Adolf Hitler en zijn nationaal-socialistische partij (de nazi’s) deze zeldzame prestatie geleverd.”
Een verzoek om begrip
Hitler werd op 30 januari 1933 rijkskanselier van Duitsland en een aantal maanden later, op 4 april 1933, werd beslag gelegd op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Maagdenburg. De verordening werd op 28 april 1933 echter weer ingetrokken en het pand werd teruggegeven. Wat zou er verder gaan gebeuren?
Ondanks de kennelijke vijandigheid van het Hitler-regime organiseerden Jehovah’s Getuigen een congres in Berlijn op 25 juni 1933. Zo’n 7000 personen kwamen bijeen. De Getuigen maakten publiekelijk hun bedoelingen kenbaar: „Onze organisatie is in geen enkel opzicht politiek. Wij staan er alleen op het Woord van Jehovah God aan mensen te onderwijzen, en dat zonder beletsel.”
Zo deden Jehovah’s Getuigen een oprechte poging om hun zaak duidelijk te maken. Hoe pakte het uit?
De aanval begint
Het onwrikbare neutrale standpunt van de Getuigen, gepaard aan hun loyaliteit aan Gods koninkrijk, was onaanvaardbaar voor het Hitler-regime. De nazi’s waren niet van plan te tolereren dat men weigerde hun ideologie te ondersteunen.
Onmiddellijk na het congres in Berlijn namen op 28 juni 1933 de nazi’s opnieuw het bijkantoor in Maagdenburg in beslag. Zij maakten een eind aan vergaderingen van Getuigen en verrichtten arrestaties. Al gauw begonnen er Getuigen ontslagen te worden. Zij kregen te maken met invallen in hun huizen, met afranselingen en arrestaties. Tegen begin 1934 hadden de nazi’s 65 ton bijbelse lectuur van de Getuigen in beslag genomen en buiten Maagdenburg verbrand.
Resoluut standpunt van Getuigen
Ondanks deze eerste aanvallen hielden Jehovah’s Getuigen voet bij stuk en stelden de verdrukking en het onrecht publiekelijk aan de kaak. De Engelse uitgave van 1 november 1933 van De Wachttoren bracht het artikel „Vrees hen niet”. Het was in het bijzonder voor de Duitse Getuigen geschreven en spoorde hen aan om moed te vatten tegenover de toenemende druk.
Op 9 februari 1934 zond J. F. Rutherford, de president van het Wachttorengenootschap, een protestbrief aan Hitler waarin werd verklaard: „Allerlei mensen kunt u met succes weerstaan, maar Jehovah God kunt u niet met succes weerstaan. . . . In de naam van Jehovah God en Zijn gezalfde Koning, Christus Jezus, eis ik dat u opdracht geeft aan alle functionarissen en dienaren van uw regering dat het Jehovah’s Getuigen in Duitsland toegestaan wordt in vrede te vergaderen en zonder belemmering God te aanbidden.”
Rutherford stelde 24 maart 1934 als limiet. Hij zei dat als er tegen die tijd geen verlichting voor de Duitse Getuigen was gekomen, de feiten over de vervolging overal in Duitsland en de rest van de wereld in de openbaarheid gebracht zouden worden. De nazi’s reageerden op Rutherfords eis met nog meer wandaden en stuurden veel getuigen van Jehovah naar de kort daarvoor opgezette concentratiekampen. Zo behoorden zij tot de eerste gedetineerden in deze kampen.
Getuigen stellen nazi-wreedheden aan de kaak
Zoals Jehovah’s Getuigen hadden beloofd, begonnen zij de gruweldaden die in Duitsland bedreven werden, in de openbaarheid te brengen. Getuigen over de hele wereld protesteerden herhaaldelijk bij het Hitler-bewind.
Op 7 oktober 1934 kwamen alle gemeenten van Jehovah’s Getuigen in Duitsland bijeen om een brief te horen voorlezen die naar de functionarissen van het Hitler-bewind gestuurd werd. Er stond in: „Uw wet is lijnrecht in tegenspraak met Gods wet. . . . Daarom delen wij u mee dat wij ten koste van alles Gods geboden zullen gehoorzamen, zullen bijeenkomen voor het bestuderen van zijn Woord en hem zullen aanbidden en dienen zoals hij geboden heeft.”
Op dezelfde dag kwamen Jehovah’s Getuigen in 49 andere landen op een speciale vergadering bijeen en stuurden het volgende telegram aan Hitler: „Uw mishandeling van Jehovah’s Getuigen schokt alle goede mensen op aarde en onteert Gods naam. Onthoud u van verdere vervolging van Jehovah’s Getuigen, want anders zal God u en uw nationale partij vernietigen.”
De nazi’s reageerden bijna onmiddellijk met een intensivering van hun vervolging. Hitler zelf schreeuwde: „Dit gebroed zal in Duitsland worden uitgeroeid!” Maar naarmate de vervolging heviger werd, nam de vastberadenheid van de Getuigen dienovereenkomstig toe.
In 1935 onthulde The Golden Age de inquisitieachtige foltermethoden van het nazi-regime en zijn spionnensysteem. Het blad onthulde ook dat de ’Hitler Jugend’-beweging zich ten doel stelde Duitslands jonge mensen te bevrijden van geloof in God. Het jaar daarop resulteerde een landelijke Gestapocampagne in de arrestatie van duizenden Getuigen. Spoedig daarna, op 12 december 1936, reageerden de Getuigen met hun eigen campagne en bedekten Duitsland met tienduizenden exemplaren van een resolutie waarin geprotesteerd werd tegen de vervolging van Jehovah’s Getuigen.
Op 20 juni 1937 verbreidden de Getuigen die nog vrij waren weer een boodschap, die wel zeer gedetailleerd over de vervolging handelde. Er stonden de namen in van functionarissen en er werden datums en plaatsen genoemd. De Gestapo was geschokt door deze onthulling en het vermogen van de Getuigen om dit te doen.
Liefde voor de naaste zette de Getuigen ertoe aan de bevolking van Duitsland te waarschuwen zich niet te laten misleiden door het grandioze visioen van een glorieuze duizendjarige regering van het Derde Rijk. „Wij moeten de waarheid verkondigen en de waarschuwing overbrengen”, zei de brochure Ziet de Feiten onder de Oogen, gepubliceerd in 1938. „Wij erkennen de totalitaire regeering . . . als het product van Satan, dat hij voortbrengt in de plaats van God’s koninkrijk.” Jehovah’s Getuigen behoorden tot de eersten die het mikpunt werden van nazi-mishandelingen, maar zij spraken zich ook luid uit tegen wreedheden die tegen joden, Polen, gehandicapten en anderen werden begaan.
De resolutie „Waarschuwing!”, die in 1938 op een congres van Jehovah’s Getuigen in Seattle (Washington, VS) werd aangenomen, zei: „In veel landen van Europa hebben de fascisten en de nazi’s, radicale politieke organisaties, zich onrechtmatig van de macht meester gemaakt . . . Alle mensen zullen onderworpen en van al hun vrijheden beroofd worden en allen zullen gedwongen worden zich te voegen naar de heerschappij van een eigenmachtige dictator en dan zal de oude inquisitie volledig herleefd zijn.”
Rutherford was geregeld over de radio te horen met krachtige lezingen over de satanische aard van het nazisme. De lezingen werden over de hele wereld uitgezonden en werden gedrukt om bij miljoenen verspreid te worden. Op 2 oktober 1938 hield hij de lezing „Fascisme of vrijheid”, waarin hij Hitler in niet mis te verstane bewoordingen veroordeelde.
„In Duitsland is het volk vredelievend”, verklaarde Rutherford. „De Duivel heeft daar als zijn vertegenwoordiger een onbarmhartig, arglistig en wreed mens tot macht verheven . . . Op wrede wijze vervolgt hij de joden, omdat zij eens het verbondsvolk van Jehovah waren en Jehovah’s naam droegen, en omdat Christus Jezus een jood was.”
Naarmate de woede van de nazi’s tegen Jehovah’s Getuigen nieuwe hoogten bereikte, werden de veroordelingen die de Getuigen publiceerden steeds scherper. De uitgave van 15 mei 1940 van Consolation verklaarde: „Hitler is zo’n perfect kind van de Duivel, dat deze redevoeringen en beslissingen door hem heen stromen als water door een goed aangelegd riool.”
Gruwelen van kampen onthuld
Hoewel het publiek tot 1945 grotendeels onwetend was van het bestaan van de concentratiekampen, verschenen er in de jaren ’30 vaak gedetailleerde beschrijvingen van in Wachttoren-publikaties. In 1937 bijvoorbeeld berichtte Consolation over experimenten met gifgas in Dachau. Tegen 1940 waren in publikaties van de Getuigen twintig verschillende kampen genoemd en was er bericht over de onuitsprekelijke toestanden die daar heersten.
Waarom waren Jehovah’s Getuigen zo goed bekend met de concentratiekampen? Toen de Tweede Wereldoorlog in 1939 begon, bevonden zich reeds 6000 Getuigen in kampen en gevangenissen. De Duitse historicus Detlef Garbe schat dat de Getuigen in die tijd tussen de vijf en de tien procent van de totale kampbevolking vormden!
Op een seminar over de Getuigen en de Holocaust verklaarde Garbe: „Van de 25.000 personen die er bij het begin van het Derde Rijk voor uitkwamen Jehovah’s Getuigen te zijn, hebben er zo’n 10.000 wel enige tijd gevangengezeten. Van dezen kwamen meer dan 2000 in concentratiekampen terecht. Dit betekent dat Jehovah’s Getuigen, na de joden, de hevigst door de SS vervolgde groep vormden van alle religieuze groeperingen.”
In juni 1940 zei Consolation: „Er waren 3.500.000 joden in Polen toen Duitsland zijn Blitzkrieg begon . . ., en als berichten die de westerse wereld bereiken correct zijn, schijnt hun vernietiging al in volle gang te zijn.” In 1943 merkte Consolation op: „Hele naties als de Grieken, Polen en Serven worden systematisch uitgeroeid.” Tegen 1946 hadden The Golden Age en Consolation zestig verschillende concentratiekampen geïdentificeerd.
Nazi’s gefrustreerd door Getuigen
Hoewel de nazi’s probeerden de stroom Wachttoren-publikaties te stoppen, gaf een functionaris in Berlijn toe: „Het is moeilijk de geheime plekken in Duitsland te vinden waar de lectuur van de Bijbelonderzoekers nog steeds gedrukt wordt; niemand draagt namen of adressen bij zich en niemand verraadt een ander.”
Ondanks hun koortsachtige inspanningen was de Gestapo nooit in staat om meer dan de helft van het totale aantal Getuigen dat er te eniger tijd in Duitsland was, te pakken te krijgen. Stel u de frustratie van het wijdvertakte nazi-spionnensysteem voor — zij waren niet in staat dit kleine legertje in te rekenen en tot zwijgen te brengen noch hun stroom van lectuur te stoppen. De lectuur vond haar weg naar de straten en zelfs tot achter het prikkeldraad van de concentratiekampen!
Triomf over barbarij
De nazi’s, die werden beschouwd als meesters in het breken van de wil, probeerden wanhopig Jehovah’s Getuigen zover te krijgen dat zij hun christelijke neutraliteit schonden, maar zij faalden jammerlijk. Het boek The Theory and Practice of Hell zei: „Men ontkomt niet aan de indruk dat, psychologisch gesproken, de SS nooit goed opgewassen was tegen de uitdaging die Jehovah’s Getuigen voor hen vormden.”
Ja, de Getuigen, gesteund door Gods geest, wonnen de strijd. De historica Christine King, kanselier van de Universiteit van Staffordshire in Engeland, beschreef de partijen in het conflict: „De een [de nazi’s] enorm, machtig, schijnbaar onoverwinnelijk. En eentje [de Getuigen] heel, heel klein . . . met alleen hun geloof, geen ander wapen . . . Jehovah’s Getuigen brachten die machtige Gestapo-tegenstander moreel gesproken op de knieën.”
Jehovah’s Getuigen vormden een kleine, vredige enclave binnen het nazi-rijk. Toch gingen zij op hun eigen manier een strijd aan en wonnen die strijd — een strijd voor het recht hun God te aanbidden, een strijd om hun naaste lief te hebben en een strijd om de waarheid te vertellen.
[Kader op blz. 9]
Getuigen onthulden bestaan van kampen
HOEWEL Auschwitz, Buchenwald, Dachau en Sachsenhausen tot na de Tweede Wereldoorlog voor de meeste mensen onbekende namen waren, waren ze goed bekend bij lezers van The Golden Age en Consolation. De berichten van Jehovah’s Getuigen, die met groot gevaar de kampen uit werden gesmokkeld en werden gepubliceerd in Wachttoren-lectuur, onthulden de moordzuchtige bedoelingen van het Derde Rijk.
In 1933 bevatte The Golden Age het eerste van talrijke berichten over het bestaan van concentratiekampen in Duitsland. In 1938 publiceerden Jehovah’s Getuigen het boek Kreuzzug gegen das Christentum (Kruistocht tegen het christendom), dat behalve in het Duits nog in het Frans en Pools verscheen. Het boek documenteerde zorgvuldig de felle nazi-aanvallen op de Getuigen en bevatte tekeningen van de concentratiekampen Sachsenhausen en Esterwegen.
De Nobelprijswinnaar dr. Thomas Mann schreef: „Ik heb uw boek en de verschrikkelijke documentatie zeer geëmotioneerd gelezen. Ik kan niet beschrijven welke mengeling van afschuw en afgrijzen mijn hart heeft gevuld terwijl ik deze berichten van menselijke ontaarding en afschuwelijke wreedheid doornam. . . . Zich stilhouden zou slechts de morele onverschilligheid in de wereld ten goede komen . . . U hebt uw plicht gedaan door met het publiceren van dit boek dingen in de openbaarheid te brengen.” — Wij cursiveren.
[Kader op blz. 10]
Getuigen behoorden tot de eersten in de kampen
MADAME Geneviève de Gaulle, een nicht van de vroegere Franse president Charles de Gaulle, was lid van het Franse verzet. Na haar arrestatie belandde zij in 1944 in het concentratiekamp Ravensbrück en daar trof zij Jehovah’s Getuigen. Na de Tweede Wereldoorlog hield Madame de Gaulle in heel Zwitserland lezingen en sprak zij vaak over de rechtschapenheid en moed van de Getuigen. In een interview op 20 mei 1994 zei ze over hen:
„Zij behoorden tot de eerste gedeporteerden in het kamp. Velen waren al gestorven . . . Zij waren te herkennen omdat zij hun eigen kenteken hadden. . . . Het was hun absoluut verboden over hun geloof te praten of enige religieuze boeken te hebben, vooral de bijbel, welk boek werd beschouwd als bij uitstek staatsgevaarlijk. . . . Ik weet van [een van Jehovah’s Getuigen] — en er zijn er meer geweest, zo is mij verteld — die terechtgesteld is voor het in bezit hebben van een paar bladzijden bijbelteksten. . . .
Wat ik heel erg in hen heb bewonderd, was dat zij op elk moment het kamp hadden kunnen verlaten door eenvoudig een afzwering van hun geloof te tekenen. Uiteindelijk waren deze vrouwen die zo zwak en uitgeput leken, sterker dan de SS, die macht bezaten en wie alle middelen ter beschikking stonden. [Jehovah’s Getuigen] waren sterk, en het was hun wilskracht die niemand kon verslaan.”
[Kader op blz. 11]
Gedrag van Getuigen in de kampen
UIT liefde voor de naaste — celgenoot, barakgenoot, kampgenoot — deelden de Getuigen niet alleen hun geestelijke voedsel maar ook wat zij aan letterlijk voedsel hadden.
Een jood die het concentratiekamp Buchenwald overleefde, legde uit: „Daar trof ik de Bibelforscher. Zij legden constant getuigenis af van hun geloof. In feite kon niets hen ermee doen ophouden over hun God te spreken. Zij waren erg hulpvaardig tegenover andere gevangenen. Toen de pogrom op 10 november 1938 een groot aantal joden het kamp binnenbracht, gingen de ’Jehovah’s schwein’, zoals de bewakers hen noemden, rond met een broodrantsoen voor de oude en bijna verhongerde joden, waarbij zij het zelf tot wel vier dagen zonder voedsel stelden.”
In dezelfde trant zei een joodse vrouw die gevangenzat in het kamp Lichtenburg over de Getuigen: „Zij waren dappere mensen, die hun lot geduldig droegen. Hoewel het de niet-joodse gevangenen verboden was met ons te praten, hielden deze vrouwen zich nooit aan deze verordening. Zij baden voor ons alsof wij tot hun familie behoorden, en drongen er bij ons op aan het niet op te geven.”
[Kader op blz. 12]
Pogingen om de Holocaust te ontkennen voorzegd
IN DE uitgave van 26 september 1945 merkte Consolation op dat er in de toekomst pogingen ondernomen zouden kunnen worden om de geschiedenis te herschrijven en te ontkennen wat er was gebeurd. Het artikel „Is het nazisme vernietigd?” zei:
„Propagandisten zijn van mening dat mensen kort van memorie zijn. Het is hun bedoeling de voorbije geschiedenis uit te wissen, waarbij zij zichzelf voordoen in een nieuwe vermomming van weldoeners en hun ongunstige reputatie wordt verhuld.”
Het tijdschrift gaf deze van inzicht getuigende waarschuwing: „Totdat Jehovah Armageddon strijdt, zal het nazisme keer op keer de kop opsteken.”
[Diagrammen op blz. 11]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Deze tekeningen van concentratiekampen verschenen in 1937 in publikaties van de Getuigen
[Illustratie op blz. 7]
De 150 medewerkers van het Maagdenburgse bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in 1931
[Illustraties op blz. 8]
Publikaties van Jehovah’s Getuigen onthulden de kerkelijke collaboratie met het nazisme