Hoofdstuk zestien
Een boodschap van hoop voor neerslachtige ballingen
1. Beschrijf de situatie van de joodse ballingen in Babylon.
HET WAS een donkere periode in Juda’s geschiedenis. Gods verbondsvolk was met geweld uit hun land weggevoerd en leidde nu een kwijnend bestaan in ballingschap in Babylon. Toegegeven, zij beschikten over een zekere vrijheid om zich van hun dagelijkse bezigheden te kwijten (Jeremia 29:4-7). Sommigen bekwaamden zich in een beroep of hielden zich bezig met commerciële ondernemingena (Nehemia 3:8, 31, 32). Desondanks was het leven niet gemakkelijk voor de joodse ballingen. Zij bevonden zich in knechtschap, zowel lichamelijk als geestelijk. Laten wij daar eens bij stilstaan.
2, 3. Welke invloed had de ballingschap op de aanbidding van Jehovah door de joden?
2 Toen de Babylonische legers in 607 v.G.T. Jeruzalem verwoestten, vernietigden ze niet alleen een natie; ze brachten ook de ware aanbidding een slag toe. Ze plunderden Jehovah’s tempel en verwoestten die, terwijl ze ook verder de geregelde priesterdiensten lamlegden door sommigen van de stam Levi in ballingschap te voeren en anderen ter dood te brengen. Zonder huis van aanbidding, zonder altaar en zonder georganiseerde priesterschap was het de joden onmogelijk slachtoffers aan de ware God te brengen zoals de Wet dat voorschreef.
3 Getrouwe joden konden hun religieuze identiteit nog wel bewaren door de besnijdenis toe te passen en zich zo veel mogelijk aan de Wet te houden. Zij konden zich bijvoorbeeld onthouden van verboden voedsel en de sabbat in acht nemen. Maar als zij dat deden, riskeerden zij de spot van hun overweldigers, want de Babyloniërs vonden het godsdienstig ritueel van de joden belachelijk. De neerslachtigheid van de ballingen spreekt duidelijk uit de woorden van de psalmist: „Aan de rivieren van Babylon — daar zaten wij. Ook weenden wij als wij aan Sion dachten. Aan de populierbomen in haar midden hingen wij onze harpen op. Want daar vroegen zij die ons gevangen hielden, ons om de woorden van een lied, en zij die de spot met ons dreven — om vreugdebetoon: ’Zingt voor ons een van de liederen van Sion.’” — Psalm 137:1-3.
4. Waarom zouden de joden vergeefs bevrijding van de kant van andere naties verwachten, maar tot wie konden zij zich wenden om hulp?
4 Tot wie konden de joodse ballingen zich dan wenden om troost? Waar zou hun redding vandaan komen? Beslist niet van een van de omringende naties! Die stonden allemaal machteloos tegenover Babylons legers, en veel van die naties waren de joden vijandig gezind. Maar de situatie was niet hopeloos. Jehovah, tegen wie zij gerebelleerd hadden toen zij nog een vrij volk waren, richtte goedgunstig een bemoedigende uitnodiging tot hen, ondanks het feit dat zij in ballingschap verkeerden.
„Komt tot het water”
5. Wat is de betekenis van de woorden „Komt tot het water”?
5 Bij monde van Jesaja zegt Jehovah profetisch tegen de joodse ballingen in Babylon: „Hé daar, al gij dorstigen! Komt tot het water. En zij die geen geld hebben! Komt, koopt en eet. Ja, komt, koopt wijn en melk zelfs zonder geld en zonder prijs” (Jesaja 55:1). Deze woorden zijn rijk aan symboliek. Neem nu bijvoorbeeld de uitnodiging: „Komt tot het water.” Zonder water is leven onmogelijk. Zonder die kostbare vloeistof kunnen wij mensen slechts ongeveer een week in leven blijven. Het is dan ook passend dat Jehovah water gebruikt als een metafoor voor de uitwerking die zijn woorden op de joodse ballingen zullen hebben. Zijn boodschap zal hen verkwikken, zoals een koude drank op een warme dag. Ze zal hen opheffen uit hun droefgeestigheid en hun dorst naar waarheid en rechtvaardigheid lessen. En ze zal hun hoop op bevrijding uit hun ballingschap inboezemen. Maar om er baat bij te hebben, zullen de joodse ballingen Gods boodschap moeten indrinken, er aandacht aan moeten besteden en ernaar moeten handelen.
6. Wat voor baat zullen de joden hebben bij het kopen van „wijn en melk”?
6 Jehovah biedt hun ook „wijn en melk” aan. Melk maakt jonge lichamen sterk en draagt bij kinderen tot hun groei bij. In dezelfde geest zullen Jehovah’s woorden zijn volk geestelijk sterk maken en hen in staat stellen hun band met hem te verstevigen. Wat valt er echter van wijn te zeggen? Wijn wordt vaak bij feestelijke gelegenheden gebruikt. In de bijbel wordt wijn geassocieerd met welvaart en vreugde (Psalm 104:15). Door zijn volk te zeggen ’wijn te kopen’, verzekert Jehovah hun dat als zij van ganser harte terugkeren tot de ware aanbidding, dat hen „alleen maar verheugd” zal maken. — Deuteronomium 16:15; Psalm 19:8; Spreuken 10:22.
7. Waarom is Jehovah’s mededogen met de ballingen opmerkelijk, en wat leert het ons over hem?
7 Wat barmhartig van Jehovah de verbannen joden een dergelijke geestelijke verkwikking aan te bieden! Zijn mededogen is des te opmerkelijker wanneer wij ons het eigenzinnige en weerspannige verleden van de joden te binnen brengen. Het is zeker niet zo dat zij Jehovah’s goedkeuring verdienen. Maar de psalmist David schreef eeuwen voordien: „Jehovah is barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid. Hij zal niet voor altijd aanmerkingen blijven maken, noch zal hij tot onbepaalde tijd gebelgd blijven” (Psalm 103:8, 9). In plaats van met zijn volk te breken, doet Jehovah juist de eerste stap tot verzoening. Hij is beslist een God die ’behagen schept in liefderijke goedheid’. — Micha 7:18.
Misplaatst vertrouwen
8. Waarin hebben veel van de joden hun vertrouwen gesteld, ondanks welke waarschuwing?
8 Tot dusver hebben veel joden hun vertrouwen niet ten volle op Jehovah gesteld voor redding. Voor de val van Jeruzalem bijvoorbeeld verwachtten haar heersers steun van machtige naties; zij prostitueerden zich als het ware met zowel Egypte als Babylon (Ezechiël 16:26-29; 23:14). Met reden waarschuwde Jeremia hen: „Vervloekt is de fysiek sterke man die op de aardse mens vertrouwt en die werkelijk vlees tot zijn arm stelt en wiens hart zich van Jehovah zelf afkeert” (Jeremia 17:5). Toch deed Gods volk dat nu juist!
9. Hoe zullen veel joden misschien „geld betalen voor wat geen brood is”?
9 Nu verkeren zij in slavernij aan een van de naties waarin zij hun vertrouwen hadden gesteld. Hebben zij er lering uit getrokken? Velen misschien niet, want Jehovah vraagt: „Waarom blijft gij geld betalen voor wat geen brood is, en waarom besteedt gij uw moeizame arbeid aan wat niet tot verzadiging leidt?” (Jesaja 55:2a) Indien de in ballingschap verkerende joden op iemand anders dan Jehovah vertrouwen, ’betalen zij geld voor wat geen brood is’. Zij zullen beslist niet worden vrijgelaten door Babylon, dat als beleid heeft ballingen nooit naar huis te laten terugkeren. Babylon, met zijn imperialisme, commercialisme en valse aanbidding, heeft de verbannen joden inderdaad niets te bieden.
10. (a) Hoe zal Jehovah de verbannen joden belonen als zij naar hem luisteren? (b) Welk verbond had Jehovah met David gesloten?
10 Jehovah smeekt zijn volk: „Luistert aandachtig naar mij en eet wat goed is en laat uw ziel haar heerlijke verrukking vinden in vettigheid zelf. Neigt uw oor en komt tot mij. Luistert en uw ziel zal in leven blijven, en ik zal prompt met u een voor onbepaalde tijd durend verbond sluiten betreffende de liefderijke goedheden jegens David, die betrouwbaar zijn” (Jesaja 55:2b, 3). De enige hoop voor deze geestelijk ondervoede mensen berust bij Jehovah, die nu profetisch tot hen spreekt via Jesaja. Niets minder dan hun leven hangt af van het luisteren naar Gods boodschap, want hij verklaart dat als zij dat doen, ’hun ziel in leven zal blijven’. Maar wat is het ’voor onbepaalde tijd durende verbond’ dat Jehovah zal sluiten met degenen die gehoor geven aan zijn woorden? Dat verbond betreft „de liefderijke goedheden jegens David”. Eeuwen voordien beloofde Jehovah David dat zijn troon „tot onbepaalde tijd stevig bevestigd” zou worden (2 Samuël 7:16). Het hier genoemde ’voor onbepaalde tijd durende verbond’ houdt dus verband met heerschappij.
Een blijvende erfgenaam van een eeuwig koninkrijk
11. Waarom zou de vervulling van Gods belofte aan David de ballingen in Babylon als iets onwaarschijnlijks kunnen voorkomen?
11 Het idee van heerschappij in de geslachtslijn van David kan die joodse ballingen uiteraard als iets onwaarschijnlijks voorkomen. Zij hebben hun land en zelfs hun bestaan als natie verloren! Maar dat is slechts tijdelijk. Jehovah is zijn verbond met David niet vergeten. Hoe onwaarschijnlijk het menselijk gezien ook lijkt, Gods voornemen betreffende een eeuwig koninkrijk in Davids geslachtslijn zal verwezenlijkt worden. Maar hoe en wanneer? In 537 v.G.T. bevrijdt Jehovah zijn volk uit de Babylonische ballingschap en brengt hij hen terug naar hun eigen land. Resulteert dat in de oprichting van een koninkrijk van onbepaalde duur? Nee, want zij blijven onderworpen aan een ander heidens rijk, Medo-Perzië. „De bestemde tijden” waarin de naties het voor het zeggen hebben, zijn nog niet afgelopen (Lukas 21:24). Zonder koning in Israël zal de belofte die Jehovah aan David gaf, nog eeuwenlang onvervuld blijven.
12. Welke stap zette Jehovah om zijn met David gesloten Koninkrijksverbond te vervullen?
12 Ruim 500 jaar na Israëls vrijlating uit de Babylonische ballingschap zette Jehovah een belangrijke stap naar de vervulling van het Koninkrijksverbond toen hij het leven van zijn eerstgeboren Zoon, het begin van zijn scheppingswerk, vanuit de hemelse heerlijkheid naar de schoot van de joodse maagd Maria overbracht (Kolossenzen 1:15-17). Bij de aankondiging aan Maria van die gebeurtenis zei Jehovah’s engel: „Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd; en Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig als koning over het huis van Jakob regeren en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn” (Lukas 1:32, 33). Jezus werd dus geboren in de koninklijke geslachtslijn van David en erfde het recht op koningschap. Eenmaal op de troon gezeten, zou Jezus regeren „tot onbepaalde tijd” (Jesaja 9:7; Daniël 7:14). De weg was nu dus open voor de vervulling van Jehovah’s eeuwenoude belofte koning David een blijvende erfgenaam te geven.
„Gebieder voor de nationale groepen”
13. Hoe was Jezus zowel tijdens zijn bediening als na zijn hemelvaart „een getuige voor de nationale groepen”?
13 Wat zal deze toekomstige koning doen? Jehovah zegt: „Ziet! Als een getuige voor de nationale groepen heb ik hem gegeven, als een leider en gebieder voor de nationale groepen” (Jesaja 55:4). Toen Jezus opgroeide, was hij Jehovah’s vertegenwoordiger op aarde, Gods getuige voor de naties. Tijdens zijn leven als mens was zijn bediening gericht op „de verloren schapen van het huis van Israël”. Maar kort voor zijn hemelvaart zei Jezus tegen zijn volgelingen: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën . . . Ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” (Mattheüs 10:5, 6; 15:24; 28:19, 20). Zo werd na verloop van tijd de Koninkrijksboodschap tot niet-joden gepredikt, en sommigen van hen deelden in de vervulling van het met David gesloten verbond (Handelingen 13:46). Op die manier bleef Jezus nog na zijn dood, opstanding en hemelvaart Jehovah’s „getuige voor de nationale groepen”.
14, 15. (a) Hoe betoonde Jezus zich „een leider en gebieder”? (b) Welk vooruitzicht hadden Jezus’ eerste-eeuwse volgelingen?
14 Jezus zou ook „een leider en gebieder” zijn. In overeenstemming met deze profetische beschrijving aanvaardde Jezus toen hij op aarde was de verantwoordelijkheden van zijn leiderschap volkomen en nam hij in elk opzicht het voortouw; hij trok enorme menigten, onderwees hun woorden van waarheid en wees hen op de voordelen die degenen ten deel vallen die hem als hun leider volgen (Mattheüs 4:24; 7:28, 29; 11:5). Hij gaf zijn discipelen een doeltreffende opleiding en bereidde hen voor op de predikingsveldtocht die in het verschiet lag (Lukas 10:1-12; Handelingen 1:8; Kolossenzen 1:23). In niet meer dan drie en een half jaar legde Jezus de basis voor een verenigde internationale en multiraciale gemeente met duizenden leden! Slechts een ware „leider en gebieder” zou zo’n gigantische taak kunnen volbrengen.b
15 Zij die in de eerste-eeuwse christelijke gemeente werden bijeengebracht, werden gezalfd met Gods heilige geest, en zij hadden het vooruitzicht mederegeerders met Jezus in zijn hemelse koninkrijk te worden (Openbaring 14:1). Maar Jesaja’s profetie kijkt verder dan de dagen van het vroege christendom. Uit de feiten blijkt dat Jezus Christus pas in 1914 als Koning van Gods koninkrijk is gaan regeren. Kort daarna ontwikkelde zich onder de gezalfde christenen op aarde een situatie die veel parallellen vertoonde met die van de verbannen joden in de zesde eeuw v.G.T. Wat die christenen overkwam, vormt in feite een grotere vervulling van Jesaja’s profetie.
Hedendaagse gevangenschap en vrijlating
16. Welke ellendige toestand volgde er op Jezus’ installatie in 1914?
16 Jezus’ installatie als Koning in 1914 ging gepaard met ongekende ellende in de wereld. Hoe kwam dat? Doordat Jezus toen hij Koning werd, Satan en de andere goddeloze geestelijke schepselen uit de hemel verdreef. Eenmaal beperkt tot de aarde begon Satan oorlog te voeren tegen de overgebleven heiligen, het overblijfsel van de gezalfde christenen (Openbaring 12:7-12, 17). De climax volgde in 1918 toen er vrijwel een eind kwam aan de prediking en verantwoordelijke functionarissen van het Wachttorengenootschap gevangen werden gezet op valse beschuldigingen van opruiing. Op die manier gingen Jehovah’s hedendaagse dienstknechten in een geestelijke gevangenschap die deed denken aan de fysieke ballingschap van de joden in de oudheid. Dat bracht voor hen grote smaad met zich mee.
17. Hoe kwam er in 1919 een keer in de toestand van de gezalfden, en hoe werden zij toen gesterkt?
17 De toestand van gevangenschap van Gods gezalfde dienstknechten duurde echter niet lang. Op 26 maart 1919 werden de gevangengezette functionarissen vrijgelaten en later werden alle tegen hen ingebrachte beschuldigingen ingetrokken. Jehovah stortte heilige geest op zijn bevrijde volk uit zodat zij kracht kregen voor het werk dat voor hen lag. Vol vreugde gingen zij in op de uitnodiging ’het water des levens te nemen om niet’ (Openbaring 22:17). Zij kochten „wijn en melk zelfs zonder geld en zonder prijs” en werden geestelijk gesterkt voor de schitterende expansie die in het verschiet lag, een expansie die het gezalfde overblijfsel niet had voorzien.
Een grote schare snelt naar Gods gezalfden toe
18. Welke twee groepen worden er onder de discipelen van Jezus Christus aangetroffen, en wat vormen zij thans?
18 Er zijn twee soorten hoop voor Jezus’ discipelen. In de eerste plaats is er een „kleine kudde” bijeengebracht van 144.000 personen — gezalfde christenen van zowel joodse als heidense afkomst die „het Israël Gods” vormen en de hoop hebben met Jezus in zijn hemelse koninkrijk te regeren (Lukas 12:32; Galaten 6:16; Openbaring 14:1). In de tweede plaats heeft zich in de laatste dagen „een grote schare” van de „andere schapen” gemanifesteerd. Zij hebben de hoop eeuwig op een paradijselijke aarde te leven. Voordat de grote verdrukking uitbreekt, dient deze menigte — waarvan het aantal niet vooraf vaststaat — aan de zijde van de kleine kudde, en beide groepen vormen „één kudde” onder „één herder”. — Openbaring 7:9, 10; Johannes 10:16.
19. Hoe heeft „een natie” die voorheen onbekend was bij het Israël Gods, gereageerd op de roep van die geestelijke natie?
19 De bijeenbrenging van deze grote schare valt op te maken uit de volgende woorden van Jesaja’s profetie: „Zie! Een natie die gij niet kent, zult gij roepen, en degenen van een natie die u niet hebben gekend, zullen zelfs naar u toesnellen, ter wille van Jehovah, uw God, en wegens de Heilige Israëls, want hij zal u luister verleend hebben” (Jesaja 55:5). In de jaren na hun vrijlating uit hun geestelijke gevangenschap begreep het gezalfde overblijfsel aanvankelijk niet dat het vóór Armageddon behulpzaam zou zijn bij het tot Jehovah’s aanbidding roepen van een grote „natie”. Maar naarmate de tijd verstreek, begonnen veel oprechte mensen die geen hemelse hoop hadden zich bij de gezalfden aan te sluiten en Jehovah met dezelfde ijver te dienen als de gezalfden. Deze nieuwkomers namen nota van de luisterrijke toestand van Gods volk en erkenden dat Jehovah onder hen was (Zacharia 8:23). In de jaren ’30 gingen de gezalfden de werkelijke identiteit begrijpen van deze groep, waarvan de aantallen in hun midden groeiden. Zij gingen beseffen dat er nog een groot bijeenbrengingswerk voor hen lag. De grote schare haastte zich om zich bij Gods verbondsvolk aan te sluiten, en met reden.
20. (a) Waarom is het in onze tijd dringend ’Jehovah te zoeken’, en hoe gebeurt dat? (b) Hoe zal Jehovah degenen die hem zoeken, behandelen?
20 In Jesaja’s tijd klonk de roep: „Zoekt Jehovah terwijl hij te vinden is. Roept tot hem terwijl hij nabij blijkt te zijn” (Jesaja 55:6). In onze tijd zijn deze woorden zowel voor hen die het Israël Gods vormen passend als voor de groeiende grote schare. Jehovah’s zegen is niet onvoorwaardelijk en zijn uitnodiging klinkt niet tot onbepaalde tijd. Nu is het de tijd om Gods gunst te zoeken. Wanneer de bestemde tijd voor Jehovah’s oordeel komt, zal het te laat zijn. Vandaar dat Jesaja zegt: „Laat de goddeloze zijn weg verlaten en de man van schadelijkheid zijn gedachten; en laat hij terugkeren tot Jehovah, die hem barmhartig zal zijn, en tot onze God, want hij zal rijkelijk vergeven.” — Jesaja 55:7.
21. Hoe is de natie Israël ontrouw gebleken aan de uitdrukkelijke verklaring van hun voorouders?
21 De zinsnede „laat hij terugkeren tot Jehovah” impliceert dat degenen die berouw moeten hebben, eens een band met God hadden. De uitdrukking herinnert ons eraan dat veel aspecten van dit deel van Jesaja’s profetie in eerste instantie van toepassing zijn op de joodse ballingen in Babylon. Eeuwen voordien hebben de voorouders van deze ballingen verklaard dat zij vastbesloten zijn Jehovah te gehoorzamen. Zij zeiden toen: „Het is ondenkbaar van onze zijde, Jehovah te verlaten om andere goden te dienen” (Jozua 24:16). De geschiedenis wijst uit dat het ’ondenkbare’ wel degelijk is gebeurd — herhaaldelijk! Het gebrek aan geloof van de zijde van Gods volk is de reden waarom zij ballingen in Babylon zijn.
22. Waarom zegt Jehovah dat zijn gedachten en wegen hoger zijn dan die van mensen?
22 Wat zal er gebeuren als zij berouw hebben? Bij monde van Jesaja belooft Jehovah dat hij „rijkelijk vergeven” zal. En hij voegt eraan toe: „’Want ulieder gedachten zijn niet mijn gedachten, noch zijn mijn wegen uw wegen’, is de uitspraak van Jehovah. ’Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen, en mijn gedachten dan uw gedachten’” (Jesaja 55:8, 9). Jehovah is volmaakt en zijn gedachten en wegen zijn onbereikbaar hoog. Zelfs zijn barmhartigheid is van een niveau dat wij mensen nooit kunnen hopen te bereiken. Denk maar na: wanneer wij een medemens vergeven, is dat een geval van een zondaar die een zondaar vergeeft. Wij realiseren ons dat het vroeg of laat nodig zal zijn dat een medemens ons vergeving schenkt (Mattheüs 6:12). Maar Jehovah, die nooit iets vergeven behoeft te worden, vergeeft „rijkelijk”! Hij is beslist een God van grote liefderijke goedheid. En in zijn barmhartigheid opent Jehovah de sluizen van de hemel om het zegeningen te laten neerregenen op hen die van ganser harte tot hem terugkeren. — Maleachi 3:10.
Zegeningen voor hen die tot Jehovah terugkeren
23. Hoe illustreert Jehovah dat de vervulling van zijn woord zeker is?
23 Jehovah belooft zijn volk: „Net zoals de stromende regen, alsook de sneeuw, van de hemel neerdaalt en naar die plaats niet terugkeert, tenzij hij de aarde werkelijk drenkt en haar doet voortbrengen en uitspruiten, en er werkelijk zaad aan de zaaier en brood aan de eter wordt gegeven, zo zal mijn woord dat uit mijn mond uitgaat, blijken te zijn. Het zal niet zonder resultaten tot mij terugkeren, maar het zal stellig datgene doen waarin ik behagen heb geschept, en het zal stellig succes hebben in dat waarvoor ik het heb gezonden” (Jesaja 55:10, 11). Alles wat Jehovah zegt, zal stellig in vervulling gaan. Net zoals de regen en de sneeuw die uit de lucht vallen hun doel verwezenlijken — dat de aarde gedrenkt wordt en vrucht voortbrengt — zo is Jehovah’s woord dat uit zijn mond uitgaat volkomen betrouwbaar. Wat hij belooft, zal hij doen — met absolute zekerheid. — Numeri 23:19.
24, 25. Welke zegeningen wachten de joodse ballingen die naar Jehovah’s boodschap bij monde van Jesaja handelen?
24 Indien de joden acht slaan op de woorden die bij monde van Jesaja profetisch voor hen geuit zijn, zal hun dus zonder mankeren de redding ten deel vallen die Jehovah heeft beloofd. Als gevolg daarvan zullen zij grote vreugde ervaren. Jehovah verklaart: „Met verheuging zult gijlieden uittrekken, en met vrede zult gij worden binnengebracht. Ja, de bergen en de heuvels zullen vrolijk worden voor uw aangezicht met vreugdegeroep, en zelfs de bomen van het veld zullen alle in de handen klappen. In plaats van de doornstruik zal de jeneverboom opschieten. In plaats van de brandnetel zal de mirteboom opschieten. En het moet voor Jehovah iets vermaards worden, een teken tot onbepaalde tijd dat niet afgesneden zal worden.” — Jesaja 55:12, 13.
25 In 537 v.G.T. trekken de joodse ballingen inderdaad met verheuging uit Babylon weg (Psalm 126:1, 2). Wanneer zij in Jeruzalem aankomen, treffen zij een land aan dat overwoekerd is door doornstruiken en brandnetels — immers, het land heeft tientallen jaren woest gelegen. Maar Gods gerepatrieerde volk kan nu een aantrekkelijke transformatie tot stand helpen brengen! De dorens en brandnetels zullen plaatsmaken voor hoog oprijzende bomen, zoals de jeneverboom en de mirte. Jehovah’s zegen wordt al vlug duidelijk omdat zijn volk hem dient „met vreugdegeroep”. Het is alsof het land zelf zich verheugt.
26. In welke gezegende toestand verkeert Gods volk in deze tijd?
26 In 1919 werd het overblijfsel van gezalfde christenen bevrijd uit hun geestelijke gevangenschap (Jesaja 66:8). Samen met de grote schare van de andere schapen dienen zij God nu met verheuging in een geestelijk paradijs. Vrij van elk spoortje Babylonische invloed verheugen zij zich in een gunstige toestand, die voor Jehovah „iets vermaards” geworden is. Hun geestelijke voorspoed verheerlijkt zijn naam en verhoogt hem als de God van ware profetie. Uit wat Jehovah voor hen tot stand heeft gebracht, blijkt dat hij de ware God is; het is een bewijs van zijn trouw aan zijn woord en van zijn barmhartigheid tegenover berouwvollen. Laten allen die ’zonder geld en zonder prijs wijn en melk blijven kopen’, zich erover verheugen hem eeuwig te dienen!
[Voetnoten]
a Er zijn veel joodse namen gevonden in oude Babylonische bedrijfsadministraties.
b Jezus houdt nog steeds toezicht op het maken van discipelen (Openbaring 14:14-16). In deze tijd beschouwen christelijke mannen en vrouwen Jezus als het Hoofd van de gemeente (1 Korinthiërs 11:3). En op Gods bestemde tijd zal Jezus op een andere manier als „leider en gebieder” in actie komen, wanneer hij de beslissende veldslag tegen Gods vijanden leidt in de oorlog van Armageddon. — Openbaring 19:19-21.
[Illustratie op blz. 234]
Geestelijk dorstige joden worden uitgenodigd ’tot het water te komen’ en ’wijn en melk te kopen’
[Illustratie op blz. 239]
Jezus betoonde zich „een leider en gebieder” voor de nationale groepen
[Illustraties op blz. 244, 245]
„Laat de goddeloze zijn weg verlaten”