ELEAZAR
(Elea̱zar) [God heeft geholpen].
1. De als derde genoemde zoon van de hogepriester Aäron en zijn vrouw Eliseba. Eleazar stamde uit de familie van Kehath, de zoon van Levi (Ex 6:16, 18, 20, 23; Nu 3:2). Aäron en zijn zonen, Nadab, Abihu, Eleazar en Ithamar, vormden de priesterschap van Israël ten tijde dat ze door Mozes werd geïnstalleerd. — Le 8.
In het tweede jaar na de uittocht uit Egypte, toen de tabernakel reeds was opgericht, was Eleazar naar verluidt de overste van de levieten (Nu 1:1; 3:32). Hij moet destijds minstens dertig jaar oud zijn geweest, aangezien hij priesterdiensten verrichtte. — Nu 4:3.
Eleazar was een van degenen die bij de uittocht uit Egypte ouder waren dan twintig jaar en die ook het Beloofde Land binnengingen. Aangezien hij tot de stam Levi behoorde, viel hij niet onder het oordeel dat God over de andere twaalf stammen had uitgesproken, namelijk dat niemand van twintig jaar oud en daarboven het Beloofde Land zou binnengaan, met uitzondering van Jozua en Kaleb. Onder de twaalf verspieders, van wie er tien een slecht bericht uitbrachten, bevond zich geen vertegenwoordiger van de stam Levi. De levieten behoorden klaarblijkelijk niet tot degenen die vanwege ongeloof en weerspannigheid tegen Jehovah murmureerden. — Nu 13:4-16; 14:26-30.
Kort nadat de tabernakel was ingewijd en Aäron en zijn zonen tot het priesterschap waren gewijd (Le 8), offerden Nadab en Abihu onwettig vuur aan Jehovah en werden zij door vuur dat van Jehovah uitging, gedood (Le 10:1, 2; Nu 3:2-4). Aäron en zijn twee getrouwe zonen Eleazar en Ithamar bleven het priesterambt uitoefenen. Toen de taken in verband met de zorg voor het heiligdom werden verdeeld, kreeg Eleazar het toezicht over de tabernakel en zijn gerei, het bestendig graanoffer, de olie en het reukwerk (Nu 4:16). Op Jehovah’s bevel nam Eleazar de koperen vuurpotten waarmee Korach en zijn medestanders (geen van hen was priester) reukwerk aan Jehovah hadden gebracht, gedreven door hun verlangen zich priesterlijke taken toe te eigenen. Vervolgens werden er dunne metalen platen van gemaakt waarmee het altaar werd bekleed (Nu 16:37-40). Eleazar trad als priester op wanneer er een rode vaars, waarvan de as tot reiniging van bepaalde onreinheden diende, als zondeoffer werd gebracht. — Nu 19:2, 3, 9; Heb 9:13.
Nadat de Israëlieten tegen de Midianieten hadden gestreden om hen wegens de zaak van Peor te straffen, was Eleazar aanwezig om te helpen bij de verdeling van de buit die zij op de Midianieten hadden behaald en om Gods wetsinzetting met betrekking tot de buit bekend te maken. — Nu 31:6, 21-41.
Pinehas, de zoon van Eleazar en een van de dochters van Putiël, werd door Jehovah beloond met een vredesverbond, daar hij zijn ijver voor de zuivere aanbidding had bewezen toen Israël in verband met de Baäl van Peor zondigde. Dit verbond kan beschouwd worden als een toevoeging aan het verbond voor het priesterschap, dat Jehovah met de stam Levi had gesloten. — Nu 25:1-13; Ex 6:25.
Wordt hogepriester. In het veertigste jaar van de omzwerving door de wildernis, toen Aäron op de leeftijd van 123 jaar stierf, werd Eleazar, die destijds ongeveer 70 jaar oud was, hogepriester (Nu 33:37-39). Eleazar was derhalve de eerste dienstdoende hogepriester van Israël in het Beloofde Land, waar zij ongeveer acht maanden later binnentrokken (Nu 20:25-28; De 10:6; Joz 4:19). Jozua moest zich voor Eleazar plaatsen om als Mozes’ opvolger te worden aangesteld, en Eleazar moest Jozua in zijn ambt blijven ondersteunen en hem Jehovah’s beslissingen inzake belangrijke vragen meedelen overeenkomstig de uitspraak van de Urim en de Tummim (Nu 27:18-23). Na de verovering van Kanaän werkte Eleazar ook bij de verdeling van het Beloofde Land met Jozua samen. — Joz 14:1; 21:1-3.
Hoofd van een belangrijk priesterlijk huis. De Schrift vermeldt niet precies wanneer Eleazar gestorven is, maar het schijnt geweest te zijn omstreeks de tijd dat Jozua stierf. Eleazar werd door zijn zoon Pinehas opgevolgd (Joz 24:29, 30, 33; Re 20:27, 28). Eleazar betoonde zich ijverig voor Jehovah’s ware aanbidding en heeft zich steeds lofwaardig van zijn taak als priester gekweten. Volgens de joodse overlevering waren er ten tijde dat de tabernakel in Silo stond, 16 priesterafdelingen, 8 in de familie van Eleazar en 8 in die van zijn broer Ithamar. In Davids tijd waren er echter meer hoofden in de familie van Eleazar dan in de familie van Ithamar. Daarom verdeelde David het huis van Eleazar in 16 priesterafdelingen en het huis van Ithamar in 8 afdelingen, zodat er in totaal 24 afdelingen waren, die later bij toerbeurt in de tempel dienst verrichtten. — 1Kr 24:1-4.
2. De zoon van Abinadab; hij werd geheiligd om de heilige Ark te bewaken, die nadat de Filistijnen haar hadden teruggebracht, in het huis van zijn vader in de stad Kirjath-Jearim was geplaatst. — 1Sa 7:1, 2.
3. De zoon van de Ahohiet Dodo; een van de drie belangrijkste sterke mannen van David. Tijdens een krijgstocht met David onderscheidde Eleazar zich te Pas-Dammim door op een veld vol met gerst te staan en helemaal alleen de Filistijnen neer te slaan, „zodat Jehovah redde met een grote redding”. — 1Kr 11:12-14; 2Sa 23:9, 10.
4. Zoon van Mahli, de Merariet, uit de stam Levi. Eleazar had geen zonen, maar alleen dochters. Daarom namen de zonen van Kis, hun neven, hen tot vrouw. — 1Kr 23:21, 22.
5. Zoon van een zekere Pinehas; er wordt vermeld dat Eleazar op de vierde dag na de aankomst van Ezra in Jeruzalem Meremoth, de priester, hielp het zilver en het goud en het tempelgerei af te wegen. — Ezr 8:29, 32, 33.
6. Een nakomeling van Paros; een van degenen die buitenlandse vrouwen hadden genomen maar die gunstig reageerden op Ezra’s vermaning om hen weg te zenden. — Ezr 10:25, 44.
7. Een levitische priester die meeliep in de optocht die Nehemia had georganiseerd ter gelegenheid van de inwijding van de herbouwde muur van Jeruzalem. — Ne 12:42.
8. Een voorvader van Jezus’ pleegvader Jozef. — Mt 1:15.