AZEKA
(Aze̱ka) [van een grondwoord dat „omspitten” (d.w.z. openhakken) betekent].
Een stad in de Sjefela die de toegang tot het boveneinde van de Laagvlakte van Ela beveiligde. De plaats wordt geïdentificeerd met Tell Zakariyeh (Tel ʽAzeqa), ongeveer 26 km ten NW van Hebron.
De stad wordt voor de eerste maal vermeld in Jozua 10:5-11, en wel in verband met de verenigde aanval van vijf Kanaänitische koningen tegen Gibeon. Jozua en zijn leger, die Gibeon te hulp kwamen, achtervolgden de Kanaänitische legers „tot Azeka en Makkeda toe”, een afstand van ongeveer 30 km. De stad werd daarna aan de stam Juda toegewezen. — Joz 15:20, 35.
Tijdens de regering van koning Saul (1117–1078 v.G.T.) brachten de Filistijnen een strijdmacht op de been en legerden zich tussen Socho en Azeka. Zij stelden Goliath als hun kampvechter op. Toen de Israëlieten aankwamen, stonden de beide legers tegenover elkaar, met de Laagvlakte van Ela tussen hen in, totdat David door zijn verrassende overwinning op Goliath de Filistijnen op de vlucht dreef. — 1Sa 17:1-53.
Toen de natie na de dood van Salomo (ca. 998 v.G.T.) in tweeën uiteenviel, versterkte koning Rehabeam van Juda Azeka, Lachis en andere strategisch belangrijke steden (2Kr 11:5-10). Opgravingen in Tell Zakariyeh brachten de overblijfselen van muren en torens aan het licht en verschaften ook aanwijzingen dat er een versterkte citadel op het hoogste punt van de plaats had gestaan.
Toen de Babylonische troepen van Nebukadnezar het koninkrijk Juda onder de voet liepen (609–607 v.G.T.), waren Azeka en Lachis de laatste twee versterkte steden die vóór de omverwerping van Jeruzalem vielen (Jer 34:6, 7). Dit wordt klaarblijkelijk bevestigd door de ontdekking van de ostraka of beschreven potscherven die als de Lachisbrieven bekendstaan. Brief IV was kennelijk door een militaire buitenpost aan de militaire bevelhebber te Lachis gericht en luidt gedeeltelijk: „Wij letten op de signalen van Lachis, volgens alle aanwijzingen die mijn heer heeft gegeven, want wij kunnen Azeka niet zien” (Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 322). Als deze brief, naar het zich laat aanzien, ten tijde van de Babylonische aanval werd geschreven, is eruit op te maken dat Azeka reeds gevallen was, zodat er van deze vesting geen signalen meer werden ontvangen.
Na de zeventigjarige woestligging van het land was Azeka een van de steden waar de uit ballingschap terugkerende joden zich weer vestigden. — Ne 11:25, 30.