Wie is Jezus Christus?
VOLGENS betrouwbare geschiedschrijving werd er meer dan tweeduizend jaar geleden in Bethlehem, een plaatsje in Judea, een man met de naam Jezus geboren. Herodes de Grote was toen koning in Jeruzalem en Caesar Augustus was keizer in Rome (Mattheüs 2:1; Lukas 2:1-7). Romeinse geschiedschrijvers uit de eerste en tweede eeuw maken over het algemeen geen melding van Jezus, want destijds probeerden de Romeinse heersers het christendom te onderdrukken.
In The Historians’ History of the World wordt daarentegen opgemerkt: „Het historische resultaat van [Jezus’] activiteiten was belangrijker, zelfs van een strikt wereldlijk standpunt uit bezien, dan de daden van welke andere historische figuur maar ook. Een nieuw tijdperk, dat door de belangrijkste beschavingen van de wereld wordt erkend, dateert vanaf zijn geboorte.”
Het tijdschrift Time meldde dat er meer boeken over Jezus zijn geschreven dan over enige andere persoon in de geschiedenis. Veel van die boeken gaan over de vraag wie Jezus eigenlijk is. Er is over dat punt misschien wel meer verschil van mening geweest dan over enig ander onderwerp in de menselijke geschiedenis.
Jezus’ tijdgenoten vroegen zich af wie hij was
Toen Gods engel Gabriël Maria vertelde dat ze een kind zou krijgen en hem Jezus moest noemen, vroeg ze: „Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man?” Gabriël antwoordde: „Kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal hetgeen wordt geboren, heilig, Gods Zoon, worden genoemd.” — Lukas 1:30-35.
Later deed Jezus wonderen die zijn apostelen verbaasd deden staan. Toen hun boot op de Zee van Galilea door een hevige storm dreigde te zinken, bracht Jezus het water tot bedaren met de bestraffing: „Zwijg! Wees stil!” Vol verwondering riepen zijn apostelen: „Wie is dat toch?” — Markus 4:35-41; Mattheüs 8:23-27.
De mensen in Jezus’ tijd vroegen zich vaak af wie Jezus was, en dus vroeg Jezus zijn apostelen wie de mensen zeiden dat hij was. „Sommigen zeggen Johannes de Doper,” antwoordden ze, „anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de profeten” — allemaal mensen die al overleden waren. Daarna vroeg Jezus: „’Wie zegt gij echter dat ik ben?’ Simon Petrus gaf ten antwoord: ’Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’” Zelfs de demonen — goddeloze engelen — zeiden over Jezus: „Gij zijt de Zoon van God.” — Mattheüs 16:13-16; Lukas 4:41.
Wat Jezus er zelf over zei
Hoewel Jezus zelden over zichzelf sprak als Gods Zoon, erkende hij wel dat hij dat was (Markus 14:61, 62; Johannes 3:18; 5:25, 26; 11:4). Maar hij noemde zichzelf bijna altijd „de Zoon des mensen”. Door zich op die manier te identificeren, vestigde hij de aandacht op zijn menselijke geboorte — het feit dat hij echt een mens was. En hij maakte er tevens mee duidelijk dat hij de „mensenzoon” was die Daniël in een visioen voor de almachtige God — „de Oude van Dagen” — had zien verschijnen. — Mattheüs 20:28; Daniël 7:13.
In plaats van zelf te verkondigen dat hij Gods Zoon was, liet Jezus het aan anderen over tot die conclusie te komen, een conclusie die niet alleen zijn apostelen trokken, maar ook anderen, onder wie Johannes de Doper en Jezus’ goede vriendin Martha (Johannes 1:29-34; 11:27). Deze mensen geloofden dat Jezus de beloofde Messias was. Ze kwamen te weten dat hij als een machtig geestelijk persoon in de hemel had geleefd en dat God zijn leven door een wonder naar de schoot van de maagd Maria had overgebracht. — Jesaja 7:14; Mattheüs 1:20-23.
Overeenkomsten met Adam, de eerste mens
Jezus kwam in veel opzichten overeen met Adam, de eerste mens. Beiden waren bijvoorbeeld volmaakte mannen die geen menselijke vader hadden (Genesis 2:7, 15). De bijbel noemt Jezus dan ook „de laatste Adam” — een volmaakte man die als „een overeenkomstige losprijs” kon dienen. Jezus’ leven kwam overeen met dat van „de eerste mens, Adam,” die door God als een volmaakt mens werd geschapen. — 1 Korinthiërs 15:45; 1 Timotheüs 2:5, 6.
De eerste Adam wordt in de bijbel „zoon van God” genoemd (Lukas 3:38). Maar die Adam verloor zijn kostbare relatie als Gods zoon doordat hij God opzettelijk ongehoorzaam was. Jezus was daarentegen altijd trouw aan zijn hemelse Vader, en hij bleef Gods goedgekeurde Zoon (Mattheüs 3:17; 17:5). De bijbel zegt dat iedereen die geloof oefent in Jezus en hem als Redder aanvaardt, eeuwig leven kan krijgen. — Johannes 3:16, 36; Handelingen 5:31; Romeinen 5:12, 17-19.
Toch betogen sommigen dat Jezus niet gewoon de Zoon van God is maar dat hij in werkelijkheid God zelf is. Ze zeggen dat hij en zijn Vader beiden de almachtige God zijn. Is dat zo? Is Jezus in enig opzicht een deel van God? Heeft Jezus of een van de bijbelschrijvers dat gezegd? Wie is nu eigenlijk de enige ware God? Wat zei Jezus daarover? Laten we dat eens nader bekijken.
[Kader/Illustratie op blz. 4]
Niemand is bekender
Jezus’ levensverhaal is door vier van zijn tijdgenoten opgetekend — Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes — van wie er twee heel goede vrienden van hem waren. Hun boeken, die hun naam dragen, worden gewoonlijk de Evangeliën genoemd, en delen ervan zijn in meer dan tweeduizend talen beschikbaar. Deze kleine boeken worden meestal in één band met de andere bijbelboeken uitgegeven. De oplage van de Evangeliën — hetzij als afzonderlijke boeken of als onderdeel van de bijbel — is veel groter dan die van enig ander geschrift in de geschiedenis. Geen wonder dat Jezus bekender is dan wie maar ook die ooit heeft geleefd!
[Illustratie op blz. 3]
„Wie is dat toch?”, vroegen de apostelen