NALEZING
Het inzamelen van een door de oogsters opzettelijk of onopzettelijk achtergelaten restant van een oogst. In de wet die God aan zijn volk Israël gaf, werd hun specifiek geboden de randen van hun velden niet geheel af te oogsten, noch de grote takken van de olijfboom naar vruchten af te zoeken nadat de oogst door het afslaan van de vruchten van de boom was geschied, noch de restanten van hun wijngaarden in te zamelen. Zelfs als een korenschoof per ongeluk op het veld was achtergelaten, mocht men niet teruggaan om die te halen. Nalezingen te houden, was het recht dat God geschonken had aan de armen in het land, de ellendigen, de inwonende vreemdelingen, de vaderloze jongens en de weduwen. — Le 19:9, 10; De 24:19-21.
Het verslag over Ruth is een uitmuntend voorbeeld van de wijze waarop deze liefdevolle voorziening van Gods wet werd toegepast. Hoewel Ruth het recht had om aren te lezen, vroeg zij degene die over de oogsters was aangesteld om toestemming, wat bij de arenlezers misschien gebruikelijk was. Ruth werd vriendelijk behandeld, en Boaz droeg zijn oogsters zelfs op enkele halmen uit de bundels te trekken en te laten liggen opdat Ruth ze kon oplezen. Ofschoon dit het voor Ruth wat gemakkelijker maakte, moest zij zich toch inspannen. Zij bleef van ’s morgens tot ’s avonds vlijtig achter Boaz’ oogsters aan aren lezen en ging alleen maar een poosje in het huis zitten om wat te eten. — Ru 2:5-7, 14-17.
Hoewel deze voortreffelijke regeling voor de armen van het land tot edelmoedigheid, onzelfzuchtigheid en vertrouwen op Jehovah’s zegen aanmoedigde, werd er kennelijk in geen enkel opzicht luiheid door aangekweekt. Ze werpt licht op Davids woorden: „Ik [heb] geen rechtvaardige volkomen verlaten gezien, noch zijn nageslacht zoekende brood” (Ps 37:25). Door zich de voorziening die in de Wet voor hen was getroffen ten nutte te maken, zouden zelfs de armen door hun harde werk geen honger lijden en zouden noch zij noch hun kinderen om brood hoeven te bedelen.
Figuurlijk en zinnebeeldig gebruik. Toen de Efraïmieten Gideon ervan beschuldigden dat hij hen niet direct aan het begin van de strijd tegen Midian had opgeroepen, zei Gideon: „Zijn de nalezingen van Efraïm niet beter dan de druivenoogst van Abiëzer [het huis waaruit Gideon stamde]?” Hij verklaarde zijn illustratie door erop te wijzen dat Efraïm (zij het dan na het begin van de strijd) veel meer tot stand had gebracht dan alles wat Gideon zelf had gedaan, want Efraïm had Midians vorsten Oreb en Zeëb gevangengenomen (Re 8:1-3; 6:11). Ook het doden van de overgeblevenen van een oorlogvoering, nadat de eigenlijke strijd voorbij was, wordt in de Schrift „een nalezing” genoemd (Re 20:44, 45). Degenen die na Jehovah’s oordeelsvoltrekking overblijven, worden vergeleken met „de nalezing, wanneer de druivenoogst tot een eind is gekomen”, en Micha spreekt over het overblijfsel van Gods erfdeel in het midden van het moreel verdorven volk als „de nalezing van een druivenoogst”. — Jes 24:13; Mi 7:1-8, 18; vgl. Jer 6:9; 49:9, 10.