Hoofdstuk 14
Waarom laat God het kwaad toe?
Waarom is het redelijk te onderzoeken wat de bijbel over het kwaad zegt? (1-3)
ALS een goede bekende van u beroofd, verkracht of vermoord werd en men de misdadiger vrijuit liet gaan, zou u dan niet gefrustreerd, gekrenkt en kwaad zijn? Zulke misdaden en onrechtvaardigheden weerspiegelen nog niet half wat de mensheid is overkomen.
2 De geschiedenis is een aaneenschakeling van wrede oorlogen, verpletterende armoede, misdaad en onderdrukking. Als gevolg hiervan zijn sommigen er zelfs aan gaan twijfelen of God wel bestaat. Wij weten dat er overtuigende bewijzen zijn dat de Schepper bestaat (Hebreeën 3:4; Romeinen 1:20). Maar er is ook goddeloosheid. Daarom vragen zelfs velen die in God geloven, zich af: ’Bekommert hij zich werkelijk om ons?’ Zij vragen: ’Als God zich om ons bekommert, waarom heeft hij het kwaad dan zo lang toegelaten?’
3 Filosofen en geestelijken hebben zich dikwijls met deze kwestie beziggehouden, maar een voldoeningschenkend antwoord kunnen zij niet geven. Wat zegt God zelf?
GODS ANTWOORD
Wat kunnen wij met betrekking tot deze kwestie van Habakuk leren? (4-8)
4 Op grond van onze eigen ervaring kunnen wij Habakuks reactie op geweld en onrechtvaardigheid begrijpen. Deze Hebreeuwse profeet leefde in een tijd dat de joden in tal van slechte praktijken waren vervallen, hetgeen Habakuk ernstig verontrustte en hem aan God deed vragen:
„Waarom laat Gij mij slechtheid zien, en moet ik onheil aanschouwen, heb ik geweld en verdrukking voor ogen, zijn twist en tweedracht ontbrand? De wet ligt verkracht, het recht wordt verstikt: want de goddeloze houdt den vrome gevangen, het recht wordt geschonden!” — Habakuk 1:3, 4, Petrus-Canisiusvertaling.
Hoewel Habakuk overtuigd was van Jehovah’s rechtvaardigheid, werd hij gekweld door de gewelddadigheid en het onrecht onder zijn volk. Ook gingen destijds de Babyloniërs doldriest te keer door andere natiën te terroriseren en te plunderen. Het scheen alsof er overal goddeloosheid heerste. De profeet Habakuk vroeg zich af waarom God, die dit alles toch kon zien, schijnbaar niets deed. — Habakuk 1:13.
5 In een visioen verzekerde Jehovah Habakuk dat de schijnbare voorspoed van de goddelozen slechts tijdelijk was. God zàg niet alleen wat er gebeurde, maar hij bekommerde zich er ook om. Hij had een „bestemde tijd” waarop hij goddelijke gerechtigheid zou toedienen. Ook al dachten mensen dat dit op zich liet wachten, toch kreeg Habakuk de verzekering: „Het zal zonder mankeren uitkomen. Het zal niet te laat komen.” — Habakuk 2:3.
6 Dat God zich wel degelijk om de mensen bekommert, toonde hij verder door Habakuk erop attent te maken voor welke uitdaging de mensen intussen stonden. Jehovah zei: „Maar de rechtvaardige leeft door zijn geloof!” (Habakuk 2:4, Petrus-Canisiusvertaling) Zou Habakuk de uitdaging aanvaarden en het juiste doen, in weerwil van wat anderen om hem heen deden? Hij moest geloof aan de dag leggen dat God op zijn „bestemde tijd” de zaken in orde zou brengen.
7 De geschiedenis vertelt ons wat er gebeurde. Te bestemder tijd trad God handelend op en maakte hij een eind aan de door de joden begane gewelddadigheid en onrechtvaardigheid. Het land werd veroverd en velen van het volk werden in ballingschap gevoerd. Later rekende God af met Babylon. Zoals Jehovah bij monde van zijn profeten had voorzegd, veroverden de Meden en de Perzen onder Cyrus het schijnbaar almachtige Babylonische Rijk. — Jeremia 51:11, 12; Jesaja 45:1; Daniël 5:22-31.
8 Deze illustratie op kleine schaal toont aan dat onze Schepper zijn ogen niet voor het kwaad sluit. Hij is zich ervan bewust en hij bekommert zich erom. (Vergelijk Genesis 18:20, 21; 19:13.) Als dat zo is, waarom heeft God dan het kwaad tot nu toe laten bestaan? Om de logische verklaring van de bijbel te begrijpen, moeten wij teruggaan tot het begin van de problemen onder de mensen.
ER RIJZEN UNIVERSELE STRIJDVRAGEN
Hoe rezen er in Eden strijdvragen die het gehele universum betroffen? Welke strijdvragen waren dit? (9-12)
9 Zoals in Genesis hoofdstuk 3 wordt verhaald, vroeg de Duivel aan Eva waarom zij Gods gebod om niet van een speciaal aangeduide boom te eten, gehoorzaamde. Eva antwoordde dat op ongehoorzaamheid de doodstraf stond. Maar Satan antwoordde:
„Gij zult volstrekt niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat gij ervan eet, uw ogen stellig geopend zullen worden en gij stellig als God zult zijn, kennend goed en kwaad.” — Genesis 3:1-5.
Satan wierp hier strijdvragen op waarbij al Gods schepselen, zowel mensen als engelen, betrokken waren.
10 Ten eerste trok de Duivel Gods eerlijkheid in twijfel. Denk er eens over na wat hier allemaal bij betrokken was! Als God in deze kwestie niet de waarheid had gesproken, zou hij dan in enige andere zaak nog te vertrouwen zijn? Zouden zijn schepselen in hemel en op aarde altijd wantrouwend moeten zijn wanneer God iets zei? Wij weten thans hoe wantrouwend mensen tegenover politici staan die zich van leugens bedienen. — Vergelijk Psalm 5:9.
11 Satans bewering dat God zijn schepselen bedroog en hun iets onthield wat goed voor hen was, gaf ook aanleiding tot de strijdvraag: Verdient God het te heersen? De vraag inzake de rechtmatigheid van Gods wijze van regeren betrof het gehele universum.
12 Bovendien beweerde Satan dat mensen het zonder God konden stellen, dat zij zichzelf konden en dienden te regeren. Derhalve werd voor mensen en engelen de vraag opgeworpen: Kunnen mensen hun aangelegenheden onafhankelijk van God met succes zelf regelen?
Hoe moesten de strijdvragen worden opgelost? (13-15)
13 Die ernstige morele strijdvragen eisten een volledige oplossing. De wijze waarop God dit verkoos te doen, toont duidelijk zijn wijsheid en zijn belangstelling voor zowel ons huidige als ons toekomstige welzijn. God liet tijd verstrijken, waarin alle met verstand begiftigde schepselen zich van de feiten konden overtuigen. Om dit te begrijpen, moet u eens beschouwen hoe u zou handelen als iemand in het openbaar beweerde dat u een gezinstiran was, dat u loog en autoriteit uitoefende door vrees in te boezemen. Een onzeker persoon zou wellicht luid protesteren of zelfs met de beschuldiger op de vuist gaan. Maar als u er zeker van bent dat de beschuldiging vals is, zou u de strijdvraag eenvoudig kunnen oplossen door anderen de gelegenheid te geven uw handelwijze en de voortreffelijke resultaten in uw gezin gade te slaan. — Matthéüs 12:33.
14 Wat hebben de feiten met betrekking tot de in Eden opgeworpen strijdvragen in de loop van de tijd onthuld? Zoals God van tevoren had gewaarschuwd, leidde ongehoorzaamheid tot de dood. De mens wordt oud en ziek en sterft. God was dus niet oneerlijk toen hij Adam en Eva waarschuwde, en er was ook geen grond om de rechtmatigheid van zijn heerschappij in twijfel te trekken. Bovendien is bewezen dat de mens niet zijn eigen maatstaven kan aanleggen, dat hij niet onafhankelijk van God kan regeren. Geen enkele menselijke regeringsvorm is in staat geweest oorlogen, corruptie, onderdrukking, misdaad en onrechtvaardigheid te verhinderen. Dit bevestigt wat de bijbel zegt: „Het [is] niet aan de aardse mens . . . zijn weg te bepalen. Het staat niet aan een man die wandelt, zelfs maar zijn schrede te richten” (Jeremia 10:23). Bovendien heeft de tijd uitgewezen dat mensen geen eind kunnen maken aan het lijden. Integendeel, dikwijls veroorzaken zij het juist.
15 Ook oprechte mensen die bereid zijn Gods heerschappij en maatstaven te aanvaarden, moeten lijden. Met het oog op hen zal God handelend optreden tegen degenen die goddeloosheid bedrijven, zoals hij dit volgens het boek Habakuk reeds op kleine schaal heeft gedaan. Jehovah zal allen in hemel en op aarde die verantwoordelijk zijn voor goddeloosheid en lijden, verwijderen. Precies zoals God tot Habakuk zei, heeft hij daarvoor een „bestemde tijd”. Wij kunnen er zeker van zijn dat het „zonder mankeren [uitkomt]. Het zal niet te laat komen”. — Habakuk 2:3.
DE TOEGESTANE TIJD BENUTTEN
Hoe zijn wij bij een andere strijdvraag betrokken die opgelost moet worden? (16-20)
16 Wanneer het om de vraag gaat waarom God het kwaad toelaat, denken velen slechts aan het lijden van de mens. Zij begrijpen echter niet om welke belangrijke strijdvragen het gaat. Wellicht zien zij ook over het hoofd hoe het hun tot voordeel kan strekken dat God voor de oplossing van de strijdvragen tijd heeft toegestaan. — 2 Petrus 3:9.
17 De tijd die God hiervoor heeft toegestaan, heeft ons de gelegenheid gegeven het levenslicht te aanschouwen. Alle vreugde die wij tot nu toe hebben ondervonden, is alleen mogelijk geweest wegens de door God vergunde tijd. Bovendien hebben wij de gelegenheid gekregen onze liefde en loyaliteit jegens God te bewijzen. Satan heeft bij wijze van uitdaging beweerd dat geen mens God trouw zou blijven, dat er zelfs niet één zou zijn over wie God kon zeggen: „Er [is] niemand op aarde . . . als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad.” Wij vernemen dit uit het bijbelboek Job, de hoofdstukken 1 en 2. Over de oprechte man Job zei de Duivel: „Is het om niet, dat Job God heeft gevreesd?” Satan beweerde dat Job dit om zelfzuchtige redenen deed, omdat God hem voorspoed had geschonken, maar dat Job God zou vervloeken als hij zijn voorspoed zou verliezen (Job 1:7-12). Zou Satan alle mensen van God kunnen aftrekken?
18 God liet toe dat Satan veel narigheid over Job bracht. Job verloor zijn rijkdom. Zijn kinderen kwamen om. Hijzelf werd met een walgelijke ziekte geslagen. Hoewel Job niet wist dat hij het speciale doelwit van Satans aanval was, bleef hij God trouw (Job 27:5). Hij was ervan overtuigd dat Jehovah hem niet zou vergeten en dat de Schepper hem, mocht hij sterven, zelfs uit de doden zou opwekken (Job 14:13-15). Jehovah laat zijn loyalen nooit in de steek. Mettertijd kwam hij tussenbeide en herstelde hij de schade die Satan had aangericht. Job werd weer gezond. Hij kreeg opnieuw tien knappe kinderen, alsook grote voorspoed en een lang leven. — Job 42:10-17.
19 Dit verslag helpt ons ook te begrijpen waarom God het kwaad heeft toegelaten. Aldus werd bewezen dat sommige mensen God ondanks alle problemen van het leven zouden liefhebben en onder elke beproeving loyaal jegens hem zouden blijven. Wij doen er goed aan onszelf af te vragen: ’Reageren wij ook zo? Willen wij zijn als Job, om er aldus toe bij te dragen dat de door Satan opgeworpen uitdaging wordt beantwoord?’ (Spreuken 27:11) Het boek Job geeft ons ook reden tot vertrouwen dat God al het lijden dat mensen moeten ondergaan zolang hij het kwaad toelaat, kan herstellen. — Vergelijk 2 Korinthiërs 4:16, 17.
20 Evenals God Job en Habakuk gadesloeg en goedkeurde, neemt hij thans nota van mensen die ondanks slechte omstandigheden loyaal jegens hem zijn, en hij zal hen beslist belonen. — Maleachi 3:16-18.
WILT U IN LEVEN ZIJN WANNEER HET KWAAD IS VERDWENEN?
Welk vooruitzicht biedt de bijbel? Wat betekent dat voor ons? (21-23)
21 De bijbel verzekert ons dat God voornemens is het paradijs waarin Adam en Eva zich verheugden voordat zij deloyaal werden, weer op aarde te herstellen (Lukas 23:43; Openbaring 21:4, 5). Dan kunnen wij de volledige vervulling verwachten van bijbelse beloften zoals:
„De goddeloze zal er niet meer zijn; en gij zult stellig acht geven op zijn plaats, en hij zal er niet zijn. De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede.” — Psalm 37:10, 11; Spreuken 24:1, 20.
22 Velen klagen over het kwaad en het lijden en geven God zelfs de schuld hiervoor. Maar wensen zij werkelijk dat het kwaad uit de weg wordt geruimd, of willen zij slechts aan de straf op het kwaad ontkomen? Veel lijden brengt de mens zelf over zich; hij oogst wat hij zaait (Galáten 6:7; Spreuken 19:3). Immoraliteit leidt tot geslachtsziekten, abortussen en echtscheidingen. Roken veroorzaakt longkanker. Door dronkenschap en drugmisbruik worden de lever en de hersenen beschadigd. De overtreding van verkeerswetten leidt tot dodelijke ongelukken. Velen vragen: ’Waarom laat God het kwaad toe? Wanneer zal hij er een eind aan maken?’ Maar wensen zij werkelijk dat hij er een eind aan maakt? Als hij het nu terstond zou doen, door deze praktijken te verhinderen, zouden velen klagen dat hij hen in hun vrijheid beperkte.
23 Doordat God het kwaad toelaat, wordt dus openbaar waar wij staan, wat er in ons hart leeft. God zei tot Habakuk: „Wat de rechtvaardige betreft, door zijn getrouwheid zal hij blijven leven.” Dat vereist dat wij een haat aankweken voor datgene wat God als slecht of kwaad bestempelt (Habakuk 2:4; Psalm 97:10). Wanneer wij zo leven, maakt dit ons bij enkele buren en kennissen misschien impopulair (1 Petrus 4:3-5). Job en Habakuk waren bereid anders te zijn dan hun omgeving opdat zij zich loyaal jegens God konden betonen en zijn goedkeuring konden genieten. En miljoenen getuigen van Jehovah in deze tijd bewijzen eveneens dat dit mogelijk is en verheugen zich als gevolg daarvan in een voller en bevredigender leven.
Hoe kan het ons tot blijvend voordeel strekken dat God het kwaad tot nu toe heeft toegelaten? (24-26)
24 Personen die zo handelen, doen hun deel om te bewijzen dat Satan een grove leugenaar is. Zij bewijzen dat mensen God trouw kunnen zijn, en zij zijn vast overtuigd van de rechtmatigheid en rechtvaardigheid van zijn wijze van regeren. God weet op zijn beurt dat hij aan zulke mensen het herstel van de aarde tot een paradijs kan toevertrouwen. Het leven zal dan zo heerlijk zijn dat aan alle ellende en narigheid van het verleden niet meer gedacht zal worden. Dit alles zal net zo vergeten zijn als wij de pijn en het verdriet vergeten hebben die wij als kinderen voelden wanneer wij wel eens een schrammetje aan onze knie hadden. — Jesaja 65:17; Johannes 16:21.
25 Dat is een heerlijk vooruitzicht en het helpt ons in te zien dat Gods toelating van het kwaad slechts een kort tussenspel in de verwezenlijking van zijn eeuwige voornemen is. De wettelijke, morele strijdvragen die de aanleiding daartoe waren, zullen eens voor al zijn opgelost.
26 Maar ook al begrijpen wij waarom God het kwaad toelaat, dan willen wij toch terecht weten: Wanneer zal er een eind aan komen? Wanneer zal Gods „bestemde tijd” er zijn om de gehele aarde van kwaad te zuiveren? Daarmee zullen wij ons nu gaan bezighouden.
[Kader op blz. 131]
Dr. W. R. Inge, voormalig deken van de St. Paul’s Cathedral in Londen, zei enige jaren geleden:
„Mijn hele leven heb ik geworsteld om erachter te komen wat het doel van het leven is. Ik heb getracht het antwoord te vinden op drie problemen die voor mij altijd fundamenteel schenen te zijn: het probleem van de eeuwigheid, het probleem van de menselijke persoonlijkheid en het probleem van het kwaad. Ik ben er niet in geslaagd. Ik heb geen ervan kunnen oplossen.”
[Illustratie op blz. 137]
Job keerde zich ondanks zijn lijden niet van God af; hij volhardde en werd gezegend