Hoofdstuk 14
De Koning regeert!
1, 2. (a) Welke grotere betekenis had het jaar 1914? (b) Hoe wees het tijdschrift de Watch Tower vele jaren van tevoren op het jaar 1914?
HET jaar 1914 kenmerkte ongetwijfeld een belangrijk keerpunt in de aangelegenheden van de natiën en van de mensheid. Maar het was van veel grotere betekenis dan de meeste geschiedschrijvers beseffen. Er vonden namelijk opwindende gebeurtenissen plaats die verband hielden met de ’komst’ van Gods koninkrijk. Oplettende bijbelonderzoekers hadden al jaren voordien vol verwachting naar dat jaar uitgezien. Op grond waarvan?
2 Vierendertig jaar vóór 1914 werd in de uitgaven van december 1879 en maart 1880 van het tijdschrift Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence op het jaar 1914 gewezen als een gekenmerkte datum in de bijbelse profetieën. In een artikel in de uitgave van juni 1880 werd de aandacht gevestigd op het naderende einde van „de tijden der heidenen (Lukas xxi. 24)”. Ofschoon de schrijver destijds niet de volledige betekenis begreep van de gebeurtenissen die op het punt stonden te geschieden, toonde hij aan de hand van de bijbelse chronologie aan dat het jaar „1914 n. Chr.” het einde zou kenmerken van een periode van „zeven tijden”, of 2520 jaar, waarin goddeloze natiën regeringsmacht hadden uitgeoefend, en die met de eerste verwoesting van het oude Jeruzalem was begonnen. Hij zei: „De lange periode van 2520 jaar en . . . de bittere ervaring [van Gods volk] onder de heerschappij van de beesten (menselijke regeringen, Dan. vii.), wordt in Dan. iv. duidelijk weergegeven door de ’zeven tijden’ van Nebukadnezars bittere ervaring onder de beesten.” Wat zijn derhalve de „zeven tijden”?
EEN DROOM VERKLAREN
3. Welke fundamentele waarheid staat in Daniël 4:25?
3 In hoofdstuk 4 van het bijbelboek Daniël wordt een opmerkelijke profetische droom beschreven. Er wordt door geïllustreerd dat „de Allerhoogste de Heerser is in het koninkrijk der mensheid, en dat hij het geeft aan wie hij wil” (Daniël 4:25). Nebukadnezar, de koning van Babylon, had deze droom en vertelde hem aan de profeet Daniël om de uitlegging te weten te komen.
4-6. (a) Welke droom had Nebukadnezar? (b) Hoe verklaarde Daniël de droom? (c) Hoe ging de droom in vervulling? (d) Wat erkende Nebukadnezar na zijn herstel?
4 Nebukadnezar zag in een visioen een reusachtige boom die tot het uiteinde der aarde zichtbaar was. Hij voorzag in voedsel voor allen en bood beschutting. Maar op bevel van een „heilige” uit de hemel werd de boom omgehakt en werd de boomstomp met een band van ijzer en van koper, destijds de twee sterkste metalen, omsloten. Gedurende „zeven tijden” zou de boom in deze toestand, waarin elke opwaartse groei werd tegengegaan, blijven.
5 Daniël verklaarde dit profetische visioen en legde uit dat de luisterrijke boom een afbeelding was van Nebukadnezar. Hij zou ’omgehakt’ of vernederd worden. Gedurende „zeven tijden” zou Nebukadnezar als de dieren van het veld zijn. Maar evenals de „boom” niet volledig werd vernietigd, zou de koning na de „zeven tijden” in zijn vroegere staat worden hersteld. — Daniël 4:19-27.
6 Dit is precies wat Nebukadnezar overkwam. Hij werd vernederd en van onder de mensen verdreven en ging net als een dier plantengroei eten. Die „zeven tijden” waren kennelijk zeven jaar, gedurende welke tijd Nebukadnezar ’zijn bittere ervaring onder de beesten’ had. Zijn haar werd lang, net als de veren van arenden, en zijn nagels werden als de klauwen van vogels. Maar ten slotte kreeg hij zijn verstand terug en werd hij in zijn koningschap hersteld. Toen dat gebeurde, loofde en verheerlijkte hij „de Koning van de hemel” als Degene die werkelijk heerschappij uitoefent en wiens „koninkrijk duurt van geslacht tot geslacht”. — Daniël 4:28-37.
7-9. (a) In welke profetie maakte Jezus gewag van het einde van de tijden der heidenen? (b) Welke vragen dienen ons dus zeer te interesseren?
7 Maar wat heeft dit alles nu te maken met het jaar 1914 van onze gewone tijdrekening?
„DE BESTEMDE TIJDEN DER NATIËN”
8 Toen Jezus Christus een beschrijving gaf van ’het teken van het besluit van het samenstel van dingen’, zei hij:
„Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld” (Lukas 21:24).
De „natiën” waarover Jezus sprak, waren de niet-joodse natiën, of „heidenen”. De bekende Statenvertaling van de bijbel gebruikt hier de uitdrukking „tijden der heidenen”. Velen hebben zich dan ook afgevraagd: ’Wat zijn de tijden der heidenen? Welke tijdsperiode had Jezus in gedachten? Wanneer begon die, en wanneer zou die eindigen?’
9 Wij hebben reeds gezien dat Jezus’ uitvoerige profetie omtrent het „teken” van grote betekenis is voor ons in deze tijd. Daarom moeten wij ook het antwoord op deze vragen weten.
WAT WORDT MET „JERUZALEM” BEDOELD?
10-12. (a) Wat werd volgens een geleerde door de gebeurtenissen van 29-70 G.T. afgeschaduwd? (b) Maar welke grotere betekenis kon er in Lukas 21:24 aan „Jeruzalem” worden gehecht? (c) Hoe helpt een bekende encyclopedie ons wat deze zienswijze betreft? (d) Wat wordt derhalve door „Jeruzalem” gesymboliseerd?
10 Professor A. T. Robertsona zegt in zijn commentaar op Jezus’ profetie dat Jezus „de verwoesting van de tempel en van Jeruzalem, hetgeen inderdaad in die generatie in 70 n. Chr. plaatsvond, eveneens gebruikte als symbool van zijn tweede komst en van het einde der wereld of de voleinding der eeuwen”. Wij kunnen daarom vragen: Welke grotere of toekomstige betekenis buiten de verwoesting van Jeruzalem in 70 G.T. zou Jezus in Lukas 21:24 aan „Jeruzalem” hebben gehecht?
11 Jezus beschouwde Jeruzalem als Israëls hoofdstad, waar koningen uit het geslacht van David als door Jehovah gezalfde vorsten „op Jehovah’s troon” zaten. Ook was de daar gevestigde tempel het centrum van de ware aanbidding voor de gehele aarde (1 Kronieken 28:5; 29:23; 2 Kronieken 9:8). In de Cyclopædia door M’Clintock en Strong wordt het volgende opgemerkt: „Jeruzalem was tot de residentie van de koning van heel Israël gemaakt; en de Tempel, dikwijls ’het huis van Jehovah’ genoemd, vormde terzelfder tijd de residentie van de Koning der koningen, de soeverein van de theocratische staat, . . . Jeruzalem was inderdaad niet in politiek opzicht belangrijk: het was niet de hoofdstad van een machtig rijk dat de aangelegenheden van andere staten bestuurde, maar het speelde een belangrijke rol in de schitterende vooruitzichten die door David waren voorzegd toen hij zijn geloof in de komst van een Messías bekendmaakte [Psalm 2:6; 110:2].” — Deel IV, blz. 838.
12 Het feit dat de koningen uit Davids geslacht op „de troon van het koningschap van Jehovah” zaten, onderstreepte de waarheid dat het koninkrijk in werkelijkheid het koninkrijk van God was. Het koninkrijk Israël, met Jeruzalem als centrum, was een typologisch koninkrijk van God. „Jeruzalem” symboliseerde derhalve het koninkrijk van God.
13, 14. Wanneer en hoe begon het „vertreden” uit Lukas 21:24?
13 Denk nu nog eens terug aan Jezus’ woorden: „Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld” (Lukas 21:24). Wanneer begon dit „vertreden”? Het begon klaarblijkelijk lang voordat Jezus in Bethlehem werd geboren, want er hadden al lang geen menselijke koningen uit het geslacht van David meer in Jeruzalem geregeerd. Er kwam een eind aan de Davidische dynastie van koningen toen koning Zedekía door de binnenvallende Babyloniërs onder Nebukadnezar werd onttroond.
14 De nauwkeurige geschiedenis van de bijbel vertelt ons wat er wegens de slechtheid van het volk en van koning Zedekía gebeurde. Wij lezen: „De woede van Jehovah [verhief] zich tegen zijn volk . . ., totdat er geen genezing meer was. Hij liet daarom de koning van de Chaldeeën [Babyloniërs] tegen hen optrekken, die vervolgens hun jonge mannen met het zwaard doodde . . . Alles gaf [God] in [Nebukadnezars] hand. En alle gereedschappen, groot en klein, van het huis van de ware God en de schatten van het huis van Jehovah en de schatten van de koning en van zijn vorsten, alles bracht hij naar Babylon. Voorts verbrandde hij het huis van de ware God en brak de muur van Jeruzalem af” (2 Kronieken 36:11, 12, 16-20). Daar begon het „vertreden”.
VOOR HOE LANG „VERTREDEN”?
15-17. (a) Wie verloor het „wettelijke recht” op Davids koninkrijk, en hoe? (b) Wie zou dat recht terugkrijgen, en voor hoe lang? (c) Welke toepasselijke vraag rijst derhalve? (d) Waarom zou het passend zijn dat Daniël deze vraag beantwoordde?
15 De profeet Ezechiël voorzei de onttroning van Zedekía, de laatste koning uit de Davidische dynastie die vanuit het aardse Jeruzalem zou regeren, als volgt:
„Dit heeft de [Soevereine] Heer Jehovah gezegd: ’Verwijder de tulband en zet af de kroon. Deze zal niet dezelfde zijn. . . . Tot een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik ze maken. Ook wat deze aangaat, ze zal stellig van niemand worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en ik moet het aan hem geven.’” — Ezechiël 21:26, 27.
16 Hoewel koning Zedekía het „wettelijke recht” op het Davidische koninkrijk destijds verloor, zou de beloofde Messías dat „recht” en die heerschappij in het koninkrijk van God, „voor eeuwig” terugkrijgen (Lukas 1:32, 33). Maar hoe lang zou het duren voordat het Messiaanse koninkrijk — dat door het aardse koninkrijk Israël met zijn hoofdstad te Jeruzalem was afgeschaduwd — zou beginnen te regeren?
17 Jehovah God wist het, en hij kon de tijdsperiode in zijn Woord aangeven, evenals hij vele andere toekomstige dingen had voorzegd. In zijn toespraak over „het besluit van het samenstel van dingen” verwees Jezus diverse malen naar Daniëls profetie, waarin God nauwkeurig vele toekomstige ontwikkelingen in de hemel en op aarde had voorzegd. (Vergelijk Matthéüs 24:3, 15, 21, 30 met Daniël 9:27; 11:31; 12:1; 7:13.) En had ook de profetie van de „zeventig weken”, in Daniël 9:24-27, geen nauwkeurige tijdtafel met betrekking tot de eerste komst van de Messías verschaft? Zou het dan niet passend zijn dat dezelfde profeet de tijd voor de tweede komst van de Messías zou aangeven? In het vierde hoofdstuk van Daniël vinden wij deze profetische inlichtingen, waar wij rechtstreeks bij betrokken zijn.
VERVULLING IN HET GROOT
18. (a) Wat kan de reden zijn waarom de wereldlijke geschiedenis geen melding maakt van Nebukadnezars krankzinnigheid? (b) Waarom dienen wij acht te slaan op hetgeen Gods Woord hier zegt?
18 Wij hebben de eerste, typologische toepassing van Daniëls profetie van de „zeven tijden” reeds onderzocht en gezien dat ze betrekking had op de zeven letterlijke jaren van Nebukadnezars krankzinnigheid. Dat de wereldlijke geschiedenis geen uitvoerig verslag bevat omtrent Nebukadnezars zevenjarige afwezigheid van de troon, dient ons niet te verbazen. Oude annalen van Egypte, Assyrië en Babylon staan erom bekend dat ze alles weglaten wat pijnlijk voor de heerser zou kunnen zijn, wat één reden is waarom ze niet even betrouwbaar zijn als Gods geïnspireerde Woord. Gods Woord geeft ons de verzekering dat het droomvisioen werd vervuld. De bewoordingen van de profetie geven ook te kennen dat er een vervulling zou plaatsvinden die zich nog verder in de toekomst zou uitstrekken, en die vervulling heeft eveneens plaatsgevonden. Op welke wijze?
19. Waarom zou dit visioen ons logischerwijs helpen de lengte van de tijden der heidenen vast te stellen?
19 Er zij opgemerkt dat degene die de droom kreeg, namelijk de koning van Babylon, de wereldheerser was van wie Jehovah zich had bediend om het typologische koninkrijk van God op aarde omver te werpen. Hierdoor was er een wereldheerschappij van heidense overheersing ontstaan. Ook werd het visioen klaarblijkelijk niet vele jaren nadat deze kolossale verandering had plaatsgevonden, gegeven — toen er geen typologisch koninkrijk meer bestond door middel waarvan Jehovah soevereiniteit uitoefende. Bovendien wordt in Daniël hoofdstuk 4 herhaaldelijk het thema beklemtoond ’dat de Allerhoogste de Heerser is in het koninkrijk der mensheid en het geeft aan wie hij wil’ (Daniël 4:17, 26, 34, 35). Wij hebben dus alle reden om te verwachten dat wij aan de hand van dit visioen kunnen vaststellen hoe lang de heidense overheersing van de aarde zou duren.
20. Welke vraag stellen wij, en waar kunnen wij naar het antwoord zoeken?
20 Hoe lang zou het, gerekend vanaf de tijd dat Gods typologische koninkrijk werd omvergeworpen, duren voordat God wederom zijn soevereiniteit tot uitdrukking zou brengen door middel van een koninkrijk dat verband houdt met de koninklijke geslachtslijn van David en waarin de Messías de regerende koning is? Daniël hoofdstuk 4 verschaft een basis op grond waarvan wij de lengte kunnen vaststellen van de tijden der heidenen of „de bestemde tijden der natiën”, gedurende welke periode die natiën „Jeruzalem”, of het koninkrijk van God, zouden vertreden. — Lukas 21:24.
21. Wat geven Daniël 4:15-17 en Job 14:7 te kennen met betrekking tot de situatie die op Zedekía’s onttroning volgde?
21 Deze vertreding dateert vanaf het jaar waarin Nebukadnezar koning Zedekía van de troon in Jeruzalem verwijderde. Vanaf die tijd was Jehovah’s uitoefening van soevereiniteit, zoals die werd vertegenwoordigd in de lijn van Judese koningen, ’omgehakt’. Ze was aan banden gelegd, zoals de met banden omsloten boomtronk uit Nebukadnezars droom. Met beesten te vergelijken heidense machten oefenden de heerschappij uit over de gehele aarde. Maar er bestond hoop voor de „boom” dat hij weer zou „uitlopen”. En dan zouden de levenden „weten dat de Allerhoogste de Heerser is in het koninkrijk der mensheid”. — Daniël 4:15-17; Job 14:7; vergelijk Jesaja 11:1, 2; 53:2.
22. Wanneer en op welke wijze bloeit de Koninkrijks-„boom” weer?
22 In dit herstelde koninkrijk regeert de Allerhoogste door bemiddeling van zijn Messías. Neen, niet toen Deze voor het eerst als volmaakt mens op aarde verscheen, toen de joden hem verachtten en hem als koning verwierpen. Maar de banden om de boomstomp worden losgemaakt en de Koninkrijks-„boom” bloeit weer wanneer deze „geringste der mensheid” als hemelse Koning van de mensen van alle natiën in zijn heerlijkheid komt. Dan, wanneer de tijden der heidenen eindigen, wordt het koninkrijk der wereld „het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus”. — Openbaring 11:15; Daniël 4:17, 25.
HOE LANG DUREN DE „ZEVEN TIJDEN”?
23. Waarom moeten de tijden der heidenen zich tot in onze tijd uitstrekken?
23 Het ligt dus voor de hand dat de „zeven tijden” die betrekking hebben op de tijden der heidenen, langer moeten duren dan zeven letterlijke jaren. Houd in gedachte dat Jezus over de ’vervulling’ of het einde van deze tijden der heidenen sprak in verband met „het besluit van het samenstel van dingen” (Lukas 21:7, 24; Matthéüs 24:3). Ze moeten zich dus tot in onze tijd uitstrekken. Hoe lang duren ze precies?
24. Hoe kunnen wij verklaren hoe lang de „zeven tijden” duren?
24 Wanneer wij Openbaring hoofdstuk 12 opslaan, bemerken wij dat volgens de verzen 6 en 14 een tijdsperiode van 1260 dagen overeenkomt met „een tijd en tijden en een halve tijd”, ofte wel een totaal van 3 1/2 (1 + 2 + 1/2) tijd. „Een tijd” zou daarom gelijk zijn aan 360 dagen, of 12 maanmaanden van elk gemiddeld 30 dagen. „Zeven tijden” zouden dan 2520 dagen bedragen; en volgens de bijbelse profetische berekening van „een dag voor een jaar” zouden deze in de vervulling in werkelijkheid een periode van 2520 kalenderjaren bedragen (Numeri 14:34; Ezechiël 4:6). Zo lang duren de „zeven tijden” — de tijden der heidenen — dus.
25. Hoe zijn de „zeventig jaar” uit Jeremia 25:11 een hulp bij het vaststellen van het begin van de tijden der heidenen?
25 Wij worden geholpen de kalenderdatum voor het begin van de tijden der heidenen vast te stellen door Gods Woord te raadplegen. Zoals wij reeds hebben vernomen, stond Jehovah de Babyloniërs toe zijn volk te veroveren, de stad Jeruzalem en haar tempel te verwoesten, Zedekía van „de troon van het koningschap van Jehovah” te verwijderen en de joden in Babylonische ballingschap te voeren (1 Kronieken 28:5). Wegens de daaropvolgende gebeurtenissen „in de zevende maand” vluchtten de weinige joden die in het land waren achtergebleven, naar Egypte, zodat Juda toen volledig woest en verlaten was (2 Koningen 25:1-26; Jeremia 39:1-10; 41:1 tot 43:7). Jehovah’s profeet Jeremia had voorzegd dat de verwoesting zeventig jaar zou duren (Jeremia 25:8-11). Dan zou Jehovah ’de koning van Babylon rekenschap vragen van zijn dwaling’ en ’Zijn volk terugbrengen naar deze plaats’, hun geboorteland. — Jeremia 25:12; 29:10.
26. (a) Waarvan was Daniël ooggetuige, en wat onderscheidde hij? (b) Hoe kunnen wij de maand en het jaar waarin Daniëls herstellingsprofetie werd vervuld, te weten komen? (c) Wat is die datum precies?
26 Daniël zelf bracht vele jaren in Babylonische ballingschap door. In de nacht dat Babylon door de Meden en de Perzen werd veroverd, zag hij met eigen ogen hoe de door hemzelf geuite profetie tegen die stad in vervulling ging. Ook andere profetieën tegen Babylon werden toen vervuld (Daniël 5:17, 25-30; Jesaja 45:1, 2). Volgens geschiedkundigen viel Babylon in het begin van oktober van het jaar 539 v.G.T. Spoedig daarna onderscheidde Daniël aan de hand van Jeremia’s profetie dat de zeventigjarige gevangenschap en verwoesting van Jeruzalem bijna ten einde waren (Daniël 9:2). En hij had gelijk! In het eerste jaar van Cyrus de Pers, dat volgens de meeste geschiedkundigen in de lente van 538 v.G.T. begon, vaardigde Cyrus een decreet uit waarin het de joden werd toegestaan naar hun eigen land terug te keren om het weer te bevolken en Jehovah’s tempel daar te herbouwen (2 Kronieken 36:20-23; Ezra 1:1-5). Het geïnspireerde historische verslag vertelt ons dat de joden bereidwillig op Cyrus’ decreet reageerden, zodat ’toen de zevende maand aanbrak, de zonen van Israël in hun steden waren’ (Ezra 3:1). Volgens onze kalender zou dat oktober 537 v.G.T. zijn, welke datum daarom de voltooiing van de voorzegde zeventigjarige verwoesting kenmerkt.
27. (a) Wanneer moeten de zeventig jaar derhalve zijn begonnen, en met welke gebeurtenis? (b) Hoe lang duurden de „zeven tijden”, en wanneer moeten ze daarom zijn geëindigd? (c) Welke andere uitvoerige profetie begon op die precieze datum in vervulling te gaan? (d) Aan welke inlichtingen heeft De Wachttoren reeds meer dan 100 jaar vastgehouden?
27 Die historische inlichtingen zijn belangrijk voor ons om te kunnen vaststellen wanneer „de bestemde tijden der natiën” begonnen. Aangezien de zeventigjarige verwoesting van Juda en Jeruzalem in 537 v.G.T. eindigde, moet deze periode in 607 v.G.T. zijn begonnen. Dat zou het jaar zijn waarin Zedekía van de „troon van het koningschap van Jehovah” in Jeruzalem werd verwijderd. Het kenmerkt daarom ook de datum voor het begin van de tijden der heidenen. Gerekend vanaf oktober 607 v.G.T., brengen de „zeven tijden” van 2520 jaar ons tot het begin van oktober 1914 G.T., toen, zoals wij reeds hebben gezien, Jezus’ uitvoerige profetie omtrent „het besluit van het samenstel van dingen” in vervulling begon te gaan. Betrouwbare inlichtingen uit Gods Woord vormen de basis voor deze conclusie, die nu reeds meer dan 100 jaar door het tijdschrift De Wachttoren verdedigd wordt.
28, 29. (a) Wat in verband met wereldlijke annalen dient ons dankbaar te stemmen voor de details die in Gods Woord zijn bewaard? (b) Waarom bestaat er een krachtige reden om als datum voor het einde van de tijden der heidenen de voorkeur te geven aan oktober 1914 boven andere datums?
28 Wij kunnen werkelijk dankbaar zijn dat Jehovah in zijn geïnspireerde Woord de noodzakelijke details met betrekking tot de joden, de Babyloniërs en de Meden en de Perzen uit de zesde eeuw v.G.T. nauwkeurig heeft vastgelegd. Anders zou het moeilijk zijn gebeurtenissen uit die tijd met elkaar in verband te brengen en aldus exact te dateren, want de wereldlijke annalen uit die periode zijn beslist onvolledig.
29 Volgens sommigen, die hoofdzakelijk op zulke wereldlijke annalen afgaan, werd Jeruzalem echter in 587/586 v.G.T. vernietigd en kwamen de joden onder Babylonische heerschappij in het troonsbestijgingsjaar van Nebukadnezar, dat volgens hun berekeningen het jaar 605 v.G.T.b was. Zij zijn dus van mening dat 605 v.G.T. de datum was waarop Jeremia 25:11 in vervulling begon te gaan: „Het gehele land zal woest en verlaten zijn; en zij zullen zeventig jaar onder de heidenen dienen” (Griekse Septuaginta-vertaling door Bagster). Als dat zo zou zijn en de tijden der heidenen vanaf die tijd worden gerekend, dan zou het einde van de profetische „zeven tijden” in het jaar 1916, tijdens de Eerste Wereldoorlog, vallen. Maar zoals reeds gezegd, geloven wij dat er een veel krachtiger reden bestaat om de inlichtingen uit Gods geïnspireerde Woord te aanvaarden, die te kennen geven dat de tijden der heidenen in oktober 607 v.G.T. begonnen en in oktober van het jaar 1914 G.T. eindigden.
30. Welke gecombineerde gebeurtenissen kenmerken de periode vanaf 1914 als de „laatste dagen”?
30 Wij kunnen blij zijn dat God lang geleden in zijn Woord profetieën liet optekenen die zo duidelijk te kennen geven dat Jezus in 29 G.T. als de Messías zou komen en ook dat hij vanaf 1914 G.T. als glorierijke hemelse Koning ’tegenwoordig’ zou zijn. Naarmate „het besluit van het samenstel van dingen” zich verder spoedt, zien wij hoe overal om ons heen de toestanden waarop wij volgens Jezus’ woorden moesten letten, zich toespitsen. De wereldoorlogen, de hongersnoden, de pestilentiën, de aardbevingen, de wetteloosheid, de liefdeloosheid, en ook de wijze waarop degenen die bijbelse beginselen hoog houden, worden gehaat en vervolgd — al deze dingen te zamen geven te kennen dat wij ons in de „laatste dagen” bevinden. — 2 Timótheüs 3:1; Matthéüs 24:3-12; Markus 13:7-13.
HET MILLENNIUM — WANNEER?
31. (a) Welke raad geeft Jezus met betrekking tot onze tijd, en waarom? (b) Welke vraag zijn wij wellicht geneigd te stellen, en hoe luidt Jehovah’s antwoord?
31 Hoe lang zal deze vreselijke situatie duren? Nu Christus Jezus als Strijder-Koning op de troon is geplaatst, bestaat er alle reden te geloven dat het niet lang meer zal duren voordat hij het oordeel aan Gods vijanden voltrekt. Maar „van die dag of het uur weet niemand iets af”, zodat het totaal geen zin heeft om bespiegelingen te maken. Niettemin dienen wij acht te slaan op Jezus’ raad: „Waakt” (Markus 13:32; Matthéüs 24:42). Wanneer wij de verslechterende toestanden op aarde zien en ondervinden hoe mensen in het algemeen hun oren gesloten houden voor het goede nieuws van het Koninkrijk, zijn wij wellicht geneigd in verband met onze prediking dezelfde vraag te stellen als Gods profeet: „Hoe lang, o Jehovah?” Waarop Jehovah antwoordt:
„Totdat de steden werkelijk tot puinhopen instorten, om zonder inwoner te zijn, en de huizen zonder aardse mens zijn, en de grond zelf geruïneerd is tot een woestenij” (Jesaja 6:10-12).
Op zijn bestemde tijd zal Jehovah dit oordeel voltrekken, eerst ten aanzien van de christenheid en vervolgens ten aanzien van alle andere delen van Satans wereld. Onmiddellijk daarna zal Christus’ duizendjarige regering van vrede beginnen. — Openbaring 20:1-3, 6.
WAT WORDT BEDOELD MET „DIT GESLACHT”?
32. Welke vraag rijst er met het oog op Matthéüs 24:34?
32 In zijn uitvoerige profetie omtrent het „teken” verzekert Jezus ons: „Voorwaar, ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan totdat al deze dingen geschieden” (Matthéüs 24:34). Wat dienen wij te verstaan onder „dit geslacht”, aangezien hij geen specifieke tijdsduur aan een geslacht verbindt?
33. (a) Wat was het „geslacht” van Jezus’ tijd? (b) Wat kan er op overeenkomstige wijze over het „geslacht” van 1914-1918 worden gezegd?
33 In Jezus’ tijd overleefden sommigen van de discipelen die zijn woorden hoorden, en ook anderen van zijn tijdgenoten, de laatste „verdrukking” die over het joodse samenstel van dingen kwam. Zij waren het „geslacht” van Jezus’ tijd. Op het moment dat dit boek werd geschreven, leefden er alleen al in de Verenigde Staten nog meer dan 10.000.000 mensen die oud genoeg waren om zelf te hebben kunnen waarnemen dat de jaren 1914-1918 gekenmerkt werden door „een begin van weeën der benauwdheid”. Sommigen van hen zullen wellicht nog heel wat jaren in leven blijven. Toch verzekert Jezus ons dat hij voordat „dit geslacht” voorbijgaat, als de „Zoon des mensen” zal komen om het oordeel aan Satans samenstel van dingen te voltrekken (Matthéüs 24:8, 21, 37-39). Wij dienen wakker te blijven en vol verwachting naar die ’komst van het koninkrijk’ uit te zien. — Lukas 21:31-36.
[Voetnoten]
a Word Pictures in the New Testament, Deel I, blz. 188.
b Zie Appendix, blz. 186.
[Kader op blz. 135]
DE „ZEVEN TIJDEN” BEREKENEN
7 „tijden” = 7 × 360 = 2520 jaar
(een bijbelse „tijd” of bijbels jaar houdt het midden tussen een maanjaar van 354 dagen en een zonnejaar van 365 1/4 dagen)
607 v.G.T. tot 1 v.G.T. = 606 jaar
1 v.G.T. tot 1 G.T. = 1 jaar
1 G.T. tot 1914 G.T. = 1913 jaar
607 v.G.T. tot 1914 G.T. = 2520 jaar
[Kader op blz. 140]
„HET GESLACHT VAN 1914”
In een boek met bovenstaande titel geeft Robert Wohl te kennen „dat generaties of geslachten niet wiskundig definieerbaar zijn in termen van een bepaald aantal jaren, maar zich rondom belangrijke historische crises groeperen, waarvan de eerste wereldoorlog wel het duidelijkste voorbeeld vormt”. — „The Economist”, 15 maart 1980