BUZ
1. Zoon van Abrahams broer Nahor bij zijn vrouw Milka; Rebekka’s oom (Ge 22:20-23). Zijn nakomelingen waren vermoedelijk de Buzieten; Elihu’s vader wordt een Buziet genoemd. — Job 32:2, 6; zie nr. 3.
2. Een familiehoofd en nakomeling van Jakobs zoon Gad. — 1Kr 5:11, 14.
3. Een plaats in Arabië waarvoor Jeremia rampspoed voorzegt (Jer 25:17, 23). Waarschijnlijk woonden daar de nakomelingen van nr. 1.