HAZEZON-TAMAR
(Ha̱zezon-Ta̱mar) [Kiezel(helling) van de palmboom].
Een stad die door Amorieten werd bewoond en blijkbaar in de omgeving van de Laagvlakte van Siddim lag. Koning Kedorlaomer en zijn bondgenoten versloegen de Amorieten die in Hazezon-Tamar woonden (Ge 14:5-8). Eeuwen later trokken de gezamenlijke strijdkrachten van Moab, Ammon en het bergland Seïr tegen Juda op via „Hazezon-Tamar, dat wil zeggen En-Gedi” (2Kr 20:2, 10, 11). Veel geleerden geloven dat er in Genesis sprake is van een plaats iets ten Z van En-Gedi, en zij beschouwen derhalve de woorden „dat wil zeggen En-Gedi” als een latere toevoeging. De naam „Hazezon-Tamar” lijkt echter bewaard gebleven te zijn in de Wadi Hasasa (Nahal Hazezon), ongeveer 10 km ten N van de plaats waar vermoedelijk En-Gedi gelegen heeft. Ook de betekenis van de naam Hazezon-Tamar zou passen bij de omgeving van En-Gedi, die door Josephus wordt beschreven als „beroemd om haar palmbomen” (De joodse oudheden, IX, i, 2). Indien de passage in Genesis dus op een meer naar het Z gelegen plaats duidt, waren er mogelijk twee plaatsen met de naam Hazezon-Tamar: de ene bij En-Gedi; de andere misschien ten ZW van de Dode Zee, eenvoudig Tamar genoemd. — Ez 47:19; 48:28.