Een kwitantie die het Bijbelverslag bevestigt
◼ In de jaren zeventig van de negentiende eeuw werd in de buurt van het huidige Bagdad (Irak) een kleitablet van vijfenhalve centimeter breed opgegraven. De Oostenrijkse assyrioloog Michael Jursa stuitte op het tablet toen hij in 2007 onderzoek deed in het British Museum. Jursa herkende de naam Nebo-Sarsechim (Nabu-sharrussu-ukin in het Babylonisch), een Babylonische functionaris die in de Bijbel in Jeremia 39:3 wordt genoemd.a
Nebo-Sarsechim was tijdens de vernietiging van Jeruzalem in 607 voor onze jaartelling een van de bevelhebbers van Nebukadnezar, en volgens het tablet wordt hij „de opperste eunuch” genoemd. De titel mocht waarschijnlijk maar door één persoon tegelijk worden gedragen, wat een krachtig bewijs vormt dat de Sarsechim in kwestie dezelfde is als degene die in de Bijbel wordt genoemd.
Het tablet maakt melding van een lading goud die Nebo-Sarsechim liet leveren voor de tempel van Marduk of Merodach, de voornaamste god van Babylon, wiens naam ook in de Bijbel wordt genoemd (Jeremia 50:2). De kwitantie dateert van het tiende jaar, de elfde maand en de achttiende dag van Nebukadnezars regering. De levering goud had echter niets te maken met de plundering van Jeruzalem, die enkele jaren later plaatsvond (2 Koningen 25:8-10, 13-15). Toch „is een vondst als dit tablet, waar we een in de Bijbel genoemde persoon een alledaagse betaling zien doen aan de tempel in Babylon, met de precieze datum erbij, heel buitengewoon”, zei Jursa. Dit tablet, dat een van de belangrijkste ontdekkingen in de moderne Bijbelse archeologie wordt genoemd, „ondersteunt de opvatting dat de historische boeken van het Oude Testament gebaseerd zijn op feiten”, aldus de Britse Telegraph.
Maar de betrouwbaarheid van de Bijbel is niet van de archeologie afhankelijk. Veel krachtiger bewijzen zijn te vinden in de Bijbel zelf, en dan vooral in de profetieën (2 Petrus 1:21). Jehovah God voorzei bijvoorbeeld ruim honderd jaar van tevoren via de profeet Jesaja dat alle schatten in Jeruzalem ’naar Babylon gevoerd zouden worden’ (Jesaja 39:6, 7). Zo voorzei God ook door bemiddeling van de profeet Jeremia: „Ik wil alle opgeslagen goederen van deze stad [Jeruzalem] (...) in de hand van hun vijanden geven. En zij zullen ze stellig plunderen en meenemen en naar Babylon brengen” (Jeremia 20:4, 5).
Nebo-Sarsechim was een van die vijanden en was dus ook ooggetuige van de vervulling van Bijbelprofetieën. Hij heeft zelfs een aandeel aan die vervulling gehad, ook al was hij zich er misschien niet van bewust.
[Voetnoot]
a De Nieuwe-Wereldvertaling spreekt in Jeremia 39:3 over „Samgar-Nebo, Sarsechim, Rabsaris,” waarbij de interpunctie in de Hebreeuwse masoretische tekst is gevolgd. Maar de Hebreeuwse medeklinker- of consonantentekst zou ook weergegeven kunnen worden met „Samgar, Nebo-Sarsechim de Rabsaris [opperste hofbeambte of eunuch],” wat overeenkomt met het kleitablet.
[Illustratieverantwoording op blz. 11]
Copyright The Trustees of the British Museum