De zienswijze van de Bijbel
Wat gebeurt er bij de dood?
HET was niet de bedoeling dat Gods menselijke kinderen zouden sterven (Romeinen 8:20, 21). Toen Jehovah namelijk voor het eerst tot Adam over de dood sprak, noemde hij de dood niet als de afloop die de mens nu eenmaal kon verwachten, maar als de straf voor ongehoorzaamheid aan God (Genesis 2:17). Adam begreep wat de dood betekende, omdat hij al vaker dieren had zien doodgaan.
Adam zondigde, en hij betaalde daar de prijs voor toen hij op 930-jarige leeftijd stierf (Genesis 5:5; Romeinen 6:23). Omdat hij wegens ongehoorzaamheid uit Gods gezin was gestoten, werd hij niet langer als een zoon van God beschouwd (Deuteronomium 32:5). De Bijbel zegt over de droevige gevolgen daarvan voor de mensheid: ’Door één mens is de zonde de wereld binnengekomen en door de zonde de dood, en aldus heeft de dood zich tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden.’ — Romeinen 5:12.
Wat gebeurt er met ons denkvermogen?
De Bijbel zegt ook: „Er is een afloop met betrekking tot de mensenzonen en een afloop met betrekking tot de dieren, en zij hebben dezelfde afloop. Zoals de één sterft, zo sterft de ander, en zij allen hebben slechts één geest, zodat er geen superioriteit is van de mens over het dier, want alles is ijdelheid. Allen gaan naar één plaats. Zij zijn allen uit het stof ontstaan, en zij keren allen tot het stof terug” (Prediker 3:19, 20). Wat wil het zeggen dat ze tot het stof terugkeren?
De uitdrukking ’tot het stof terugkeren’ doet ons denken aan wat God tegen de eerste mens zei: „Stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren” (Genesis 3:19). Dat betekent dat mensen, net als dieren, vleselijke wezens zijn. We zijn geen geesten die alleen maar in een vleselijk lichaam wonen. Ons denken kan niet blijven bestaan als ons lichaam er niet meer is. De Bijbel zegt over een man die sterft: „Hij blaast de laatste adem uit, hij keert terug tot het stof; en in datzelfde uur komt er een eind aan al zijn denken.” — Psalm 146:4, The New English Bible.
Als dat het geval is, in welke toestand bevinden de doden zich dan? Gods Woord geeft een duidelijk antwoord: „De levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust” (Prediker 9:5). Volgens de Bijbel is de dood geen vriend die ons naar een beter leven brengt maar de „laatste vijand”, omdat de dood aan al onze activiteiten een eind maakt (1 Korinthiërs 15:26; Prediker 9:10). Betekent dit dat de dood een toestand zonder hoop is?
Goed nieuws over de dood
Voor miljoenen mensen is de dood als een slaap waaruit ze zullen ontwaken. Jezus zei ooit tegen zijn discipelen over hun gestorven vriend: „Lazarus, onze vriend, is gaan rusten, maar ik ga erheen om hem uit de slaap te wekken.” Onderweg naar het herinneringsgraf kwam Jezus een groep treurende mensen tegen. Bij het graf aangekomen, gaf hij de opdracht om de steen voor het graf weg te rollen en riep: „Lazarus, kom naar buiten!” De man die vier dagen dood was, kwam naar buiten (Johannes 11:11-14, 39, 43, 44). Omdat Lazarus’ lichaam al aan het ontbinden was, liet Jezus hiermee zien dat God zich alles over de doden kan herinneren — hun persoonlijkheid, hun geheugen en hun uiterlijk. Hij kan ze weer tot leven brengen. Bij een andere gelegenheid zei Jezus: „Het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn [Jezus’] stem zullen horen en te voorschijn zullen komen.” — Johannes 5:28, 29.
En de Bijbel geeft ons nog meer goed nieuws: „Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan” (1 Korinthiërs 15:26). Nooit meer zullen diepbedroefde mensen naar een kerkhof moeten gaan om een geliefde te begraven. De Bijbel zegt: „De dood zal niet meer zijn” (Openbaring 21:4). Vindt u ook niet dat de zienswijze van de Bijbel over wat er bij de dood gebeurt, vertroostend is?
WAT DENKT U?
◼ Hebben de doden een bewustzijn? — Prediker 9:5.
◼ Is er nog hoop voor mensen die gestorven zijn? — Johannes 5:28, 29.
[Inzet op blz. 29]
„Hij blaast de laatste adem uit, hij keert terug tot het stof; en in datzelfde uur komt er een eind aan al zijn denken.” — Psalm 146:4, „The New English Bible”