SNIJWERK
In het Hebreeuws is dit begrip, net als in het Nederlands, veelomvattend. Vanwege de veelzijdigheid van het onderwerp zijn er een aantal Hebreeuwse woorden die elk op zich aangeven of het om het bewerken van hout, steen, metaal of leem gaat. Het veelvuldigst gebruikte Hebreeuwse woord, peʹsel, heeft echter betrekking op gesneden of gehouwen beelden.
Het aan Israël opgelegde verbod inzake het maken van gesneden beelden voor aanbiddingsdoeleinden werd voor het eerst in de Decaloog vermeld (Ex 20:4) en werd later herhaald. „Vervloekt is de man die een gesneden . . . beeld maakt” (De 27:15; 4:16, 23; 5:8). Telkens weer wezen de profeten erop hoe dwaas het is gesneden afgodsbeelden te maken en te aanbidden, en zij veroordeelden dit (Ps 97:7; Jes 42:17; 44:9-20; 45:20; Jer 10:14, 15; Na 1:14; Hab 2:18). Wanneer Gods verbondsvolk in hun aanbidding gesneden beelden vereerde, betekende dit dat zij Jehovah niet de exclusieve toewijding schonken die hem toekwam. Het is derhalve te begrijpen dat de Israëlieten telkens wanneer zij zich van God afwendden en het snijwerk van hun eigen handen gingen aanbidden, Gods gunst verloren. — Re 18:18, 30, 31; 2Kon 21:7-9; 2Kr 33:7, 22; Ez 8:10.
Daarentegen mocht het snijwerk dat voor de tabernakel en de grote tempel van Salomo werd vervaardigd, niet aanbeden worden maar diende slechts ter decoratie en had symbolische betekenis. Jehovah zelf gebood dit snijwerk te vervaardigen, en God schonk Bezaleël en Oholiab, de bedreven handwerkslieden die waren uitgekozen om het opzicht over de bouw van de tabernakel te voeren, zijn geest (Ex 35:30, 31, 34). Voorwerpen zoals de lampestandaard, de cherubs op het deksel van de Ark, de graveersels op de edelstenen van het borststuk, en de gouden plaat op de tulband van de hogepriester zijn enkele voorbeelden van uit goud en kostbare stenen vervaardigde gesneden voorwerpen die met de tabernakelregeling in verband stonden (Ex 25:18, 19, 31-40; 28:2, 21, 36). In Salomo’s tempel was er uit cederhout vervaardigd snijwerk van cherubs, palmfiguren, bloesems en pompoenvormige ornamenten — alle met goud bekleed (1Kon 6:18-35; 2Kr 2:7). Insgelijks was de zinnebeeldige tempel die Ezechiël in een visioen zag, met veel snijwerk opgeluisterd. — Ez 41:17-20.
Aangezien God de aanbidding van gesneden afgodsbeelden veroordeelde, is het niet verwonderlijk dat de beelden die archeologen in Palestina hebben gevonden, hetzij van heidense oorsprong zijn of een heidense invloed verraden. Niet alleen weerhielden de Israëlieten zich ervan ter ere van hun grote leiders monumenten in steen uit te houwen, maar zij vervaardigden ook geen snijwerk in reliëf van hun militaire overwinningen. Daarentegen werpen reliëfs, standbeelden en andere snijwerken uit Egypte, Assyrië, Babylonië en Perzië licht op de aanbidding, de krijgsverrichtingen en het dagelijks leven van die oude volken. Sommige van de gewone voorwerpen die gevonden zijn, onthullen dat de snijwerkers en beeldhouwers steen, leem, hout, glas, ivoor, edelstenen, been, gips, schelpen, metalen en albast gebruikten om tronen, leeuwefiguren, zuilen, sieraden, signetten en zegels, sarcofagen, stenen tabletten, meubilair, wandversieringen en gebruiksvoorwerpen te maken.