GEBOORTE
Het Hebreeuwse woord ja·ladhʹ betekent „baren; werpen; vader worden van” (Ge 4:1, 2; 16:15; 30:39; 1Kr 1:10). Het is verwant aan jeʹledh („kind”, [Ge 21:8]), mō·leʹdheth (geboorte; familiekring; bloedverwanten [Ge 31:13, vtn.]) en tō·le·dhōthʹ (geschiedenis; ontstaansgeschiedenis; verwekkingen [Ge 2:4, vtn.; Mt 1:1, vtn.]). Hoewel de Hebreeuwse term chil (of: choel) voornamelijk wordt gebruikt voor het ondergaan van barensweeën, wordt daarmee in Job 39:1 en Spreuken 25:23 op baren gedoeld. (Vgl. Jes 26:17, 18; zie BARENSWEEËN.) Het Griekse woord genʹna·o betekent „vader worden van; moeder worden van; ter wereld brengen; geboren worden” (Mt 1:2; Lu 1:57; Jo 16:21; Mt 2:1). Tiʹkto wordt met „baren” weergegeven. — Mt 1:21.
Er is „een tijd voor geboorte”, zei Salomo, en in de regel vindt die bij mensen ongeveer 280 dagen na de bevruchting plaats (Pr 3:2). Voor ouders is de dag waarop hun baby geboren wordt gewoonlijk een dag van grote vreugde, maar volgens de wijze koning Salomo is de dag van iemands dood beter dan de dag van zijn geboorte, indien hij tenminste in zijn leven goede werken heeft verricht en een goede naam bij God heeft opgebouwd. — Lu 1:57, 58; Pr 7:1.
Vanaf de vroegste tijden hebben vroedvrouwen bij de geboorte geholpen. Bij de bevalling werd een soort geboortestoel of kraamstoel gebruikt als hulpmiddel voor zowel de moeder als de vroedvrouw. Ze kon bestaan uit twee stenen of bakstenen waarop de moeder tijdens de bevalling neerknielde of hurkte (Ex 1:16). Het Hebreeuwse woord in Exodus dat met „kraamstoel” is vertaald (ʼov·naʹjim), is verwant aan het Hebreeuwse woord voor „steen” en komt nog slechts op één andere plaats in de bijbel voor (Jer 18:3), waar het met „pottenbakkersschijven” is weergegeven. The International Standard Bible Encyclopedia verklaart: „Het woord wordt op beide plaatsen in de dualisvorm gebruikt, hetgeen er ongetwijfeld op duidt dat de pottenbakkersschijf uit twee schijven bestond, en doet vermoeden dat de kraamstoel eveneens tweedelig was” (Deel 1, 1979, blz. 516). Oude hiërogliefen bevestigen dat in Egypte dergelijke kraamstoelen werden gebruikt.
Wat er onmiddellijk na de geboorte werd gedaan, meestal door de vroedvrouw, wordt in Ezechiël 16:4 vermeld, zij het in figuurlijke betekenis. De navelstreng werd afgesneden en de baby werd gewassen, met zout afgewreven en vervolgens in windsels gewikkeld. Mogelijk werd het zout gebruikt om de huid te drogen en stevig en strak te maken. Wanneer een baby van top tot teen in windsels werd gewikkeld, zoals dat met Jezus gebeurde (Lu 2:7), zag hij er haast uit als een mummie; het had ten doel het lichaam warm te houden en de ledematen recht te doen groeien. Naar verluidt werden de windsels onder de kin om het hoofd gewikkeld om het kind te leren door zijn neusgaten te ademen. Het op deze wijze verzorgen van pasgeboren baby’s gaat tot ver in de oudheid terug, want Job kende al windsels. — Job 38:9.
Nadat in de onmiddellijke behoeften van moeder en kind was voorzien, werd de pasgeborene bij de vader gebracht of werd hem het nieuws van de geboorte meegedeeld, waarop de vader de baby als zijn kind erkende (Jer 20:15). Ook wanneer een dienstmaagd een kind ter wereld bracht dat bij haar was verwekt door de man van haar onvruchtbare meesteres, werd de nakomeling als een kind van de meesteres erkend (Ge 16:2). Dat bedoelde Rachel klaarblijkelijk toen zij betreffende haar slavin Bilha voorstelde dat ’zij op mijn knieën baart opdat ik kinderen van haar kan krijgen’ (Ge 30:3). Dit betekende niet dat de bevalling letterlijk op Rachels knieën zou plaatsvinden, maar dat zij het kind op haar knieën kon wiegen alsof het haar eigen kind was. — Vgl. Ge 50:23.
Hetzij direct na de geboorte of acht dagen later, wanneer het kind werd besneden, gaf een van de ouders de baby een naam. Als er verschil van mening over een naam bestond, was de beslissing van de vader doorslaggevend (Ge 16:15; 21:3; 29:32-35; 35:18; Lu 1:59-63; 2:21). Doorgaans werd de baby door de moeder gezoogd (Ge 21:7; Ps 22:9; Jes 49:15; 1Th 2:7), hoewel dit in sommige gevallen schijnbaar ook wel door andere vrouwen werd gedaan (Ex 2:7). Gewoonlijk werd het kind pas gespeend als het twee of drie jaar of ouder was. Isaäk was naar het schijnt vijf; en in zijn geval werd deze gebeurtenis gevierd met een feestmaal. — Ge 21:8; 1Sa 1:22, 23.
Onder de Mozaïsche wet was een vrouw na de geboorte van een zoon 7 dagen ceremonieel onrein en waren er voor haar reiniging nog eens 33 dagen nodig. Indien het kind een meisje was, werd de moeder 14 dagen als onrein beschouwd en vergde de reiniging nog eens 66 dagen. Aan het slot van de reinigingsperiode moest er voor haar een brandoffer en een zondeoffer worden gebracht: een jonge ram en een tortelduif of een jonge duif, of twee tortelduiven of twee jonge duiven, al naar de ouders konden opbrengen (Le 12:1-8; Lu 2:24). Als de zoon de eerstgeborene was, moest hij door betaling van vijf zilveren sikkelen ($11) worden losgekocht. — Nu 18:15, 16; zie EERSTGEBORENE, EERSTELING.
Vaak worden in de Schrift uitdrukkingen die met een natuurlijke geboorte verband houden, in figuurlijke zin gebruikt (Ps 90:2; Sp 27:1; Jes 66:8, 9; Jak 1:15). De hevigheid van barensweeën is een treffende beschrijving van onontkoombaar lijden dat een andere oorzaak heeft (Ps 48:6; Jer 13:21; Mi 4:9, 10; Ga 4:19; 1Th 5:3). Jezus zei dat men in geestelijke zin ’uit water en geest geboren’ moet worden om het Koninkrijk te kunnen binnengaan. Dit houdt in dat men in water wordt gedoopt en door Gods geest wordt verwekt, om aldus een zoon van God te worden die het vooruitzicht heeft deel te hebben aan het hemelse koninkrijk (Jo 3:3-8; 2Kor 5:17; 1Pe 1:3, 23). In de Openbaring wordt in symbolische taal beschreven hoe in de hemel na een periode van hevige smarten de ’geboorte van een zoon, een mannelijk kind,’ plaatsvindt. — Opb 12:1-5.