Wordt de Bijbel gestaafd door de archeologie?
VOOR Bijbelstudenten is de archeologie nuttig omdat de vondsten ervan vaak bijdragen aan hun kennis over het leven, de omstandigheden, gewoonten en talen in Bijbelse tijden. De archeologie levert ook leerzame informatie op over de vervulling van Bijbelprofetieën, waarin bijvoorbeeld de val van het oude Babylon, Ninevé en Tyrus werd voorzegd (Jeremia 51:37; Ezechiël 26:4, 12; Zefanja 2:13-15). Maar deze wetenschap heeft wel haar beperkingen. Artefacten moeten worden geïnterpreteerd, en interpretaties zijn vatbaar voor menselijke fouten en veranderingen.
Christelijk geloof is echter niet afhankelijk van gebroken kruiken, verweerde stenen of afbrokkelende muren, maar van het harmonische geheel van geestelijke waarheid dat in de Bijbel te vinden is (2 Korinthiërs 5:7; Hebreeën 11:1). In feite leveren de eensluidende inhoud, openhartigheid, vervulde profetieën en vele andere kenmerken van de Bijbel het overtuigende bewijs dat ’de gehele Schrift door God geïnspireerd is’ (2 Timotheüs 3:16). Maar laten we met dat in gedachten toch eens een aantal interessante archeologische ontdekkingen bekijken waardoor de Bijbelverslagen worden gestaafd.
In 1970 trof een team archeologen bij opgravingen in Jeruzalem een verkoolde ruïne aan. „Voor een geoefend oog was het overduidelijk”, schreef Nahman Avigad, de leider van het team. „Het gebouw was door brand verwoest en de muren en het plafond waren ingestort.” In een kamer lagen de botten [1] van een arm met gespreide vingers die naar een trede reikte.
De grond lag bezaaid met munten [2], waarvan de recentste dateerde uit 69 van onze jaartelling, het vierde jaar van de Joodse opstand tegen Rome. De voorwerpen waren verstrooid voordat het gebouw instortte. „Toen we dat zagen,” zei Avigad, „deed het ons denken aan de beschrijving die Josephus had gegeven van de Romeinse soldaten die de huizen plunderden nadat de stad was veroverd.” Geschiedkundigen dateren de Romeinse plundering van Jeruzalem op het jaar 70.
Uit onderzoek is vast komen te staan dat de botten die werden aangetroffen, van een vrouw van in de twintig zijn geweest. In Biblical Archaeology Review staat: „Een jonge vrouw die zich in de keuken van het Verbrande Huis bevond, werd tijdens de aanval van de Romeinen overvallen door het vuur, viel op de grond en stierf terwijl ze naar een trede naast de deuropening reikte. Het vuur had zich zo snel verspreid . . . dat ze niet kon ontkomen en door het vallende puin werd bedolven.”
Dit tafereel doet ons denken aan de profetie over Jeruzalem die Jezus bijna veertig jaar daarvoor had uitgesproken: „Uw vijanden . . . zullen u en uw kinderen in u tegen de grond verpletteren, en zij zullen in u geen steen op de andere laten.” — Lukas 19:43, 44.
Tot de archeologische vondsten die Bijbelse vermeldingen ondersteunen, behoren ook de namen van personen die in de Bijbel worden genoemd. Door sommige van die vondsten werden de beweringen van critici onderuitgehaald die eerder hadden gezegd dat de Bijbelschrijvers bepaalde personages hadden verzonnen of hun roem hadden overdreven.
Inscripties van Bijbelse namen
Er was een tijd dat vooraanstaande wetenschappers meenden dat de Assyrische koning Sargon II, die in Jesaja 20:1 wordt genoemd, nooit had bestaan. Maar in 1843 werd vlak bij de huidige stad Chorsabad (Irak), aan een zijrivier van de Tigris, het paleis van Sargon II [3] ontdekt. Het beslaat een oppervlakte van ongeveer tien hectare. Sargon II, die tot aan dat moment onbekend was in de wereldlijke geschiedenis, is nu een van de bekendste koningen van Assyrië. In een van zijn annalen [4] claimt hij de verovering van de Israëlitische stad Samaria. Volgens Bijbelse berekeningen werd Samaria in 740 voor onze jaartelling door de Assyriërs veroverd. Sargon vermeldt ook de verovering van Asdod, wat een verdere ondersteuning vormt voor Jesaja 20:1.
Bij opgravingen van de ruïnes van de oude stad Babylon (in het huidige Irak) legden archeologen in de buurt van de Isjtarpoort zo’n driehonderd spijkerschrifttabletten bloot. De inscripties hebben betrekking op de regeringsperiode van de Babylonische koning Nebukadnezar en bevatten een lijst met namen, waaronder „Yaukin, koning van het land Yahud”. Dat slaat op koning Jojachin van het land Juda, die in 617 voor onze jaartelling, ten tijde van Nebukadnezars eerste verovering van Jeruzalem, als gevangene naar Babylon werd gevoerd (2 Koningen 24:11-15). Vijf van Jojachins zoons worden ook op de tabletten vermeld. — 1 Kronieken 3:17, 18.
In 2005 werden er opgravingen gedaan op een plek waar men het paleis van koning David hoopte aan te treffen. Archeologen stuitten er op een groot stenen bouwwerk waarvan men denkt dat het in de tijd van Gods profeet Jeremia (iets meer dan 2600 jaar geleden) verwoest werd toen de Babyloniërs Jeruzalem met de grond gelijkmaakten. Of het hier om de overblijfselen van Davids paleis gaat is nog onzeker. Maar de archeologe Eilat Mazar ontdekte wel een bijzonder interessant voorwerp: een zegelafdruk in klei [5] van een centimeter breed met daarop: „Behorend aan Jehuchal zoon van Sjelemjahoe zoon van Sjovi.” Deze afdruk werd kennelijk gemaakt met het zegel van Jehuchal of Juchal, een Joodse beambte van wie de Bijbel zegt dat hij een tegenstander van Jeremia was. — Jeremia 37:3; 38:1-6.
Volgens Mazar is Jehuchal pas de „tweede dienaar des konings” — na Gemarja, de zoon van Safan — wiens naam voorkomt op een zegelafdruk die in de Stad van David is gevonden. De Bijbel zegt dat Jehuchal, de zoon van Selemja (Sjelemjahoe), een Judese vorst, was. Voordat de zegelafdruk werd ontdekt, was de naam buiten de Bijbel onbekend.
Konden ze lezen en schrijven?
De Bijbel geeft aan dat de Israëlieten in de oudheid konden lezen en schrijven (Numeri 5:23; Jozua 24:26; Jesaja 10:19). Maar critici spraken dat tegen en beweerden dat de Bijbelse geschiedenis grotendeels via onbetrouwbare mondelinge overleveringen was doorgegeven. In 2005 werd deze theorie ontzenuwd toen archeologen bij Tel Zayit, halverwege Jeruzalem en de Middellandse Zee, een archaïsch, in kalksteen gegraveerd alfabet vonden — misschien wel het oudste Hebreeuwse alfabet [6] dat ooit is ontdekt.
De vondst, die gedateerd is op de tiende eeuw voor onze jaartelling, wijst volgens sommige wetenschappers op een „formele opleiding voor schriftgeleerden”, een „hoogontwikkeld cultureel niveau” en „een zich snel ontwikkelende Israëlitische bureaucratie in Jeruzalem”. Dus in tegenstelling tot wat critici beweren, blijkt dat de Israëlieten op zijn minst vanaf de tiende eeuw voor onze jaartelling konden lezen en schrijven en in staat moeten zijn geweest hun eigen geschiedenis op te tekenen.
Assyrische documenten leveren verdere bewijzen
Het ooit machtige Assyrië komt vaak in de Bijbel voor en veel archeologische vondsten daar getuigen van de nauwkeurigheid van de Bijbel. Bij een opgraving op de plek van het oude Ninevé, de hoofdstad van Assyrië, werd bijvoorbeeld in het paleis van koning Sanherib een gebeeldhouwde stenen plaat [7] aangetroffen. Daarop staan Assyrische soldaten afgebeeld die na de val van Lachis in 732 voor onze jaartelling Joodse gevangenen in ballingschap voeren. Dat verslag is te lezen in 2 Koningen 18:13-15.
In Ninevé zijn annalen van Sanherib [8] gevonden met een beschrijving van zijn militaire campagne tijdens de regering van de Judese koning Hizkia, die in de annalen bij name wordt genoemd. Spijkerschriftverslagen van diverse andere vorsten vermelden naast de Judese koningen Achaz en Manasse ook de Israëlitische koningen Omri, Jehu, Joas, Menahem en Hosea.
In zijn verslagen schept Sanherib op over zijn militaire successen, maar opvallend genoeg heeft hij het helemaal niet over de inname van Jeruzalem. Deze frappante weglating draagt bij aan de geloofwaardigheid van het Bijbelverslag, waarin wordt gezegd dat de koning Jeruzalem nooit heeft belegerd maar door Gods hand een nederlaag leed. Daarna keerde een vernederde Sanherib terug naar Ninevé, waar hij door zijn zoons werd vermoord, zoals de Bijbel zegt (Jesaja 37:33-38). Het is interessant dat er twee Assyrische inscripties zijn die deze moord bevestigen.
Vanwege de slechtheid van de inwoners van Ninevé voorzeiden de profeten Nahum en Zefanja de volledige verwoesting van de stad (Nahum 1:1; 2:8–3:19; Zefanja 2:13-15). Hun profetieën kwamen uit toen Ninevé in 632 voor onze jaartelling door de gecombineerde strijdkrachten van Nabopolassar, de koning van Babylon, en van Cyaxares de Meder werd belegerd en ingenomen. De ontdekking en opgraving van de ruïnes van de stad vormen opnieuw een bevestiging van Bijbelverslagen.
Toen er tussen 1925 en 1931 opgravingen plaatsvonden bij Nuzi, een oude stad ten oosten van de rivier de Tigris en ten zuidwesten van Ninevé, kwamen daarbij veel artefacten aan het licht, waaronder 20.000 kleitabletten. Deze in de Babylonische taal geschreven tabletten bevatten een rijkdom aan details over rechtsgebruiken die overeenkomen met die van de tijd van de patriarchen die in Genesis wordt beschreven. Uit teksten blijkt bijvoorbeeld dat familiegoden, vaak beeldjes van klei, een soort eigendomsbewijs waren, die de eigenaar ervan het recht gaven op een erfenis. Dat gebruik verklaart misschien waarom Jakobs vrouw Rachel de „terafim” (familiegoden) van haar vader, Laban, wegnam toen Jakob met zijn gezin wegtrok. Het is te begrijpen dat Laban probeerde de terafim terug te krijgen. — Genesis 31:14-16, 19, 25-35.
Jesaja’s profetie en de Cyruscilinder
De spijkerschriftinscriptie op de oude kleicilinder die hier is afgebeeld, bevestigt nog een ander Bijbelverslag. Dit document staat bekend als de Cyruscilinder [9] en werd gevonden op de plek van het oude Sippar aan de Eufraat, op ruim dertig kilometer van Bagdad. Het vertelt over de overwinning die op Babylon werd behaald door Cyrus de Grote, de stichter van het Perzische Rijk. Het is bijzonder dat Jehovah zo’n tweehonderd jaar daarvoor bij monde van zijn profeet Jesaja het volgende zei over een Medo-Perzische vorst die Cyrus zou worden genoemd: „’Hij is mijn herder, en al mijn welbehagen zal hij volledig ten uitvoer brengen’; zelfs door mijnerzijds van Jeruzalem te zeggen: ’Ze zal herbouwd worden.’” — Jesaja 13:1, 17-19; 44:26–45:3.
Het is veelbetekenend dat de cilinder het heeft over Cyrus’ beleid om personen die door het vorige bewind waren gevangengenomen naar hun vaderland te laten terugkeren, in scherpe tegenstelling tot wat andere veroveraars deden. De Bijbelse en de wereldlijke geschiedenis verklaren dat Cyrus de Joden vrijliet, waarna ze Jeruzalem gingen herbouwen. — 2 Kronieken 36:23; Ezra 1:1-4.
De Bijbelse archeologie is weliswaar nog een relatief nieuwe wetenschap, maar het is een belangrijk vakgebied geworden dat waardevolle informatie heeft opgeleverd. En zoals we hebben gezien, bevestigen veel vondsten de authenticiteit en nauwkeurigheid van de Bijbel, soms tot in de kleinste details.
MEER INFORMATIE?
Kan de Bijbel u helpen een gelukkig en zinvol leven te leiden? De dvd De bijbel — Een boek met feiten en profetieën geeft antwoord op deze belangrijke vraag en bevat boeiende interviews. — 120 minuten, verkrijgbaar in 32 talen.
De bijbel — Gods woord of dat van mensen?
Wilt u meer bewijzen dat de Bijbel geen fabels en tegenstrijdigheden bevat? Zijn de wonderen die in de Bijbel staan echt gebeurd? Lees de antwoorden in dit boek. — 192 pagina’s, in 56 talen.
[Verantwoording]
Alexander the Great: Roma, Musei Capitolini
Wat leert de bijbel echt?
De negentien hoofdstukken in dit Bijbelstudiehulpmiddel behandelen alle belangrijke Bijbelse leerstellingen en leggen uit wat Gods voornemen met de aarde en de mensheid is. — In 162 talen.
Mijn boek met bijbelverhalen
Dit prachtig geïllustreerde boek is speciaal voor kinderen en er worden 116 personen en gebeurtenissen in besproken — allemaal in chronologische volgorde. — In 194 talen.
[Illustratieverantwoording op blz. 15]
Coins: Generously Donated by Company for Reconstruction & Development of Jewish Quarter, Jerusalem Old City
[Illustratieverantwoording op blz. 15]
Society for Exploration of Land of Israel and its Antiquities
[Illustratieverantwoording op blz. 16]
3: Musée du Louvre, Paris; 4: Photograph taken by courtesy of the British Museum; 5: Gabi Laron/Institute of Archaeology/Hebrew University © Eilat Mazar
[Illustratieverantwoording op blz. 17]
6: AP Photo/Keith Srakocic; 7, 8: Photograph taken by courtesy of the British Museum
[Illustratieverantwoording op blz. 18]
Photograph taken by courtesy of the British Museum