Hoofdstuk 18
Zit in alle religies iets goeds?
Waarom dienen wij erover na te denken of in alle religies iets goeds zit? (1, 2)
WANNEER er over religie wordt gesproken, zeggen vele mensen: ’In alle religies zit iets goeds’, of: ’Alle religies zijn gewoon verschillende wegen die tot God leiden.’
2 Het is gemakkelijk te begrijpen waarom men in bijna elke religie wel iets goeds aantreft, want in de meeste religies wordt over liefde gesproken en wordt geleerd dat moorden, stelen en liegen verkeerd is. Religieuze groeperingen hebben zendelingen uitgezonden om ziekenhuizen op te richten en de armen te helpen. En vooral in de afgelopen twee eeuwen hebben ze meegewerkt aan het vertalen en verspreiden van de bijbel, zodat meer mensen voordeel kunnen trekken van Gods Woord (2 Timótheüs 3:16). Toch moeten wij ons afvragen: Hoe bezien Jehovah en Jezus Christus de verschillende religies?
DE JUISTE WEG — EEN SMALLE WEG
Hoe dacht Jezus over religie, en waarom? (3-5)
3 Sommige mensen die menen dat er in alle religies wel iets goeds zit, geloven dat God de meeste mensen, ongeacht hun religie, zal aannemen. Dat God hen zou verwerpen, wordt door hen als een kleingeestige gedachte van de hand gewezen. Maar Jezus, die de denkwijze van zijn Vader kende en weerspiegelde, dacht er anders over (Johannes 1:18; 8:28, 29). Niemand van ons zou Gods Zoon redelijkerwijs van kleingeestigheid willen beschuldigen. Beschouw eens wat hij in de Bergrede zei:
„Gaat in door de nauwe poort; want breed en wijd is de weg die naar de vernietiging voert, en velen zijn er die daardoor ingaan; maar nauw is de poort en smal de weg die naar het leven voert, en weinigen zijn er die hem vinden.” — Matthéüs 7:13, 14.
4 Wat is ervoor nodig om die smalle weg te bewandelen en Gods goedkeuring te genieten? In overeenstemming met de huidige liberale of oecumenische geest zullen sommigen antwoorden: ’Doe gewoon het goede en vermijd het anderen te kwetsen’, of: ’U hoeft alleen maar Jezus als uw Heer aan te nemen.’ Maar Jezus zei dat er veel meer voor nodig is:
„Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen ingaan, maar hij die DE WIL DOET VAN MIJN VADER, die in de hemelen is. Velen zullen op die dag tot mij zeggen: ’Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam . . . vele krachtige werken verricht?’ En toch zal ik hun dan in het openbaar bekendmaken: Ik heb u nooit gekend! Gaat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid.” — Matthéüs 7:21-23.
5 Het is waar dat Jezus ervoor waarschuwde anderen wegens onbelangrijke fouten te oordelen (Matthéüs 7:3-5; Romeinen 14:1-4). Maar op het belangrijke gebied van religie maakte hij door zijn eigen voorbeeld duidelijk dat men zich aan de bijbel moet houden en de wil van de Vader moet doen. Jezus veroordeelde praktijken en leringen die in strijd waren met Gods Woord. Waarom? Omdat hij wist dat religie door de Duivel wordt gebruikt om mensen te verlokken (2 Korinthiërs 4:4). Satan werkt met leugens, maar dan gepresenteerd op een wijze die ze aanlokkelijk maakt (Genesis 3:4, 5; 1 Timótheüs 4:1-3). Zelfs onder belijdende christenen zijn er religieuze leiders die de begeerten van de Duivel dienen (2 Korinthiërs 11:13-15). Door hun leringen stellen zij Jehovah’s liefde en edelmoedigheid verkeerd voor. Is het dan verwonderlijk dat Jezus religieuze leiders die leringen verkondigden welke in strijd waren met de Schrift, aan de kaak stelde? — Matthéüs 15:1-20; 23:1-38.
Waarom is het belangrijk dat wij nauwkeurige kennis bezitten? (6, 7)
6 Vele mensen hebben hun religie als het ware geërfd. Anderen sluiten zich eenvoudig bij de meerderheid aan. Maar zelfs indien iemand dit in alle oprechtheid doet, kan hij daardoor toch op de ’brede weg die naar de vernietiging voert’ geraken (Johannes 16:2; Spreuken 16:25). De apostel Paulus (ook wel Saulus genoemd) had zo’n ijver voor zijn religie dat hij christenen zelfs vervolgde. Om echter voor God aanvaardbaar te zijn, moest hij zich tot een nieuwe vorm van aanbidding bekeren (1 Timótheüs 1:12-16; Handelingen 8:1-3; 9:1, 2). Later schreef hij onder inspiratie dat sommige zeer religieuze personen ’ijver voor God hadden, maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis’ (Romeinen 10:2). Bezit u een nauwkeurige kennis van Gods wil? Handelt u dienovereenkomstig?
7 Vat dit niet te licht op. Denk niet dat indien u niet helemaal op de juiste weg wandelt, God hier wel begrip voor zal hebben, zodat u geen veranderingen hoeft aan te brengen. De Schrift zegt dat het Gods wil is dat de mensen „tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen” en er vervolgens in overeenstemming mee leven (1 Timótheüs 2:3, 4; Jakobus 4:17). God voorzei dat in de „laatste dagen” velen „een vorm van godvruchtige toewijding [zouden] hebben, maar de kracht ervan niet [zouden] blijken te bezitten”. Hij gebood: „Keer u af van dezen.” — 2 Timótheüs 3:1-5.
HOE KUNT U HET WETEN?
In hoeverre zijn enkele wijdverbreide leringen en gebruiken in strijd met de bijbel? (8-11)
8 Alhoewel de aanbidding die God behaagt in overeenstemming met „nauwkeurige kennis” moet zijn, onthult een onderzoek dat de meeste kerken leringen onderwijzen die in strijd zijn met de bijbel (Romeinen 10:2). Ze houden bijvoorbeeld vast aan de onschriftuurlijke leer dat de mens een onsterfelijke ziel heeft (Ezechiël 18:4, 20; zie bladzijde 115). ’Is die leer zo slecht?’ vragen sommigen zich wellicht af. Vergeet niet dat Satans eerste leugen erop neerkwam dat zonde niet tot de dood zou leiden (Genesis 3:1-4). Hoewel de dood nu onvermijdelijk is, draagt de leer dat de mens een onsterfelijke ziel heeft, ertoe bij dat Satans leugen wordt ondersteund. Deze leer heeft miljoenen mensen ertoe gebracht zich met demonen in te laten, die zich voor de zielen van gestorvenen uitgeven. Bovendien maakt deze leerstelling de bijbelse waarheid over een komende opstanding van de doden zinloos. — Handelingen 24:15.
9 Ook het gedrag is erbij betrokken, want vele religies aanvaarden of ondersteunen feestdagen en gebruiken die op het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel gebaseerd zijn. Allerzielen en het Engelse Halloween behoren tot zulke feestdagen, waarmee men ook gebruiken van niet-christelijke religies heeft vermengd.
10 Ook bij andere feestdagen, zoals Kerstmis, ziet men hoe niet-christelijke en zogenaamd christelijke religie met elkaar vermengd zijn. God heeft christenen geboden Jezus’ dood, niet zijn geboorte, te gedenken (1 Korinthiërs 11:24-26). Bovendien toont de bijbel aan dat Jezus niet in december werd geboren, wat in Israël een koude en regenachtige tijd is (Lukas 2:8-11). U kunt in bijna iedere encyclopedie nagaan dat de 25ste december werd gekozen omdat die dag reeds een Romeinse feestdag was. Sir James Frazer merkt hierover op:
„Al met al zijn de overeenkomsten die [Kerstmis en Pasen] met de heidense feesten vertonen, te opvallend en te talrijk om toevallig te kunnen zijn. . . . [Geestelijken] bemerkten dat het christendom de wereld slechts kon veroveren door de al te strenge beginselen van de Stichter ervan te verzachten, en door de nauwe poort die tot redding leidt, wat te verbreden.” — The Golden Bough.
11 Welke persoon die de feiten te weten is gekomen en die Jehovah oprecht liefheeft, zou nog langer aan leringen en gebruiken willen vasthouden die op een compromis met heidense aanbidding gebaseerd zijn? Sommigen schijnen deze leringen of gebruiken wellicht onbelangrijk toe, maar de bijbel zegt duidelijk: „Een weinig zuurdeeg doet de gehele massa gisten.” — Galáten 5:9.
OORLOG EN MORAAL
Hoe laten de kerken zich wat het deelnemen aan oorlogen aangaat, met het ware christendom vergelijken? (12, 13)
12 Jezus Christus noemde nog een identificerend kenmerk van de religie die aanvaardbaar is voor Jehovah, toen hij tot zijn discipelen zei: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Johannes 13:34, 35). In de meeste kerken wordt over liefde gesproken, maar dringen ze er werkelijk op aan de soort van liefde te tonen die Jezus bezat?
13 Wij hebben reeds gezien dat christenen in de eerste eeuwen in overeenstemming leefden met de profetische beschrijving in Jesaja 2:4. Zij ’sloegen hun zwaarden tot ploegscharen en leerden de oorlog niet meer’. (Blz. 167, 168.) Welk standpunt hebben de kerken en hun geestelijkheid ingenomen? Vele mannen weten uit eigen ervaring dat de kerken oorlogen hebben goedgekeurd en gezegend — oorlogen waarin katholieken katholieken hebben gedood en protestanten protestanten. Dit was beslist niet in overeenstemming met het voorbeeld dat Jezus gaf. Het is interessant dat het de joodse religieuze leiders waren die hun goedkeuring aan de dood van Jezus hechtten, zogenaamd omdat er nationale belangen op het spel stonden. — Johannes 11:47-50; 15:17-19; 18:36.
Welk standpunt neemt het ware christendom in met betrekking tot het vasthouden aan Gods morele maatstaven? (14-16)
14 Een verdere hulp om vast te stellen of een religieuze groepering Gods goedkeuring geniet, is te beschouwen of ze Zijn morele maatstaven hoog houdt in plaats van kwaaddoen eenvoudig door de vingers te zien. Jezus probeerde zondige mensen, met inbegrip van dronkaards en hoeren, te helpen. Zijn discipelen moesten hetzelfde doen (Matthéüs 9:10-13; 21:31, 32; Lukas 7:36-48; 15:1-32). En indien iemand die reeds een christen was geworden, zondigde, konden andere christenen hem helpen weer in Gods gunst te komen en geestelijk weer sterk te worden (Galáten 6:1; Jakobus 5:13-16). Maar indien iemand nu zonde beoefende zonder berouw te hebben?
15 Dat was het geval met een man in Korinthe. Paulus schreef:
„[Gij dient] niet langer in gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten. . . . ’Verwijdert de goddeloze man uit uw midden.’” — 1 Korinthiërs 5:11-13.
Jehovah’s Getuigen volgen hierin Gods richtlijnen op. Indien iemand die een ernstige zonde heeft begaan, weigert hulp te aanvaarden en zijn immorele handelwijze niet wil opgeven, moet hij uit de gemeente verwijderd of uitgesloten worden. Misschien zal dit hem met een schok tot bezinning brengen. Maar of dat nu wel of niet gebeurt, deze gedragslijn dient als bescherming voor de oprechte leden van de gemeente die, hoewel zij zelf ook onvolmaakt zijn, ernaar streven Gods maatstaven hoog te houden. — 1 Korinthiërs 5:1-8; 2 Johannes 9-11.
16 Toch kent u wellicht kerkgangers die openlijk zonde beoefenen en misschien vanwege hun rijkdom of aanzien zelfs speciale eer in hun kerk ontvangen. Doordat de kerken weigeren Gods gebod op te volgen om onberouwvolle zondaars uit de gemeenschap te sluiten, denken anderen dat dit een vrijbrief is om ook te zondigen (Prediker 8:11; 1 Korinthiërs 15:33). God kan degenen die zulke vruchten voortbrengen, niet goedkeuren. — Matthéüs 7:15-20; Openbaring 18:4-8.
OP DE WEG DES LEVENS BLIJVEN
Hoe kunt u op de weg des levens blijven? (17, 18)
17 Wanneer u de „weg die naar het leven voert” eenmaal hebt gevonden, dient u ermee voort te gaan de bijbel te bestuderen ten einde op die weg te blijven. Probeer dagelijks in de bijbel te lezen; vorm er een verlangen naar (1 Petrus 2:2, 3; Matthéüs 4:4). Hierdoor zult u worden toegerust tot „ieder goed werk”. — 2 Timótheüs 3:16, 17.
18 Deze goede werken houden onder andere in dat men net als Jezus naar Gods morele maatstaven leeft en vriendelijk en behulpzaam is voor anderen, vooral voor degenen die aan ons verwant zijn in het geloof (Jakobus 1:27; Galáten 6:9, 10). Behalve dat hij op moreel gebied een voortreffelijk voorbeeld gaf, genas hij ook de zieken, gaf hij de hongerigen te eten en troostte hij de treurenden. Vooral onderwees en sterkte hij zijn discipelen. Alhoewel wij zijn wonderen niet kunnen nadoen, kunnen wij wel, voor zover wij daartoe in staat zijn, anderen praktische hulp geven, waardoor sommigen er wellicht toe worden bewogen God te verheerlijken. — 1 Petrus 2:12.
Welk verdere werk is voor christenen uiterst belangrijk? (19, 20)
19 Maar Jezus’ goede werken hielden nog meer in. Hij wist dat het beste werk dat men voor anderen kon doen, was hen te helpen de vorm van aanbidding te leren kennen die voor God aanvaardbaar is en hen over Gods voornemens in verband met het Koninkrijk in te lichten. Hierdoor konden zij geholpen worden het doel — eeuwig leven in geluk — te bereiken. — Lukas 4:18-21.
20 Christenen in deze tijd dienen er insgelijks naar te streven getuigen voor Jehovah te zijn. Zij kunnen getuigenis geven door hun voortreffelijke gedrag, wat ook inhoudt dat zij anderen helpen en zichzelf „onbevlekt van de wereld” bewaren (Jesaja 43:10-12; Jakobus 1:27; Titus 2:14). Ook kunnen zij het „goede nieuws” naar de huizen van de mensen brengen en in dit werk volharden totdat God zegt dat het volbracht is (Lukas 10:1-9). Wilt u niet graag uw medemensen, met inbegrip van uw familieleden, helpen de vorm van aanbidding te leren kennen die voor Jehovah aanvaardbaar is? Dan dient ook u een openbare bekendmaking van uw geloof te doen; hierdoor kunt u anderen helpen de weg des levens te vinden. — Romeinen 10:10-15.
[Kader op blz. 174]
CHRISTENEN IN AUSCHWITZ
De Poolse sociologe Anna Pawelczynska merkte in haar boek „Waarden en geweld in Auschwitz” op dat Jehovah’s Getuigen in nazi-Duitsland ’ter wille van hun geloof, dat tegen oorlog en iedere vorm van geweld was, passief verzet pleegden’. Met welk resultaat? Zij vertelt:
„Deze kleine groep gevangenen vormde een hecht, ideologisch bolwerk, en zij wonnen hun strijd tegen het nazisme. De Duitse groep van deze sekte vormde een eilandje van nimmer aflatende weerstand binnen een geterroriseerde natie, en in diezelfde onverschrokken geest gingen zij in het kamp Auschwitz te werk. Zij slaagden erin het respect van hun medegevangenen te winnen . . ., [alsook] van gevangenen die een functie bekleedden, en zelfs van de SS-officieren. Iedereen wist dat geen enkele Jehovah’s Getuige een bevel zou opvolgen dat in strijd was met zijn religieuze overtuiging.”
[Illustratie op blz. 176]
Wandelt u op de brede weg . . .
. . . of op de smalle weg?