Hoofdstuk zeven
Keer terug tot de aanbidding van Jehovah
1. Wat zijn de namen van twee van Babylons voornaamste goden, en wat wordt er over hen voorzegd?
WANNEER Israël in Babylon in ballingschap verkeert, zal het omringd zijn door valse aanbidding. In Jesaja’s tijd woont Jehovah’s volk nog in hun eigen land en heeft het de tempel en de priesterschap. Toch zijn velen van Gods opgedragen natie bezweken voor afgoderij. Het is dus bijzonder belangrijk hen voor te bereiden, opdat zij niet geïmponeerd worden door de valse goden van Babylon of in de verleiding komen hen te dienen. Profetisch sprekend over twee van de voornaamste Babylonische goden zegt Jesaja dan ook: „Bel heeft zich neergebogen, Nebo helt voorover; hun afgoden zijn voor de wilde dieren en voor de huisdieren geworden, hun vrachten, stukken bagage, een last voor de vermoeide dieren” (Jesaja 46:1). Bel is de hoofdafgod bij de Chaldeeën. Nebo wordt vereerd als een god van wijsheid en kennis. Het respect dat velen voor deze twee goden hebben, blijkt uit het feit dat hun namen opgenomen zijn in een aantal eigennamen van Babyloniërs — Belsazar, Nabopolassar, Nebukadnezar en Nebuzaradan, om er slechts enkele te noemen.
2. Hoe wordt de machteloosheid van Babylons goden beklemtoond?
2 Jesaja zegt dat Bel ’zich heeft neergebogen’ en Nebo ’vooroverhelt’. Deze valse goden zullen geveld worden. Wanneer Jehovah zijn oordeelsdaden aan Babylon voltrekt, zullen deze goden niet in staat zijn hun aanbidders te hulp te komen. Ze zullen zichzelf niet eens kunnen redden! Bel en Nebo zullen niet langer op de ereplaats in processies worden meegedragen, zoals tijdens het Babylonische feest ter gelegenheid van nieuwjaarsdag. In plaats daarvan zullen ze door degenen die hen aanbidden gewoon als bagage weggesjouwd moeten worden. Hun lof en verering zullen plaatsmaken voor spot en minachting.
3. (a) Wat zal de Babyloniërs schokken? (b) Wat valt er in deze tijd te leren van wat Babylons goden overkwam?
3 Wat een schok voor de Babyloniërs te horen dat hun dierbare afgoden niets anders zijn dan een door vermoeide dieren weg te dragen last! Zo ook zijn de hedendaagse goden van de wereld — de dingen waarin mensen hun vertrouwen stellen, waaraan zij hun energie besteden en waarvoor zij zelfs hun leven geven — een illusie. Rijkdom, wapentuig, genoegens, heersers, het vaderland of symbolen daarvan, en veel andere dingen zijn objecten van verering geworden. De nietigheid van zulke goden zal op Jehovah’s bestemde tijd aan het licht worden gebracht. — Daniël 11:38; Mattheüs 6:24; Handelingen 12:22; Filippenzen 3:19; Kolossenzen 3:5; Openbaring 13:14, 15.
4. In welke zin schijnen Babylons goden ’over te hellen’ en ’zich neer te buigen’?
4 Ter verdere beklemtoning van het volkomen falen van Babylons goden vervolgt de profetie: „Zij moeten overhellen; zij moeten zich allen evenzeer neerbuigen; zij zijn eenvoudig niet in staat de last ontkoming te verschaffen, maar hun eigen ziel moet in gevangenschap gaan” (Jesaja 46:2). Babylons goden schijnen ’over te hellen’ en ’zich neer te buigen’ alsof ze gewond zijn geraakt in de strijd of versleten zijn door ouderdom. Ze kunnen niet eens de last verlichten of ontkoming verschaffen voor de nederige dieren die hen dragen. Zou Jehovah’s verbondsvolk, ook al is het in ballingschap in Babylon, hun dan enige eer moeten betonen? Nee! In overeenkomstige zin betoonden Jehovah’s gezalfde dienstknechten, zelfs toen zij in geestelijke gevangenschap verkeerden, geen eer aan de valse goden van „Babylon de Grote”, die niet in staat waren haar val in 1919 te voorkomen en niet in staat zullen zijn haar voor de rampspoed te behoeden die tijdens de „grote verdrukking” over haar zal komen. — Openbaring 18:2, 21; Mattheüs 24:21.
5. Hoe vermijden christenen het thans dezelfde fouten te maken als de afgodenaanbiddende Babyloniërs?
5 Hedendaagse ware christenen buigen zich niet neer voor allerlei afgoden (1 Johannes 5:21). Crucifixen, gebedssnoeren en heiligenbeelden maken de Schepper niet bereikbaarder. Ze kunnen niet voor ons bemiddelen. In de eerste eeuw leerde Jezus zijn discipelen de juiste manier om God te aanbidden toen hij zei: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij. Indien gij iets vraagt in mijn naam, ik zal het doen.” — Johannes 14:6, 14.
„Gedragen van de moederschoot af”
6. Waarin verschilt Jehovah van de goden van de naties?
6 Na de zinloosheid van het aanbidden van Babylons afgoden aan de kaak gesteld te hebben, zegt Jehovah tot zijn volk: „Luistert naar mij, o huis van Jakob, en al gij overgeblevenen van het huis van Israël, gij die door mij getorst zijt van de buik af, gedragen van de moederschoot af” (Jesaja 46:3). Wat een verschil is er tussen Jehovah en de gesneden beelden van Babylon! Babylons goden kunnen niets voor hun aanbidders doen. Willen ze zich verplaatsen, dan moeten ze gedragen worden door een of ander lastdier. In tegenstelling daarmee heeft Jehovah zijn volk gedragen. Hij heeft hen geschraagd „van de moederschoot af”, vanaf de tijd dat de natie werd gevormd. Dierbare herinneringen aan het dragen door Jehovah moeten de joden aanmoedigen de afgodenaanbidding uit de weg te gaan en hun vertrouwen op hem te stellen als hun Vader en Vriend.
7. In welk opzicht is Jehovah’s tedere zorg voor zijn aanbidders nog groter dan de zorg van menselijke ouders voor hun kinderen?
7 Jehovah heeft nog meer liefdevolle woorden voor zijn volk: „Zelfs tot iemands ouderdom toe ben ik Dezelfde; en tot iemands grijsheid toe zal ikzelf blijven torsen. Ikzelf zal stellig handelen, opdat ikzelf kan dragen en opdat ikzelf kan torsen en ontkoming kan verschaffen” (Jesaja 46:4). Jehovah’s zorg voor zijn volk stelt die van de zorgzaamste menselijke ouder in de schaduw. Naarmate kinderen opgroeien, voelen ouders zich soms steeds minder verantwoordelijk voor hen. Wanneer de ouders oud worden, zorgen de kinderen vaak voor hen. Zo is het bij Jehovah nooit. Hij blijft voor zijn menselijke kinderen zorgen — zelfs wanneer zij op hoge leeftijd zijn. Gods hedendaagse aanbidders vertrouwen hun Schepper, zij hebben hem lief en putten grote troost uit deze woorden van Jesaja’s profetie. Zij behoeven zich geen zorgen te maken over de resterende dagen of jaren die zij in dit samenstel van dingen moeten doorbrengen. Jehovah belooft dat hij degenen die van gevorderde leeftijd zijn, zal „blijven torsen” door hun de nodige kracht te geven om te volharden en getrouw te blijven. Hij zal hen dragen, hen sterken en ontkoming verschaffen. — Hebreeën 6:10.
Pas op voor hedendaagse afgoden
8. Welke niet te verontschuldigen zonde hebben sommige van Jesaja’s landgenoten begaan?
8 Wat een teleurstelling moet de Babyloniërs wachten die hun vertrouwen stellen in afgoden, die volkomen nutteloos zullen blijken! Moet Israël geloven dat die goden met Jehovah te vergelijken zijn? Natuurlijk niet. Terecht vraagt Jehovah: „Met wie wilt gijlieden mij vergelijken of gelijkstellen of mij doen overeenkomen, dat wij op elkaar zouden lijken?” (Jesaja 46:5) Het is toch niet te verontschuldigen dat sommige van Jesaja’s landgenoten tot de aanbidding van levenloze en machteloze beelden zonder spraakvermogen zijn overgegaan! Voor een natie die Jehovah kent, is het uitgesproken dwaas zich op levenloze, weerloze beelden van menselijke makelij te verlaten.
9. Geef de leeghoofdige redenatie van sommige afgodenaanbidders weer.
9 Sta eens stil bij de leeghoofdige redenatie van afgodenaanbidders. De profetie vervolgt: „Er zijn er die het goud uit de buidel schudden, en met de waagbalk wegen zij het zilver uit. Zij huren een metaalbewerker en hij maakt er een god van. Zij werpen zich neer, ja, zij buigen zich neer” (Jesaja 46:6). Alsof een dure afgod beter tot redden in staat zou zijn dan een houten afgod, bezuinigen aanbidders niet op de kosten bij het maken van hun godheid. Maar hoeveel moeite er ook in gestoken wordt of hoe kostbaar de materialen ook mogen zijn, een levenloze afgod is en blijft een levenloze afgod.
10. Hoe wordt de absolute zinloosheid van afgodenaanbidding beschreven?
10 Om de dwaasheid van afgodenaanbidding verder te benadrukken vervolgt de profetie: „Zij dragen hem op de schouder, zij torsen hem en zetten hem op zijn plaats opdat hij blijft staan. Van zijn standplaats wijkt hij niet. Men schreeuwt zelfs tot hem, maar hij antwoordt niet; uit iemands benauwdheid redt hij hem niet” (Jesaja 46:7). Wat belachelijk tot een beeld te bidden dat het vermogen mist om te horen of handelend op te treden! De psalmist geeft een treffende beschrijving van de nutteloosheid van zulke voorwerpen van aanbidding: „Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van de handen van de aardse mens. Een mond hebben ze, maar ze kunnen niet spreken; ogen hebben ze, maar ze kunnen niet zien; oren hebben ze, maar ze kunnen niet horen. Een neus hebben ze, maar ze kunnen niet ruiken. Handen bezitten ze, maar ze kunnen niet tasten. Voeten bezitten ze, maar ze kunnen niet lopen; ze geven geen geluid met hun keel. Degenen die ze maken, zullen net zo worden als zij, allen die erop vertrouwen.” — Psalm 115:4-8.
’Verzamel moed’
11. Wat zal degenen die weifelen, helpen ’moed te verzamelen’?
11 Na duidelijk gemaakt te hebben hoe zinloos afgodenaanbidding is, geeft Jehovah zijn volk nu redenen om hem te dienen: „Gedenkt dit, opdat gij moed moogt verzamelen. Neemt het ter harte, gij overtreders. Gedenkt de eerste dingen van lange tijd geleden, dat ik de Goddelijke ben, en er is geen andere God, noch iemand gelijk mij” (Jesaja 46:8, 9). Zij die weifelen tussen ware aanbidding en afgoderij moeten aan het verleden denken. Zij moeten in gedachte houden wat Jehovah allemaal heeft gedaan. Dat zal hen helpen moed te verzamelen en het juiste te doen. Het zal hen helpen tot de aanbidding van Jehovah terug te keren.
12, 13. Welke gevechten moeten christenen leveren, en hoe kunnen zij zegevieren?
12 Die aanmoediging is in deze tijd nog steeds nodig. Net als de Israëlieten moeten oprechte christenen vechten tegen verleidingen en hun eigen onvolmaaktheden (Romeinen 7:21-24). Daarnaast hebben zij een geestelijke strijd te voeren met een onzichtbare maar uiterst machtige vijand. De apostel Paulus zegt: „Onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten.” — Efeziërs 6:12.
13 Satan en zijn demonen zullen voor niets terugdeinzen om christenen van de ware aanbidding af te brengen. Om een succesvolle strijd te voeren moeten christenen Jehovah’s raad opvolgen en moed verzamelen. Hoe? De apostel Paulus legt uit: „Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat gij pal kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel.” Jehovah stuurt zijn dienstknechten niet slecht toegerust de strijd in. Hun geestelijke wapenrusting omvat ’het grote schild des geloofs, waarmee zij alle brandende projectielen van de goddeloze zullen kunnen blussen’ (Efeziërs 6:11, 16). De Israëlieten waren in overtreding doordat zij de geestelijke voorzieningen negeerden die Jehovah voor hen had getroffen. Hadden zij nagedacht over de machtige daden die Jehovah herhaaldelijk ten behoeve van hen had verricht, dan zouden zij nooit tot de walglijke aanbidding van afgoden zijn overgegaan. Laten wij lering trekken uit hun voorbeeld en vastbesloten zijn nooit te weifelen in de strijd om te doen wat juist is. — 1 Korinthiërs 10:11.
14. Op welk vermogen wijst Jehovah om duidelijk te maken dat hij de enige ware God is?
14 Jehovah is het „die van het begin af de afloop vertelt, en van oudsher de dingen die niet gedaan zijn; die zegt: ’Míjn raad zal tot stand komen en al mijn welbehagen zal ik doen’” (Jesaja 46:10). Welke andere god is in dit opzicht met Jehovah te vergelijken? Het vermogen de toekomst te voorspellen is een bewijs bij uitstek dat de Schepper de ware God is. Er is echter meer dan vooruitziendheid nodig om de vervulling van dingen die voorzegd zijn zeker te stellen. De uitspraak „míjn raad zal tot stand komen” beklemtoont de onveranderlijkheid van Gods vaststaande voornemen. Omdat Jehovah over onbeperkte macht beschikt, kan niets in het heelal verhinderen dat hij zijn wil volbrengt (Daniël 4:35). Daarom kunnen wij er zeker van zijn dat alle profetieën die nog in vervulling moeten gaan, op Gods bestemde tijd inderdaad uit zullen komen. — Jesaja 55:11.
15. Welk opmerkelijke voorbeeld van Jehovah’s vermogen de toekomst te voorzeggen, wordt onder onze aandacht gebracht?
15 Vervolgens wordt er een treffend voorbeeld van Jehovah’s vermogen toekomstige gebeurtenissen te voorzeggen en dan de vervulling van zijn woorden te bewerkstelligen onder onze aandacht gebracht door Jesaja’s profetie: „Die van de opgang der zon een roofvogel roept, uit een ver land de man die mijn raad volvoert. Ja, ik heb het gesproken, ik zal het ook doen komen. Ik heb het geformeerd, ik zal het ook doen” (Jesaja 46:11). Als Degene „die van het begin af de afloop vertelt”, zal Jehovah God de omstandigheden in de menselijke aangelegenheden manoeuvreren om zijn raad te volvoeren. Hij zal Cyrus roepen „van de opgang der zon” of uit het oostelijk gelegen Perzië, waar Cyrus’ favoriete residentie, Pasargadae, zal liggen. Cyrus zal zich als „een roofvogel” plotseling en onverwacht op Babylon storten.
16. Hoe bevestigt Jehovah de zekerheid van zijn voorzegging over Babylon?
16 De zekerheid van Jehovah’s voorzegging over Babylon wordt bevestigd door de woorden: „Ik heb het gesproken, ik zal het ook doen komen.” Terwijl de onvolmaakte mens geneigd is impulsieve beloften te doen, blijft de Schepper nooit in gebreke woord te houden. Omdat Jehovah de God is „die niet liegen kan”, kunnen wij er zeker van zijn dat als hij „het geformeerd” heeft, hij ’het ook zal doen’. — Titus 1:2.
Ongelovige harten
17, 18. Wie kunnen aangeduid worden als „sterk van hart” (a) in oude tijden? (b) in deze tijd?
17 Opnieuw richt Jehovah zijn aandacht profetisch op de Babyloniërs als hij zegt: „Luistert naar mij, gij die sterk van hart zijt, gij die ver zijt van rechtvaardigheid” (Jesaja 46:12). Met de uitdrukking „die sterk van hart zijt” worden degenen aangeduid die koppig en verstokt zijn in hun verzet tegen de wil van God. Het lijdt geen twijfel dat de Babyloniërs ver van God afstaan. Hun haat tegen Jehovah en zijn volk brengt hen ertoe Jeruzalem en zijn tempel te verwoesten en de inwoners in ballingschap te voeren.
18 Tegenwoordig weigeren personen met een sceptisch en ongelovig hart koppig naar de Koninkrijksboodschap te luisteren, die op heel de bewoonde aarde wordt gepredikt (Mattheüs 24:14). Zij willen Jehovah niet erkennen als de rechtmatige Soeverein (Psalm 83:18; Openbaring 4:11). Met een hart ’ver van rechtvaardigheid’ verzetten zij zich tegen zijn wil (2 Timotheüs 3:1-5). Net als de Babyloniërs weigeren zij naar Jehovah te luisteren.
Gods redding zal niet te laat komen
19. Op welke manier zal Jehovah een daad van rechtvaardigheid voor Israël verrichten?
19 De slotwoorden van Jesaja hoofdstuk 46 leggen de nadruk op aspecten van Jehovah’s persoonlijkheid: „Ik heb mijn rechtvaardigheid nabij gebracht. Ze is niet ver weg, en míjn redding zal niet te laat zijn. En ik wil in Sion redding geven, aan Israël mijn luister” (Jesaja 46:13). Gods bevrijding van Israël zal een daad van rechtvaardigheid zijn. Hij zal zijn volk niet in ballingschap laten wegkwijnen. Sions redding zal te rechter tijd komen, „niet te laat”. Na hun vrijlating uit de ballingschap zullen de Israëlieten een schouwspel voor de naties rondom worden. Jehovah’s bevrijding van zijn natie zal een teken zijn van zijn vermogen te redden. Het zal iedereen duidelijk zijn geworden dat Babylons goden Bel en Nebo nutteloos en machteloos zijn. — 1 Koningen 18:39, 40.
20. Waarom kunnen christenen er zeker van zijn dat Jehovah’s ’redding niet te laat zal zijn’?
20 In 1919 heeft Jehovah de vrijlating van zijn volk uit hun geestelijke gevangenschap bewerkstelligd. Hij was niet te laat. Die gebeurtenis is nu een aanmoediging voor ons, evenals de gebeurtenissen in oude tijden toen Babylon door Cyrus ingenomen werd. Jehovah heeft beloofd een eind te maken aan dit goddeloze samenstel van dingen, de valse aanbidding incluis (Openbaring 19:1, 2, 17-21). Sommige christenen, die de dingen vanuit menselijk standpunt bezien, zijn misschien van mening dat hun redding op zich laat wachten. Maar dat Jehovah geduld oefent totdat zijn bestemde tijd is aangebroken om die belofte te vervullen, is in feite een daad van rechtvaardigheid. Per slot van rekening ’wenst Jehovah niet dat er iemand vernietigd wordt, maar dat allen tot berouw geraken’ (2 Petrus 3:9). Wees er daarom van verzekerd dat, net als in de dagen van het oude Israël, ’de redding niet te laat zal zijn’. Ja, terwijl de dag van redding dichterbij komt, blijft Jehovah liefdevol de uitnodiging doen: „Zoekt Jehovah terwijl hij te vinden is. Roept tot hem terwijl hij nabij blijkt te zijn. Laat de goddeloze zijn weg verlaten en de man van schadelijkheid zijn gedachten; en laat hij terugkeren tot Jehovah, die hem barmhartig zal zijn, en tot onze God, want hij zal rijkelijk vergeven.” — Jesaja 55:6, 7.
[Illustraties op blz. 94]
Babylons goden beschermen de stad niet tegen verwoesting
[Illustraties op blz. 98]
Christenen in deze tijd moeten oppassen voor hedendaagse afgoden
[Illustraties op blz. 101]
Verzamel de moed om het juiste te doen