HADORAM
(Hado̱ram).
1. Een zoon van Joktan en een nakomeling van Sem; hij behoorde tot de stamvaders van de families na de Vloed (Ge 10:21, 25-27, 32). Zijn familie vestigde zich in Arabië, mogelijk in Jemen.
2. Zoon van Toü, de koning van Hamath. Hadoram werd door zijn vader naar David gezonden om hem geluk te wensen en hem geschenken te overhandigen, omdat Israël de overwinning op de koning van Zoba had behaald (1Kr 18:9-11). Hadoram wordt in 2 Samuël 8:10 Joram genoemd.
3. De opzichter van degenen die onder de koningen David, Salomo en Rehabeam tot dwangarbeid verplicht waren. Toen Hadoram door Rehabeam naar de opstandige noordelijke stammen werd gezonden, stenigde men hem, zodat hij stierf (2Kr 10:18). In 1 Koningen 12:18 en 2 Samuël 20:24 wordt hij Adoram genoemd en in 1 Koningen 4:6 en 5:14 Adoniram.