EVANGELIEPREDIKER
Een prediker van het evangelie of het goede nieuws; een boodschapper van het goede. De Griekse term eu·ag·ge·liʹstes (spreek uit: ui·an·ge·lisʹtes) (evangelieprediker) is nauw verwant aan het woord eu·ag·geʹli·on (spreek uit: ui·an·geʹli·on), „goed nieuws” of „evangelie”. (Zie GOED NIEUWS; ook Na 1:15, vtn.; Mt 4:23, vtn.) Jehovah is de grote Evangelieprediker of Brenger van goed nieuws. Na Adams zondeval was de belofte van een zaad dat de kop van de slang zou vermorzelen (Ge 3:15) goed nieuws. Ze gaf de mensheid hoop (Ro 8:20). Toen Jehovah zich tot Abraham richtte en de belofte van het zaad uitbreidde, was dit voor Abraham goed nieuws (Ga 3:8; Ge 12:1-3). In Jesaja 52:7 werd voorzegd dat iemand ’goed nieuws zou brengen’ met betrekking tot de bevrijding van de joden uit Babylon. De apostel Paulus haalt deze tekst aan en past hem toe op het evangelisatiewerk dat door christenen wordt verricht (Ro 10:15). De engel Gabriël was een evangelieprediker toen hij aan Zacharias het goede nieuws omtrent de komende geboorte van Johannes de Doper bekendmaakte en aan Maria de geboorte van Jezus aankondigde. Ook de engel die ten tijde van Jezus’ geboorte naar de herders werd gezonden, was een evangelieprediker (Lu 1:18-38; 2:10). Johannes de Doper was eveneens een evangelieprediker, want over hem wordt gezegd dat hij „goed nieuws aan het volk [bleef] bekendmaken” (Lu 3:18). Alle discipelen van Jezus hadden een aandeel aan de openbare bekendmaking van het goede nieuws en waren derhalve evangeliepredikers. — Han 8:4.
Speciale zendeling-evangeliepredikers. Hoewel alle christenen de opdracht hebben om evangeliepredikers te zijn, wordt dit woord in Efeziërs 4:8, 11, 12 in een speciale zin gebruikt. Paulus beschrijft hier de „gaven in mensen” die Christus aan de gemeente gaf toen hij naar boven opsteeg: „En hij heeft sommigen gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als evangeliepredikers, sommigen als herders en leraren, . . . tot opbouw van het lichaam van de Christus.” Deze evangeliepredikers verrichtten een specifiek werk doordat zij als zendelingen werkzaam waren. Zij ontsloten vaak nieuwe gebieden, waar het goede nieuws nog niet was gepredikt. De evangeliepredikers worden in Efeziërs 4:11 vóór de herders en leraren genoemd, want nadat het goede nieuws gepredikt is en er discipelen zijn gemaakt, zetten herders en leraren het opbouwwerk voort.
Filippus wordt als evangelieprediker speciaal genoemd. Na Pinksteren verrichtte hij als zodanig zeer succesvol pionierswerk in de stad Samaria. Filippus kreeg van een engel de opdracht om het goede nieuws omtrent Christus tot de Ethiopische eunuch te prediken, die vervolgens door hem werd gedoopt. Daarna werd Filippus door de geest weggevoerd en predikte hij in Asdod en alle steden op de weg naar Cesarea (Han 8:5, 12, 14, 26-40). Paulus verrichtte veel evangelisatiewerk (2Kor 10:13-16). Ook Timotheüs was een evangelieprediker of zendeling, en Paulus legde in zijn afscheidsvermaning aan Timotheüs speciaal de nadruk op het evangeliseren: „Houdt gij echter in alle dingen uw zinnen bij elkaar, lijd kwaad, doe het werk van een evangelieprediker, volbreng uw bediening ten volle.” Timotheüs, die met andere christenen deelnam aan de prediking van het goede nieuws, hield zich als opziener in Efeze ook bezig met herderlijk werk en onderwijzen. — 2Ti 4:5; 1Ti 1:3.
De evangelieprediking in de „tijd van het einde”. De omvangrijkste evangelieprediking moet volgens Jezus’ uitdrukkelijke verklaring in Mattheüs 24:14 in de „tijd van het einde” worden verricht: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt . . . en dan zal het einde komen.” In de huidige tijd hebben de natiën hun zendelingen, maar dan op economisch, politiek en medisch gebied. Christenen daarentegen hebben de opdracht om Gods koninkrijk te prediken en discipelen van Jezus Christus te maken (2Ti 4:2; 1Kor 9:16; 1Pe 1:12, 25; 4:17). De engel die in het midden van de hemel vliegt en eeuwig goed nieuws heeft, roept uit: „Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van het oordeel door hem is gekomen, en aanbidt daarom Degene die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft” (Opb 14:6, 7). Dit is het goede nieuws dat een christelijke evangelieprediker of zendeling moet brengen. Net zoals de bijbel over sommige christenen, bijvoorbeeld Filippus de evangelieprediker, zegt dat zij zendelingen of evangeliepredikers in een speciale zin waren, zo verrichten ook thans sommige christenen zendingswerk in een speciale zin doordat zij zelfs naar andere landen gaan om te prediken (Han 21:8). Niettemin hebben alle christenen de opdracht en de plicht om evangeliepredikers te zijn en overal waar zij zich bevinden, het goede nieuws tot alle soorten van mensen te prediken. — Ro 10:9, 10.