Hoofdstuk 13
Herkend aan ons gedrag
WIJ leven in een tijd waarin lang gerespecteerde morele maatstaven door grote groepen mensen overboord zijn gegooid. De meeste religies van de christenheid zijn daarin meegegaan, hetzij in naam der verdraagzaamheid, of met het argument dat de tijden zijn veranderd en dat de taboes van vroegere generaties niet langer gelden. Over het gevolg zei decaan Samuel Miller van de theologische faculteit van Harvard: „De kerk weet zich gewoon niet te doen gelden. Het enige wat ze heeft gedaan, is de cultuur van onze tijd absorberen.” Dit heeft een verwoestende uitwerking gehad op het leven van degenen die voor leiding naar deze kerken opzagen.
In tegenstelling daarmee werd in L’Eglise de Montréal, het weekblad van het katholieke aartsbisdom van Montreal (Canada), over Jehovah’s Getuigen gezegd: „Zij hebben opmerkelijke morele waarden.” Grote aantallen onderwijzers en leraren, werkgevers en regeringsfunctionarissen zijn het daarmee eens. Waaraan hebben Jehovah’s Getuigen deze reputatie te danken?
Een getuige van Jehovah zijn, houdt veel meer in dan vasthouden aan een bepaald raamwerk van leerstellige geloofsovertuigingen en hiervan aan anderen getuigenis afleggen. Het vroege christendom stond bekend als „De Weg”, en Jehovah’s Getuigen beseffen dat de ware religie in deze tijd eveneens een weg, een levenswijze, moet zijn (Hand. 9:2). Maar zoals ook met andere dingen het geval was, kwamen de hedendaagse Getuigen niet onmiddellijk tot een evenwichtig begrip van wat hierbij betrokken is.
„Karakter of verbond — Welke van de twee?”
Hoewel zij begonnen met gezonde schriftuurlijke raad over de noodzaak op Christus te gelijken, leidde de nadruk die sommige van de eerste Bijbelonderzoekers legden op wat zij „karakterontwikkeling” noemden, ertoe dat zij bepaalde aspecten van het werkelijke christendom minder belangrijkheid toekenden. Sommigen van hen schenen te denken dat zij door keurige, beschaafde mensen te zijn — altijd een vriendelijke en goede indruk te maken, zacht te spreken, elke blijk van boosheid te vermijden, dagelijks de Schrift te lezen — de garantie hadden dat zij naar de hemel zouden gaan. Maar zij vergaten dat Christus zijn volgelingen een werk te doen had gegeven.
Dit probleem werd krachtig aangepakt in het artikel „Karakter of verbond — Welke van de twee?” in The Watch Tower van 1 mei 1926.a Het liet zien dat pogingen om een „volmaakt karakter” te ontwikkelen terwijl men zich nog in het vlees bevond, sommigen ertoe hadden gebracht het ontmoedigd op te geven, maar dat het tegelijkertijd bij anderen een „heiliger dan gij”-houding had teweeggebracht en hen de verdienste van Christus’ slachtoffer wat uit het oog had doen verliezen. Na de nadruk te hebben gelegd op geloof in het vergoten bloed van Christus, beklemtoonde het artikel hoe belangrijk het is ’actief te zijn’ in de dienst voor God, om er blijk van te geven dat men een loopbaan volgt die aangenaam voor God is (2 Petr. 1:5-10). In die tijd waarin een groot deel van de christenheid nog steeds de schijn ophield aan bijbelse morele maatstaven vast te houden, versterkte deze nadruk op activiteit het contrast tussen Jehovah’s Getuigen en de christenheid. Het contrast werd nog duidelijker toen allen die beleden christenen te zijn, met morele kwesties te maken kregen die nu algemeen aan de orde werden gesteld.
’Onthoudt u van hoererij’
De christelijke maatstaf inzake seksuele moraliteit werd lang geleden in duidelijke taal in de bijbel uiteengezet. „Dit wil God: uw heiliging, dat gij u onthoudt van hoererij . . . Want God heeft ons niet geroepen met verlof tot onreinheid, maar in verband met heiliging. Wie daarom blijk geeft van minachting, minacht niet een mens, maar God” (1 Thess. 4:3-8). „Het huwelijk zij eerbaar onder allen en het huwelijksbed zonder verontreiniging, want God zal hoereerders en overspelers oordelen” (Hebr. 13:4). „Weet gij niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, . . . noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen . . . zullen Gods koninkrijk beërven.” — 1 Kor. 6:9, 10.
In de Watch Tower werd reeds in november 1879 de aandacht gevestigd op deze maatstaf voor ware christenen. Maar dit punt werd niet herhaaldelijk of uitgebreid besproken alsof het een groot probleem onder de vroege Bijbelonderzoekers was. Naarmate de houding van de wereld echter toegeeflijker werd, ging men meer aandacht aan dit vereiste besteden, vooral in de jaren rond de Tweede Wereldoorlog. Dit was noodzakelijk omdat sommigen onder Jehovah’s Getuigen de zienswijze aannamen dat zolang zij druk bezig waren met getuigenisgeven, enige nalatigheid ten aanzien van seksuele moraliteit gewoon een persoonlijke kwestie was. Weliswaar was in The Watchtower van 1 maart 1935 duidelijk verklaard dat deelnemen aan de velddienst geen vrijbrief gaf voor immoreel gedrag, maar niet iedereen nam dit ter harte. Dus werd in The Watchtower van 15 mei 1941 de kwestie opnieuw besproken, en behoorlijk uitvoerig, in een artikel getiteld „Noachs tijd”. Het artikel wees erop dat de seksuele losbandigheid in Noachs tijd een van de redenen was waarom God de toenmalige wereld vernietigde, en het liet zien dat wat God toen deed, een voorbeeld was voor wat hij in onze tijd zou doen. In duidelijke taal waarschuwde het artikel dat een rechtschapenheid bewarende dienstknecht van God niet een deel van de dag aan het doen van de wil van de Heer kon wijden en zich vervolgens, ’na werktijd als het ware’, aan „de werken van het vlees” kon overgeven (Gal. 5:17-21). Dit werd in The Watchtower van 1 juli 1942 gevolgd door nog een artikel waarin gedrag dat niet in overeenstemming was met de bijbelse morele maatstaven voor alleenstaande en voor gehuwde personen, werd veroordeeld. Niemand moest de gevolgtrekking maken dat deelnemen aan de openbare prediking van de Koninkrijksboodschap als een van Jehovah’s Getuigen een vrijbrief gaf voor een losbandig leven (1 Kor. 9:27). Mettertijd zouden er zelfs nog krachtiger maatregelen worden genomen om de morele reinheid van de organisatie te beschermen.
Sommigen die destijds de wens te kennen gaven een van Jehovah’s Getuigen te zijn, waren opgegroeid in gebieden waar proefhuwelijken werden aanvaard, waar seksuele betrekkingen tussen verloofde personen werden getolereerd, of waar het op grond van wederzijdse overeenkomst samenleven van personen die niet wettig gehuwd waren, als normaal werd bezien. Enkele echtparen streefden ernaar celibatair te leven. Anderen, hoewel zij niet wettelijk waren gescheiden, waren zo onverstandig geweest uit elkaar te gaan. Om in de nodige leiding te voorzien, werden in de jaren ’50 in De Wachttoren al deze situaties beschouwd, werden de met het huwelijk gepaard gaande verantwoordelijkheden besproken, werd er de nadruk op gelegd dat de bijbel hoererij verbiedt, en werd er uitgelegd wat hoererij is, zodat er geen misverstand zou bestaan.b — Hand. 15:19, 20; 1 Kor. 6:18.
In landen waar mensen die zich pas hadden verbonden met Jehovah’s organisatie de morele maatstaven van de bijbel niet serieus namen, werd hier speciale aandacht aan besteed. Daarom hield N. H. Knorr, de derde president van het Wachttorengenootschap, toen hij in 1945 in Costa Rica was, een lezing over christelijke moraliteit waarin hij zei: „Alle aanwezigen hier vanavond die met een vrouw samenleven maar hun huwelijk niet wettelijk hebben laten registreren, geef ik de volgende raad: Ga naar de Katholieke Kerk en laat je daar als lid inschrijven, want daar kun je deze dingen beoefenen. Maar dit is Gods organisatie, en hier kun je deze dingen niet beoefenen.”
Te beginnen met de jaren ’60, toen homoseksuelen openlijker werden omtrent hun praktijken, werd in veel kerken over de kwestie gedebatteerd en werden homoseksuelen vervolgens als kerkleden aanvaard. In sommige kerken worden zij nu zelfs als geestelijken aangesteld. Om oprechte personen te helpen die vragen omtrent deze kwestie hadden, werden deze aangelegenheden ook in de publikaties van Jehovah’s Getuigen besproken. Maar het is onder de Getuigen nooit een vraag geweest hoe zij homoseksualiteit zouden bezien. Waarom niet? Omdat zij de vereisten van de bijbel niet behandelen alsof het louter opvattingen zijn van mensen uit een andere tijd (1 Thess. 2:13). Zij zijn graag bereid bijbelstudies met homoseksuelen te leiden zodat deze mensen Jehovah’s vereisten kunnen leren kennen, en zulke personen mogen vergaderingen van de Getuigen bijwonen om te luisteren, maar niemand die homoseksualiteit blijft beoefenen, kan een van Jehovah’s Getuigen zijn. — 1 Kor. 6:9-11; Jud. 7.
In recente jaren is het in de wereld heel gewoon geworden dat ongehuwde jongeren zich aan seks overgeven. Jongeren in de gezinnen van Jehovah’s Getuigen stonden hierdoor onder druk, en sommigen begonnen de handelwijze van de wereld om hen heen over te nemen. Hoe heeft de organisatie deze situatie aangepakt? In De Wachttoren en Ontwaakt! werden artikelen gepubliceerd die bedoeld waren om ouders en jongeren te helpen de dingen schriftuurlijk te bezien. Op congressen werden levensechte drama’s opgevoerd om iedereen te helpen zich ervan bewust te zijn welke gevolgen het verwerpen van de morele maatstaven van de bijbel heeft, en welke voordelen het biedt Gods geboden te gehoorzamen. Een van de eerste van deze drama’s, opgevoerd in 1969, was getiteld „Doornen en valstrikken zijn op de weg van de onafhankelijke”. Er werden speciale boeken samengesteld om jonge mensen te helpen de wijsheid van bijbelse raad in te zien. Hiertoe behoorden Maak je jeugd tot een succes (uitgegeven in 1976) en Wat jonge mensen vragen — Praktische antwoorden (uitgegeven in 1989). Plaatselijke ouderlingen gaven persoonlijke geestelijke hulp aan afzonderlijke personen en aan gezinnen. Ook werden de gemeenten van Jehovah’s Getuigen beschermd doordat onberouwvolle kwaaddoeners werden uitgesloten.
De ineenstorting van de moraal in de wereld heeft onder Jehovah’s Getuigen niet tot een meer toegeeflijke zienswijze geleid. Integendeel, het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen heeft steeds meer nadruk gelegd op de noodzaak niet alleen ongeoorloofde seksuele handelingen te mijden, maar ook invloeden en situaties waardoor morele waarden worden ondermijnd. De afgelopen dertig jaar heeft het onderwijs verschaft om afzonderlijke personen te sterken in hun strijd tegen ’geheime zonden’ zoals masturbatie, en om hen attent te maken op het gevaar van pornografie, „soap”-televisieseries, en muziek met een verderfelijke uitwerking. Terwijl de moraal van de wereld dus bergafwaarts gaat, beweegt die van Jehovah’s Getuigen zich in opwaartse richting.
Gezinsleven geleid door Gods maatstaven
Het stevig vasthouden aan de bijbelse maatstaven inzake seksuele moraliteit heeft een bijzonder goede uitwerking gehad op het gezinsleven van Jehovah’s Getuigen. Maar het feit dat iemand een getuige van Jehovah is, vormt geen garantie dat hij geen huiselijke problemen zal hebben. Toch zijn de Getuigen ervan overtuigd dat Gods Woord de allerbeste raad geeft over de wijze waarop men zulke problemen het hoofd kan bieden. Zij beschikken over vele voorzieningen die door de organisatie zijn verschaft om hen te helpen die raad toe te passen; en wanneer zij ernaar handelen, zijn de resultaten inderdaad goed.
Reeds in 1904 bood het zesde deel van Studies in the Scriptures een uitvoerige bespreking van huwelijksverantwoordelijkheden en ouderlijke verplichtingen. Sindsdien zijn er honderden artikelen gepubliceerd en in elke gemeente van Jehovah’s Getuigen talloze lezingen gehouden om ieder gezinslid te helpen beseffen wat zijn door God gegeven rol is. Dit onderwijs in heilzaam, gezond gezinsleven is niet slechts voor pasgehuwden maar is een voortdurend programma waarbij de hele gemeente betrokken is. — Ef. 5:22–6:4; Kol. 3:18-21.
Zou polygamie aanvaard worden?
Ook al verschillen gewoonten in verband met huwelijk en gezinsleven van land tot land, Jehovah’s Getuigen erkennen dat de maatstaven die in de bijbel staan uiteengezet, overal gelden. Toen in de twintigste eeuw hun werk in Afrika op gang kwam, onderwezen de Getuigen daar, net als overal, dat het christelijke huwelijk slechts één huwelijkspartner toestaat (Matth. 19:4, 5; 1 Kor. 7:2; 1 Tim. 3:2). Toch waren er honderden die aanvaardden dat de bijbel afgoderij veroordeelt en graag aannamen wat Jehovah’s Getuigen over Gods koninkrijk onderwezen, maar die gedoopt werden zonder polygamie vaarwel te hebben gezegd. Om deze situatie recht te zetten, werd in De Wachttoren (Nederlandse uitgave van 1 april 1947) beklemtoond dat christendom geen polygamie toestaat, ongeacht wat de plaatselijke gewoonte is. In een brief aan de gemeenten werden allen die beleden Jehovah’s Getuigen te zijn maar die polygamisten waren, ervan in kennis gesteld dat zij zes maanden kregen om hun huwelijksaangelegenheden in overeenstemming te brengen met de bijbelse maatstaf. Dit werd bekrachtigd door een lezing die broeder Knorr datzelfde jaar tijdens een bezoek aan Afrika hield.
In Nigeria voorspelden veel mensen uit de wereld dat als Jehovah’s Getuigen probeerden de polygamie onder hun leden af te schaffen, dit zou betekenen dat zij hun leden zouden kwijtraken. En het is waar dat niet alle polygamisten die eerder als Getuigen waren gedoopt, in 1947 de vereiste wijzigingen aanbrachten. Asuquo Akpabio bijvoorbeeld, een reizende opziener, vertelt dat een Getuige bij wie hij in Ifiayong logeerde, hem om middernacht wakker maakte en eiste dat hij de aankondiging betreffende polygamie zou veranderen. Omdat hij dit weigerde, zette zijn gastheer hem die nacht de deur uit, in de stromende regen.
Maar liefde voor Jehovah heeft anderen de kracht gegeven die nodig was om zijn geboden te gehoorzamen. Hier zijn slechts enkelen van hen. In Zaïre zond een man die katholiek en daarbij polygamist was geweest, twee van zijn vrouwen weg teneinde een van Jehovah’s Getuigen te worden, hoewel het een zware beproeving op zijn geloof vormde dat hij de vrouw die hij het meest liefhad, moest wegzenden omdat zij niet de ’vrouw van zijn jeugd’ was (Spr. 5:18). In Dahomey (nu Benin) overwon een vroegere methodist die nog steeds vijf vrouwen had, bijzonder moeilijke wettelijke obstakels teneinde de noodzakelijke echtscheidingen te verkrijgen zodat hij voor de doop in aanmerking kon komen. Niettemin bleef hij voor zijn vroegere vrouwen en hun kinderen zorgen, zoals ook anderen deden die bijvrouwen hadden weggezonden. Warigbani Whittington, een Nigeriaanse, was de tweede vrouw van de beide vrouwen van haar man. Toen zij besloot dat het behagen van Jehovah, de ware God, het allerbelangrijkste voor haar was, werd zij geconfronteerd met de toorn van haar man en vervolgens van haar eigen familie. Haar man liet haar gaan, samen met haar twee kinderen, maar zonder financiële ondersteuning — zij kreeg zelfs geen reisgeld. Toch zei ze: ’Geen van de materiële voordelen die ik heb achtergelaten, is te vergelijken met het behagen van Jehovah.’
Hoe staat het met echtscheiding?
In westerse landen komt polygamie niet algemeen voor, maar daar zijn weer andere opvattingen gangbaar die in strijd zijn met de bijbel. Een daarvan is de gedachte dat het beter is te scheiden dan een ongelukkig huwelijk te hebben. In recente jaren begonnen enkele getuigen van Jehovah deze geest na te volgen door te trachten een echtscheiding uitgesproken te krijgen op grond van bijvoorbeeld „onverenigbaarheid”. Hoe hebben de Getuigen dit probleem aangepakt? Er wordt geregeld een krachtige onderwijscampagne door de organisatie gevoerd om duidelijk te maken hoe Jehovah echtscheiding beziet, en dit strekt zowel degenen tot voordeel die reeds lang Getuigen zijn, als de honderdduizenden die jaarlijks aan hun gelederen worden toegevoegd.
Op welke bijbelse richtlijnen heeft De Wachttoren de aandacht gevestigd? Onder andere de volgende: In het bijbelse verslag over het eerste menselijke huwelijk wordt het één-zijn van man en vrouw beklemtoond; er staat: ’Een man moet zich hechten aan zijn vrouw, en zij moeten één vlees worden’ (Gen. 2:24). Later, in Israël, verbood de Wet overspel en schreef voor dat iemand die zich daaraan overgaf, ter dood gebracht moest worden (Deut. 22:22-24). Echtscheiding op andere gronden dan overspel was toegestaan, maar dat was alleen ’wegens de hardheid van hun hart’, zoals Jezus duidelijk maakte (Matth. 19:7, 8). Hoe bezag Jehovah het wanneer iemand zijn huwelijkspartner aan de kant zette om met een ander te trouwen? Maleachi 2:16 zegt: „Hij heeft echtscheiding gehaat.” Niettemin liet hij toe dat degenen die een echtscheiding aangingen, in de gemeente van Israël bleven. Daar zou, indien zij het strenge onderricht dat Jehovah zijn volk toediende, zouden aanvaarden, hun hart van steen wellicht mettertijd vervangen worden door een zachter hart, een hart dat oprechte liefde voor zijn wegen tot uitdrukking kon brengen. — Vergelijk Ezechiël 11:19, 20.
De Wachttoren heeft herhaaldelijk verklaard dat toen Jezus over de echtscheidingsregeling sprak zoals die in het oude Israël werd toegepast, hij liet zien dat er onder zijn volgelingen een hogere maatstaf zou worden ingesteld. Hij zei dat indien iemand zich van zijn vrouw liet scheiden behalve op grond van hoererij (por·neiʹa, „onwettige gemeenschap”) en een ander trouwde, hij overspel zou plegen; en ook al hertrouwde hij niet, dan zou hij zijn vrouw aan overspel blootstellen (Matth. 5:32; 19:9). Dus voor christenen, zo heeft De Wachttoren uiteengezet, is een echtscheiding een veel ernstiger kwestie dan in Israël het geval was. Hoewel de bijbel niet voorschrijft dat iemand die een echtscheiding aangaat, uit de gemeente moet worden verwijderd, worden degenen die tevens overspel plegen en geen berouw hebben, door de gemeenten van Jehovah’s Getuigen uitgesloten. — 1 Kor. 6:9, 10.
De laatste jaren hebben er revolutionaire veranderingen plaatsgevonden in de houding van de wereld ten aanzien van huwelijk en gezinsleven. Desondanks zijn Jehovah’s Getuigen blijven vasthouden aan de maatstaven die door God, bij wie het huwelijk zijn oorsprong vond, zijn verschaft en die in de bijbel staan opgetekend. Aan de hand van deze richtlijnen hebben zij ernaar gestreefd om oprechte mensen te helpen het hoofd te bieden aan de moeilijke omstandigheden waarin zo velen zich bevinden.
Als gevolg daarvan zijn er ingrijpende veranderingen teweeggebracht in het leven van velen die bijbels onderwijs van Jehovah’s Getuigen hebben aanvaard. Mannen die vroeger hun vrouw sloegen, mannen die zich niet van hun verantwoordelijkheden kweten, mannen die in materieel opzicht voor hun gezin zorgden maar niet in emotioneel en geestelijk opzicht — vele duizenden van die mannen zijn liefdevolle echtgenoten en vaders geworden die goed voor hun huisgezin zorgen. Vrijgevochten vrouwen, vrouwen die hun kinderen verwaarloosden en zichzelf of hun huis niet verzorgden — veel van deze vrouwen zijn echtgenotes geworden die hun man als hoofd respecteren en een handelwijze volgen die maakt dat hun man en kinderen hen innig liefhebben. Jongeren die schaamteloos ongehoorzaam aan hun ouders waren en opstandig tegen de maatschappij in het algemeen, jongeren die hun eigen leven ruïneerden door de dingen die zij deden en hun ouders daardoor veel leed bezorgden — veel van deze jongeren hebben een godvruchtig doel in het leven gekregen, en dit heeft hen geholpen hun persoonlijkheid te veranderen.
Natuurlijk is een belangrijke factor om het gezinsleven tot een succes te maken eerlijkheid tegenover elkaar. Eerlijkheid is ook van essentieel belang in andere onderlinge betrekkingen.
Hoe ver reikt het vereiste van eerlijkheid?
Jehovah’s Getuigen erkennen dat eerlijkheid vereist is bij alles wat zij doen. Als basis voor hun opvatting wijzen zij op schriftplaatsen als de volgende: Jehovah zelf is „de God der waarheid” (Ps. 31:5). De Duivel daarentegen is, zoals Jezus zei, „de vader van de leugen” (Joh. 8:44). Het is dus begrijpelijk dat een van de dingen die Jehovah haat, „een leugentong” is (Spr. 6:16, 17). Zijn Woord vertelt ons: „Nu gij . . . onwaarheid hebt weggedaan, spreekt waarheid” (Ef. 4:25). En christenen moeten niet alleen waarheid spreken, maar net als de apostel Paulus moeten zij ’zich in alle dingen eerlijk gedragen’ (Hebr. 13:18). Er zijn geen terreinen in het leven waarop Jehovah’s Getuigen gerechtigd zijn andere waarden toe te passen.
Toen Jezus het huis van de belastinginner Zacheüs bezocht, erkende de man dat zijn zakenpraktijken onjuist waren geweest, en hij ondernam stappen om vroegere daden van afpersing goed te maken (Luk. 19:8). In recente jaren hebben sommigen die zich met Jehovah’s Getuigen verbonden, soortgelijke stappen ondernomen om een zuiver geweten tegenover God te hebben. In Spanje bijvoorbeeld begon een verstokte dief de bijbel te bestuderen met Jehovah’s Getuigen. Al gauw begon zijn geweten hem te kwellen; dus gaf hij gestolen goederen aan zijn vroegere werkgever en aan zijn naasten terug en bracht vervolgens andere dingen naar de politie. Hij moest een boete betalen en korte tijd in de gevangenis zitten, maar nu heeft hij een zuiver geweten. In Engeland gaf een vroegere diamantdief, na slechts twee maanden bijbelstudie met een van Jehovah’s Getuigen, zichzelf aan bij de politie, die niet wisten wat hun overkwam; zij hadden zes maanden naar hem gezocht. In de twee en een half jaar die hij vervolgens in de gevangenis doorbracht, bestudeerde hij ijverig de bijbel en leerde de bijbelse waarheden met anderen te delen. Na zijn vrijlating bood hij zich aan voor de doop als een van Jehovah’s Getuigen. — Ef. 4:28.
De reputatie die Jehovah’s Getuigen wegens hun eerlijkheid genieten, is algemeen bekend. Werkgevers zijn te weten gekomen dat Getuigen niet van hen zullen stelen, maar ook niet op aanwijzing van hun werkgever zullen liegen of documenten zullen vervalsen — nee, zelfs niet als zij met verlies van hun baan worden bedreigd. Voor Jehovah’s Getuigen is een goede verhouding met God veel belangrijker dan de goedkeuring van een mens. En zij beseffen dat, waar zij ook zijn of wat zij ook doen, „alle dingen . . . naakt en openlijk tentoongesteld [liggen] voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen”. — Hebr. 4:13; Spr. 15:3.
In Italië werd in het nieuwsblad La Stampa over Jehovah’s Getuigen gezegd: „Zij brengen . . . in praktijk wat zij prediken . . . De zedelijke idealen van naastenliefde, het weigeren van macht, de afwijzing van geweld alsook persoonlijke eerlijkheid (die voor de meeste christenen ’zondagsregels’ zijn, alleen geschikt om van een kansel te horen preken) maken bij hen deel uit van hun ’dagelijkse’ leven.” En in de Verenigde Staten schreef Louis Cassels, religieus redacteur van de United Press International, Washington D.C., dat „Getuigen hun geloof met grote trouw aanhangen, zelfs wanneer dit hun veel kost”.
Waarom gokken voor hen geen discussiepunt is geweest
In het verleden werd eerlijkheid over het algemeen in verband gebracht met bereidheid om hard te werken. Op gokken, dat wil zeggen het inzetten van een som geld op de afloop van een spel of van een andere gebeurtenis, werd door de maatschappij in het algemeen neergekeken. Maar naarmate een zelfzuchtige geest, een verlangen naar rijkdom, de twintigste eeuw begon te doordringen, werd gokken — wettig en onwettig — een wijdverbreid verschijnsel. Het wordt niet alleen gesponsord door de onderwereld, maar dikwijls ook door kerken en wereldse regeringen om aan geld te komen. Hoe hebben Jehovah’s Getuigen op deze verandering van houding in de maatschappij gereageerd? Op grond van bijbelse beginselen.
Zoals in hun publikaties is uiteengezet, is er geen specifiek gebod in de bijbel dat luidt: Gij zult niet gokken. Maar de gevolgen, de vruchten, van gokken zijn onverdeeld slecht, en deze rotte vruchten zijn reeds een halve eeuw door De Wachttoren en Ontwaakt! aan de kaak gesteld. Bovendien hebben deze tijdschriften laten zien dat gokken in welke vorm dan ook verband houdt met geesteshoudingen waarvoor de bijbel waarschuwt. Bijvoorbeeld liefde voor geld: „De liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen” (1 Tim. 6:10). En zelfzucht: „Noch moogt gij zelfzuchtig een sterke begeerte hebben naar . . . iets wat uw naaste toebehoort” (Deut. 5:21; vergelijk 1 Korinthiërs 10:24). Ook hebzucht: „[Verkeert] niet langer in het gezelschap . . . van iemand, een broeder genoemd, die . . . een hebzuchtig persoon . . . is” (1 Kor. 5:11). Bovendien waarschuwt de bijbel ons voor het aanroepen van „het Geluk” alsof het de een of andere bovennatuurlijke kracht is die gunsten kan verlenen (Jes. 65:11). Omdat Jehovah’s Getuigen deze schriftuurlijke waarschuwingen ter harte nemen, wijzen zij gokken krachtig af. En sinds 1976 hebben zij speciale krachtsinspanningen gedaan om in hun gelederen geen personen te hebben wier werelds werk hen duidelijk zou identificeren als deel uitmakend van een gokgelegenheid.
Gokken is nooit een werkelijk discussiepunt onder Jehovah’s Getuigen geweest. Zij weten dat in plaats van een geest aan te kweken om ten koste van anderen te winnen, de bijbel hen aanmoedigt met hun handen te werken, getrouw zorg te dragen voor wat hun is toevertrouwd, edelmoedig te zijn, te delen met de behoeftigen (Ef. 4:28; Luk. 16:10; Rom. 12:13; 1 Tim. 6:18). Wordt dit zonder aarzelen erkend door degenen die met hen te maken hebben? Ja, vooral door degenen met wie zij zakelijke contacten hebben. Het is vaak voorgekomen dat wereldse werkgevers Jehovah’s Getuigen als werknemers zoeken omdat zij bekend zijn met hun gewetensvolle handelwijze en hun betrouwbaarheid. Zij beseffen dat het de religie van de Getuigen is die hen tot de soort van mensen maakt die zij zijn.
Wat valt er over tabak en drugs te zeggen?
De bijbel maakt geen melding van tabak, noch noemt hij de vele andere drugs die in onze tijd worden gebruikt. Maar hij verschaft wel richtlijnen waardoor Jehovah’s Getuigen zijn geholpen vast te stellen welke handelwijze God aangenaam zou zijn. Daarom werd reeds in 1895, toen er in de Watch Tower over het gebruik van tabak werd gesproken, de aandacht gevestigd op 2 Korinthiërs 7:1, waar staat: „Daar wij dan deze beloften hebben, geliefden, laten wij ons reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest, en in de vrees voor God heiligheid vervolmaken.”
Vele jaren lang leek die raad te voldoen. Maar toen de tabaksindustrie reclame ging gebruiken om roken aanlokkelijk te maken, en vervolgens het gebruik van „onwettige” drugs wijdverbreid werd, was er meer nodig. Er werden andere bijbelse beginselen belicht: eerbied voor Jehovah, de Gever van het leven (Hand. 17:24, 25); liefde voor de naaste (Jak. 2:8), en het feit dat iemand die zijn naaste niet liefheeft, God niet werkelijk liefheeft (1 Joh. 4:20); ook gehoorzaamheid aan wereldse regeerders (Tit. 3:1). Er werd op gewezen dat het Griekse woord far·maʹki·a, waarvan de grondbetekenis „drogerij” is, door de bijbelschrijvers werd gebruikt voor „beoefening van spiritisme” wegens het gebruik van drugs bij spiritistische praktijken. — Gal. 5:20.
In 1946 stelde een (Engelse) uitgave van Vertroosting de vaak bedrieglijke uitspraken aan de kaak van mensen die daarvoor werden betaald en waarvan in sigarettenadvertenties gebruik werd gemaakt. Naarmate er wetenschappelijk bewijsmateriaal beschikbaar kwam, heeft ook de opvolger van Vertroosting, het tijdschrift Ontwaakt!, bewijzen gepubliceerd dat tabakgebruik kanker veroorzaakt, hartziekten, schade aan het ongeboren kind van een zwangere vrouw, en nadelen heeft voor niet-rokers die gedwongen zijn de rook van anderen in te ademen, alsook bewijzen dat nicotine verslavend is. Er is de aandacht gevestigd op de bedwelmende uitwerking van marihuana en op bewijzen dat het gebruik ervan tot hersenbeschadiging kan leiden. Ook de ernstige gevaren van andere verslavende drugs zijn herhaaldelijk besproken ten behoeve van de lezers van Wachttoren-publikaties.
Lang voordat regeringsinstanties het erover eens waren in welke mate ze de mensen dienden te waarschuwen voor de schade die tabakgebruik met zich brengt, maakte The Watchtower in de uitgave van 1 maart 1935 duidelijk dat iemand die tabak gebruikte, geen deel kon uitmaken van de werkers op het hoofdbureau van de Watch Tower Bible and Tract Society of een van de aangestelde vertegenwoordigers ervan kon zijn. Nadat alle dienaren in de gemeenten van Jehovah’s Getuigen door het Genootschap werden aangesteld (welke regeling in 1938 van start ging), verklaarde The Watchtower van 1 juli 1942 dat het verbod op tabakgebruik ook van toepassing was op al deze aangestelde dienaren. In sommige gebieden verstreken er een aantal jaren voordat dit volledig werd toegepast. Maar de meerderheid van Jehovah’s Getuigen reageerde gunstig op de schriftuurlijke raad en het goede voorbeeld van degenen die de leiding onder hen namen.
Als een verdere stap voorwaarts in het consequent toepassen van die bijbelse raad werd vanaf 1973 iemand die nog rookte, niet voor de doop aanvaard. Tijdens de daaropvolgende maanden werden degenen die actief betrokken waren bij de tabaksproduktie of bij de verkoopbevordering van tabak, geholpen in te zien dat zij daarmee niet konden doorgaan en toch als een van Jehovah’s Getuigen worden aanvaard. De raad uit Gods Woord moet consequent in elk aspect van het leven worden toegepast. Dit toepassen van bijbelse beginselen op het gebruik van tabak, marihuana en de zogenoemde ’hard drugs’ heeft de Getuigen beschermd. Aan de hand van de bijbel hebben zij ook vele duizenden personen kunnen helpen wier leven door druggebruik werd geruïneerd.
Is het met alcoholische dranken anders gesteld?
In Wachttoren-publikaties is niet de opvatting overgenomen dat het gebruik van alcohol hetzelfde is als druggebruik. Waarom niet? Dit wordt als volgt verklaard: De Schepper weet hoe wij zijn gemaakt, en zijn Woord staat een matig gebruik van alcoholische dranken toe (Ps. 104:15; 1 Tim. 5:23). Maar de bijbel waarschuwt wel tegen ’zwaar drinken’, en dronkenschap wordt er krachtig in veroordeeld. — Spr. 23:20, 21, 29, 30; 1 Kor. 6:9, 10; Ef. 5:18.
Omdat een onmatig gebruik van bedwelmende drank het leven van veel mensen ruïneerde, was Charles Taze Russell zelf een geheelonthouder. Niettemin gaf hij toe dat Jezus wijn gebruikte. In de negentiende en het begin van de twintigste eeuw werd er in de Verenigde Staten veel actie gevoerd om sterke drank bij de wet te verbieden. De Watch Tower gaf vrijelijk uiting aan sympathie met degenen die het kwaad dat door sterke drank wordt aangericht, probeerden te bestrijden, maar deed niet mee aan hun campagne voor het aannemen van wetten om sterke drank te verbieden. Het tijdschrift wees echter krachtig op de schade die het gevolg is van overmatig drankgebruik en verklaarde dikwijls dat het beter zou zijn om wijn en sterke drank helemaal te mijden. Degenen die van mening waren dat zij een matig gebruik konden maken van sterke drank, werden ertoe aangemoedigd Romeinen 14:21 te beschouwen, waar staat: „Het is goed geen vlees te eten noch wijn te drinken noch iets te doen waarover uw broeder struikelt.”
In 1930 echter, toen de voorzitter van de „Anti-Saloon League” (bond tot bestrijding van het drankgebruik) in de Verenigde Staten zover ging dat hij in het openbaar beweerde dat zijn organisatie „van goddelijke oorsprong” was, maakte J. F. Rutherford, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, van de gelegenheid gebruik om in radiolezingen duidelijk te maken dat zo’n bewering neerkwam op laster tegen God. Waarom? Omdat Gods Woord niet alle gebruik van wijn verbiedt; omdat wetten die sterke drank verbieden, geen einde maakten aan dronkenschap, wat inderdaad door God veroordeeld wordt; en omdat deze wetten in plaats daarvan aanleiding hadden gegeven tot een reactie in de vorm van het clandestien produceren en verkopen van drank, en corruptie van de regering.
Het al dan niet gebruiken van alcoholische dranken wordt door Jehovah’s Getuigen als een persoonlijke kwestie bezien. Maar zij houden vast aan het schriftuurlijke vereiste dat opzieners „matig in gewoonten” moeten zijn. Die uitdrukking is een vertaling van het Griekse ne·faʹli·on, dat letterlijk betekent ’nuchter, gematigd; zich onthoudend van wijn, hetzij geheel of op zijn minst van onmatig gebruik ervan’. Ook dienaren in de bediening moeten mannen zijn die ’zich niet overgeven aan veel wijn’ (1 Tim. 3:2, 3, 8). Zware drinkers komen dus niet in aanmerking voor speciale dienstvoorrechten. Het feit dat degenen die de leiding nemen onder Jehovah’s Getuigen een goed voorbeeld geven, verleent hun vrijheid van spreken wanneer zij anderen helpen die wellicht geneigd zijn zich op alcoholische dranken te verlaten om aan stress het hoofd te bieden, of die zich in feite geheel van drank moeten onthouden om nuchter te blijven. Wat zijn de resultaten?
In een nieuwsbericht uit zuidelijk Centraal-Afrika wordt bijvoorbeeld gezegd: „Volgens alle berichten zijn er in die gebieden waar Jehovah’s Getuigen het sterkst onder de Afrikanen vertegenwoordigd zijn, nu minder moeilijkheden dan doorgaans het geval is. Zij zijn beslist sterk gekant tegen opruiers, toverij, dronkenschap en elke soort van gewelddaad.” — The Northern News (Zambia).
Nog een belangrijk aspect waarin het gedrag van Jehovah’s Getuigen verschilt van dat van de wereld, houdt verband met —
Eerbied voor het leven
Die eerbied is geworteld in de erkenning van het feit dat het leven een gave van God is (Ps. 36:9; Hand. 17:24, 25). Ze omvat ook het besef dat zelfs het leven van ongeborenen kostbaar is in Gods ogen (Ex. 21:22-25; Ps. 139:1, 16). Ze neemt in aanmerking dat „een ieder van ons voor zichzelf rekenschap [zal] afleggen aan God”. — Rom. 14:12.
In overeenstemming met deze bijbelse beginselen hebben Jehovah’s Getuigen het plegen van abortus consequent gemeden. Om de lezers gezonde leiding te verschaffen, heeft het tijdschrift Ontwaakt! hen geholpen te begrijpen dat eerbaarheid een goddelijk vereiste is; het heeft uitvoerig de wonderen besproken van het voortplantingsproces, alsook de psychologische en fysiologische factoren die bij de geboorte van een kind betrokken zijn. In de periode na de Tweede Wereldoorlog, toen abortus een gewone zaak begon te worden, liet De Wachttoren duidelijk zien dat deze praktijk in strijd is met het Woord van God. In de uitgave van 1 april 1970 werd onomwonden gezegd: „Abortus die enkel wordt uitgevoerd om een ongewenst kind kwijt te raken, komt . . . op hetzelfde neer als het opzettelijk nemen van een menselijk leven.”
Waarom zij bloedtransfusies weigeren
De eerbied voor het leven waarvan Jehovah’s Getuigen blijk geven, is ook van invloed op hun houding ten aanzien van bloedtransfusies. Toen het toedienen van bloedtransfusies een kwestie werd waarmee zij zich geconfronteerd zagen, werd in The Watchtower van 1 juli 1945 uitvoerig verklaard wat de christelijke zienswijze is inzake de heiligheid van bloed.c Er werd aangetoond dat het goddelijke verbod dat Noach en al zijn nakomelingen werd opgelegd, zowel voor dierlijk als voor menselijk bloed gold (Gen. 9:3-6). Er werd op gewezen dat dit vereiste in de eerste eeuw opnieuw werd beklemtoond in het gebod dat christenen zich moeten ’onthouden van bloed’ (Hand. 15:28, 29). Datzelfde artikel maakte aan de hand van de bijbel duidelijk dat alleen offerandelijk gebruik van bloed ooit door God is goedgekeurd, en dat aangezien de dierenoffers die onder de Mozaïsche wet werden gebracht, een voorafschaduwing vormden van het offer van Christus, veronachtzaming van het vereiste dat christenen zich moeten ’onthouden van bloed’ een blijk zou zijn van grove minachting voor het loskoopoffer van Jezus Christus (Lev. 17:11, 12; Hebr. 9:11-14, 22). In overeenstemming met dat begrip van de kwestie werd vanaf 1961 iedereen die het goddelijke vereiste negeerde, bloedtransfusies aanvaardde en blijk gaf van een onberouwvolle houding, uitgesloten uit de gemeenten van Jehovah’s Getuigen.
Aanvankelijk werden de lichamelijke neveneffecten van bloedtransfusies niet in de Wachttoren-publikaties besproken. Later, toen dergelijke inlichtingen beschikbaar kwamen, werden ook die gepubliceerd — niet als de reden waarom Jehovah’s Getuigen bloedtransfusies weigeren, maar om hun waardering te vergroten voor het verbod dat God zelf inzake het gebruik van bloed had ingesteld (Jes. 48:17). Daartoe kwam in 1961 (in het Engels) de zorgvuldig gedocumenteerde brochure Bloed, geneeskunde en de wet van God uit. In 1977 werd er nog een brochure gedrukt. Deze, getiteld Jehovah’s Getuigen en de bloedkwestie, beklemtoonde opnieuw het feit dat het standpunt dat Jehovah’s Getuigen innemen religieus is, gebaseerd op wat de bijbel zegt, en niet afhankelijk is van medische risicofactoren. In 1990 verscheen de brochure Hoe kan bloed uw leven redden?, waarin de meest recente inlichtingen over dit onderwerp werden gepresenteerd. Met gebruikmaking van deze publikaties hebben Jehovah’s Getuigen veel moeite gedaan om de medewerking van artsen te verkrijgen en hen te helpen het standpunt van de Getuigen te begrijpen. Vele jaren lang heeft het gebruik van bloedtransfusies echter in de medische wereld in hoog aanzien gestaan.
Ook al zeiden Jehovah’s Getuigen de artsen dat zij geen religieuze bezwaren hadden tegen een alternatieve behandeling, het verwerpen van bloedtransfusies was niet gemakkelijk. Vaak werd er zware druk uitgeoefend op de Getuigen en hun gezin om zich te onderwerpen aan wat destijds op medisch gebied gebruikelijk was. Op Porto Rico, in november 1976, stemde de 45-jarige Ana Paz de Rosario erin toe een operatie en de noodzakelijke medische behandeling te ondergaan, maar zij deed het verzoek dat er wegens haar religieuze overtuiging geen bloed zou worden gebruikt. Toch kwamen na middernacht vijf politieagenten en drie verpleegsters, gewapend met een gerechtelijk bevel, haar kamer in het ziekenhuis binnen, bonden haar aan haar bed vast en dienden haar met geweld een bloedtransfusie toe, tegen haar wil en tegen de wil van haar man en kinderen. Zij geraakte in een shock en stierf. Dit was beslist geen op zichzelf staand geval, en zulke schandelijke dingen zijn niet alleen op Porto Rico gebeurd.
In Denemarken werden in 1975 twee ouders die Getuigen waren, door de politie achternagezeten omdat zij weigerden toe te staan dat hun jonge zoon een bloedtransfusie zou worden opgedrongen, maar in plaats daarvan om een alternatieve behandeling vroegen. In Italië werd in 1982 een echtpaar dat liefdevol in vier landen naar medische hulp had gezocht voor hun ongeneeslijk zieke dochter, veroordeeld tot veertien jaar gevangenisstraf op beschuldiging van moord, nadat het meisje was gestorven terwijl haar op bevel van de rechter een transfusie werd toegediend.
Vaak is er in verband met pogingen om aan kinderen van Jehovah’s Getuigen transfusies op te dringen, door de pers een enorme publieke vijandigheid ontketend. In sommige gevallen hebben rechters zelfs zonder dat de ouders gehoord werden, het bevel gegeven dat kinderen een transfusie toegediend zouden krijgen. In Canada werd echter in meer dan veertig gevallen het kind dat een transfusie had ondergaan, dood aan de ouders teruggegeven.
Niet alle artsen en rechters zijn het met deze eigenmachtige methoden eens. Enkelen begonnen op een hulpvaardiger houding aan te dringen. Sommige artsen gebruikten hun vaardigheden om een behandeling zonder bloed te geven. Gaandeweg hebben zij veel ervaring opgedaan in alle soorten operaties zonder bloed. Geleidelijk werd aangetoond dat alle soorten operaties met succes zonder bloedtransfusies konden worden uitgevoerd, zowel op kinderen als op volwassenen.d
Teneinde onnodige confrontaties in noodsituaties te vermijden, begonnen Jehovah’s Getuigen er in het begin van de jaren ’60 mee, een speciaal bezoek aan hun arts te brengen om hun standpunt te bespreken en hem van passende lectuur te voorzien. Later deden zij het verzoek dat er een geschreven verklaring bij hun persoonlijke medische gegevens werd gevoegd waarin stond dat hun geen bloedtransfusies mochten worden gegeven. In de jaren ’70 maakten zij het tot een gewoonte om een kaart bij zich te dragen teneinde medisch personeel erop attent te maken dat hun onder geen enkele omstandigheid bloed toegediend mocht worden. Na artsen en juristen geraadpleegd te hebben, werd de kaart aangepast om hem tot een wettig document te maken.
Om Jehovah’s Getuigen te steunen in hun vaste besluit te voorkomen dat zij bloedtransfusies toegediend krijgen, om misverstanden uit de weg te ruimen van de zijde van artsen en ziekenhuizen, en om een betere geest van samenwerking tot stand te brengen tussen medische instellingen en Getuige-patiënten, zijn er op aanwijzing van het Besturende Lichaam Ziekenhuiscontactcomités opgericht. Van een handvol comités in 1979 is hun aantal uitgegroeid tot ruim 800 in meer dan 70 landen. Daarvoor geselecteerde ouderlingen zijn opgeleid en verrichten zo’n dienst in Noord-Amerika, het Verre Oosten, belangrijke landen in het gebied van de Grote Oceaan, Europa en Latijns-Amerika. Behalve dat deze ouderlingen het standpunt van Jehovah’s Getuigen uitleggen, maken zij ziekenhuispersoneel attent op het feit dat er goede alternatieven zijn voor bloedtransfusies. In noodsituaties helpen zij bij het regelen van consulten tussen artsen met wie een patiënt als eerste contact heeft en chirurgen die soortgelijke gevallen voor de Getuigen zonder bloed hebben behandeld. Waar nodig hebben deze comités niet alleen ziekenhuispersoneel bezocht maar ook rechters die betrokken waren bij gevallen waarin een ziekenhuis om een gerechtelijk bevel tot transfusie had verzocht.
Wanneer zij zich er niet op andere manieren van konden verzekeren dat hun religieuze overtuiging betreffende de heiligheid van bloed gerespecteerd werd, hebben Jehovah’s Getuigen soms een proces aangespannen tegen artsen en ziekenhuizen. Gewoonlijk hebben zij eenvoudig willen bereiken dat de rechtbank het toedienen van bloed verbood. Recentelijk hebben zij echter zelfs acties tot schadevergoeding ingesteld tegen artsen en ziekenhuizen die eigenmachtig te werk waren gegaan. In 1990 werd door het hof van beroep in Ontario (Canada) zo’n eis tot schadevergoeding ontvankelijk verklaard omdat de arts een kaart in de portemonnee van de patiënt had genegeerd waarop duidelijk stond dat de Getuige onder geen enkele omstandigheid bloedtransfusies zou aanvaarden. In verschillende delen van de Verenigde Staten zijn sinds 1985 minstens tien van zulke schadevergoedingsacties ingesteld, en dikwijls hebben de gedaagden besloten de zaak te schikken door een overeengekomen bedrag te betalen, in plaats van het risico te lopen dat een jury een nog hogere schadevergoeding zou toekennen. Jehovah’s Getuigen zijn vastbesloten Gods verbod op het gebruik van bloed te gehoorzamen. Zij ondernemen liever geen gerechtelijke stappen tegen artsen, maar zij zullen dit zeker doen wanneer het noodzakelijk is om hen ervan te weerhouden de Getuigen een behandeling op te dringen die moreel weerzinwekkend voor hen is.
Het publiek wordt zich meer en meer bewust van de gevaren die aan bloedtransfusies kleven. Dit komt ten dele door angst voor AIDS. De Getuigen worden echter gemotiveerd door een oprecht verlangen om God te behagen. In 1987 verklaarde het Franse medische dagblad Le Quotidien du Médecin: „Misschien hebben Jehovah’s Getuigen gelijk met hun weigering bloedprodukten te gebruiken, want het is waar dat een aanzienlijk aantal pathogene stoffen door bloedtransfusie kan worden overgedragen.”
Het standpunt dat Jehovah’s Getuigen innemen, is niet gebaseerd op een superieure medische kennis die zij bezitten. Zij hebben eenvoudig het vertrouwen dat Jehovah’s weg juist is en dat hij zijn loyale dienstknechten ’niets goeds zal onthouden’ (Ps. 19:7, 11; 84:11). Zelfs indien een Getuige zou sterven als gevolg van bloedverlies — en dit is soms gebeurd — dan hebben Jehovah’s Getuigen het volle vertrouwen dat God degenen die hem trouw zijn, niet vergeet maar hen door middel van een opstanding het leven zal teruggeven. — Hand. 24:15.
Wanneer personen bijbelse maatstaven verkiezen te negeren
Miljoenen mensen hebben de bijbel met Jehovah’s Getuigen bestudeerd, maar zij zijn niet allemaal Getuigen geworden. Wanneer sommige personen te weten komen welke hoge maatstaven er gelden, besluiten zij dat dit niet het soort van leven is dat zij willen. Allen die wel worden gedoopt, krijgen eerst grondig onderricht in fundamentele bijbelse leringen, en daarna (vooral sinds 1967) nemen ouderlingen in de gemeente die leringen met iedere doopkandidaat door. Er wordt alle mogelijke moeite gedaan om er zeker van te zijn dat degenen die worden gedoopt, niet alleen een duidelijk begrip hebben van leerstellingen, maar ook van wat er bij christelijk gedrag betrokken is. Maar wanneer sommigen van hen nu eens naderhand toelaten dat liefde voor de wereld hen tot ernstig kwaaddoen verlokt?
Reeds in 1904, in het boek The New Creation, werd aandacht geschonken aan de noodzaak passende stappen te ondernemen om niet toe te laten dat de gemeente in moreel opzicht verdorven wordt. Er werd een bespreking gewijd aan het begrip dat de Bijbelonderzoekers destijds bezaten van de procedure voor het behandelen van kwaaddoeners zoals die in Mattheüs 18:15-17 staat opgetekend. In overeenstemming hiermee vonden er af en toe ’kerkverhoren’ plaats waarin de bewijzen voor kwaaddoen in ernstige gevallen aan de gehele gemeente werden voorgelegd. Jaren later werd in The Watchtower van 15 mei 1944 (Nederlands: 15 april 1949) de kwestie opnieuw besproken in het licht van de gehele bijbel en werd aangetoond dat dergelijke gemeenteaangelegenheden behandeld dienden te worden door verantwoordelijke broeders aan wie het opzicht in de gemeente was toevertrouwd (1 Kor. 5:1-13; vergelijk Deuteronomium 21:18-21). Dit werd gevolgd door artikelen in De Wachttoren van 15 mei 1952 waarin niet alleen de juiste procedure werd beklemtoond maar ook de noodzaak om stappen te ondernemen teneinde de gemeente rein te houden. Sindsdien is er herhaaldelijk aandacht aan dit onderwerp geschonken. Maar de doeleinden zijn altijd dezelfde gebleven: (1) de organisatie rein te houden en (2) de kwaaddoener te doordringen van de noodzaak van oprecht berouw, met de bedoeling herstel voor hem te bewerken.
In de eerste eeuw verlieten sommigen het geloof om een losbandig leven te gaan leiden. Anderen keerden zich af wegens afvallige leerstellingen (1 Joh. 2:19). Hetzelfde komt nog steeds voor onder Jehovah’s Getuigen in deze twintigste eeuw. Droevig genoeg is het de afgelopen jaren noodzakelijk geweest jaarlijks tienduizenden onberouwvolle kwaaddoeners uit te sluiten. Onder hen bevonden zich prominente ouderlingen. Op allen zijn dezelfde schriftuurlijke vereisten van toepassing (Jak. 3:17). Jehovah’s Getuigen beseffen dat het behouden van een moreel reine organisatie van essentieel belang is om Jehovah’s goedkeuring te blijven genieten.
De nieuwe persoonlijkheid aandoen
Jezus drong er bij mensen op aan niet alleen aan de buitenkant maar ook van binnen rein te zijn (Luk. 11:38-41). Hij liet zien dat wat wij zeggen en doen een weerspiegeling vormt van wat er in ons hart leeft (Matth. 15:18, 19). Zoals de apostel Paulus uitlegde, zullen wij, indien wij werkelijk door Christus worden onderwezen, ’nieuw gemaakt worden in de kracht die ons denken aandrijft’ en ’de nieuwe persoonlijkheid aandoen, die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit’ (Ef. 4:17-24). Degenen die door Christus worden onderwezen, trachten „dezelfde geestesgesteldheid [te verkrijgen] . . . die Christus Jezus bezat”, zodat zij denken en handelen zoals hij deed (Rom. 15:5). Het gedrag van Jehovah’s Getuigen als individuele personen vormt een weerspiegeling van de mate waarin zij dat werkelijk hebben gedaan.
Jehovah’s Getuigen beweren niet dat hun gedrag vlekkeloos is. Maar zij doen oprecht krachtsinspanningen om navolgers van Christus te zijn door in overeenstemming te leven met de hoge bijbelse maatstaf voor gedrag. Zij ontkennen niet dat er andere individuele personen zijn die zich in hun leven aan hoge morele maatstaven houden. Maar Jehovah’s Getuigen worden niet alleen als individuele personen maar ook als internationale organisatie gemakkelijk herkend omdat zij een gedrag aan de dag leggen dat in overeenstemming is met bijbelse maatstaven. Zij worden gemotiveerd door de geïnspireerde raad in 1 Petrus 2:12: „Bewaart een voortreffelijk gedrag onder de natiën, opdat zij . . . ten gevolge van uw voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen zijn, God mogen verheerlijken.”
[Voetnoten]
a In The Watchtower van 15 oktober 1941 werd dit onderwerp in een enigszins verkorte vorm opnieuw besproken, onder de kop „Karakter of rechtschapenheid — Welke van de twee?”
b In De Wachttoren van 1 juli 1951 werd hoererij gedefinieerd als „de gewillige geslachtelijke gemeenschap van een ongetrouwde persoon met een persoon van het andere geslacht”. In de uitgave van 1 april 1952 werd eraan toegevoegd dat de uitdrukking schriftuurlijk gezien ook van toepassing kon zijn op seksuele immoraliteit van de zijde van een gehuwd persoon.
c Eerdere besprekingen over de heiligheid van bloed verschenen in The Watch Tower van 15 december 1927, alsook in The Watchtower van 1 december 1944, waarin specifiek melding werd gemaakt van bloedtransfusies.
d Contemporary Surgery, maart 1990, blz. 45-49; The American Surgeon, juni 1987, blz. 350-356; Miami Medicine, januari 1981, blz. 25; New York State Journal of Medicine, 15 oktober 1972, blz. 2524-2527; The Journal of the American Medical Association, 27 november 1981, blz. 2471, 2472; Cardiovascular News, februari 1984, blz. 5; Circulation, september 1984.
[Inzet op blz. 172]
„Zij hebben opmerkelijke morele waarden”
[Inzet op blz. 174]
Is het ooit een vraag geweest hoe homoseksualiteit zou worden bezien?
[Inzet op blz. 175]
De ineenstorting van de moraal in de wereld heeft er niet toe geleid dat de Getuigen toegeeflijker werden
[Inzet op blz. 176]
Sommigen probeerden Getuigen te zijn zonder polygamie vaarwel te zeggen
[Inzet op blz. 177]
Een krachtig programma om Jehovah’s zienswijze ten aanzien van echtscheiding te onderwijzen
[Inzet op blz. 178]
Ingrijpende veranderingen in het leven van mensen
[Inzet op blz. 181]
Tabak — Nee!
[Inzet op blz. 182]
Alcoholische dranken — zo er al gebruik van wordt gemaakt, met mate
[Inzet op blz. 183]
Vastbesloten geen bloed te aanvaarden
[Inzet op blz. 187]
Uitsluiting — teneinde de organisatie rein te houden
[Kader op blz. 173]
’Karakterontwikkeling’ — De vruchten waren niet altijd goed
Een verslag uit Denemarken: ’Velen, vooral onder de oudere broeders en zusters, trachtten in hun oprechte krachtsinspanningen om een christelijke persoonlijkheid aan te doen, alles te vermijden wat ook maar het geringste spoortje van wereldsgezindheid vertoonde en zich op die manier waardiger voor het hemelse koninkrijk te betonen. Vaak werd het ongepast geacht te glimlachen tijdens vergaderingen, en veel oudere broeders droegen altijd een zwart kostuum, zwarte schoenen, een zwarte das. Dikwijls stelden zij zich er tevreden mee een rustig en vreedzaam leven te leiden in de Heer. Zij geloofden dat het voldoende was vergaderingen te houden en de colporteurs het predikingswerk te laten doen.’
[Kader op blz. 179]
Wat anderen in de Getuigen opmerken
◆ In de „Münchner Merkur”, een Duits nieuwsblad, werd over Jehovah’s Getuigen gezegd: „Zij zijn de eerlijkste en punctueelste belastingbetalers in de Bondsrepubliek. Hun gehoorzaamheid aan de wetten blijkt zowel uit de manier waarop zij rijden als uit misdaadstatistieken. . . . Zij gehoorzamen degenen die met autoriteit zijn bekleed (ouders, onderwijzers en leraren, de regering). . . . Zij beroepen zich op de bijbel als basis voor al hun handelingen.”
◆ De burgemeester van Lens (Frankrijk) zei tegen de Getuigen nadat zij het plaatselijke stadion voor een van hun congressen hadden gebruikt: „Wat ik prettig vind, is dat jullie je aan je beloften en je afspraken houden, en bovendien zijn jullie schoon, gedisciplineerd en georganiseerd. Ik ben op jullie genootschap gesteld. Ik ben tegen wanorde, en ik houd niet van mensen die alles maar bevuilen en kapot maken.”
◆ Het boek „Voices From the Holocaust” bevat herinneringen van een Poolse vrouw die de concentratiekampen Auschwitz en Ravensbrück heeft overleefd. Zij schrijft: „Ik zag mensen die heel erg goed werden en mensen die werkelijk verachtelijk werden. De prettigste groep waren de Jehovah’s Getuigen. Voor die mensen neem ik mijn petje af. . . . Ze deden prachtige dingen voor andere mensen. Ze hielpen de zieken, deelden hun brood met anderen, en gaven iedereen in hun buurt geestelijke troost. De Duitsers haatten hen en respecteerden hen tegelijk. Ze lieten hen het ellendigste werk doen, maar zij aanvaardden dat met opgeheven hoofd.”