MEER VAN VUUR
Deze uitdrukking komt alleen in het boek Openbaring voor en is duidelijk symbolisch. De bijbel zelf verklaart en definieert het symbool met de woorden: „Dit betekent de tweede dood: het meer van vuur.” — Opb 20:14; 21:8.
Dat het meer van vuur symbolisch is, blijkt verder uit de context van verwijzingen ernaar in het boek Openbaring. Over de dood wordt gezegd dat hij in dit meer van vuur wordt geslingerd (Opb 19:20; 20:14). De dood kan uiteraard niet in letterlijke zin verbrand worden. Bovendien wordt de Duivel, een onzichtbaar geestelijk schepsel, in dit meer geworpen. Aangezien hij een geest is, kan hij geen schade oplopen door letterlijk vuur. — Opb 20:10; vgl. Ex 3:2 en Re 13:20.
Daar het meer van vuur „de tweede dood” afbeeldt en in Openbaring 20:14 wordt gezegd dat „de dood en Hades” erin geslingerd zullen worden, ligt het voor de hand dat het meer geen afbeelding kan zijn van de dood die de mens van Adam heeft geërfd (Ro 5:12) en evenmin betrekking heeft op Hades (Sjeool). Het moet daarom een ander soort dood symboliseren, een dood waaruit geen terugkeer mogelijk is, want nergens in het verslag wordt vermeld dat het „meer” degenen opgeeft die zich erin bevinden, zoals dat bij de Adamitische dood en Hades (Sjeool) het geval is (Opb 20:13). Bijgevolg worden degenen die niet in „het boek des levens” geschreven worden bevonden — onberouwvolle tegenstanders van Gods soevereiniteit — in het meer van vuur geslingerd, wat eeuwige vernietiging of de tweede dood betekent. — Opb 20:15.
Hoewel de voorgaande teksten duidelijk doen uitkomen dat het meer van vuur symbolisch is, worden ze door sommige personen gebruikt om het geloof in een letterlijke plaats van vuur en pijniging te ondersteunen. Openbaring 20:10 wordt aangevoerd, omdat daar wordt gezegd dat de Duivel, het wilde beest en de valse profeet ’dag en nacht tot in alle eeuwigheid’ in het meer van vuur gepijnigd worden. Dit kan echter geen betrekking hebben op letterlijke pijniging bij bewustzijn. Wie in het meer van vuur wordt geworpen, sterft „de tweede dood” (Opb 20:14). De doden hebben geen bewustzijn en kunnen derhalve geen pijn lijden. — Pr 9:5.
In de Schrift wordt vurige pijniging in verband gebracht met vernietiging en dood. In de Griekse Septuaginta-vertaling van de Hebreeuwse Geschriften bijvoorbeeld wordt het woord voor pijniging (baʹsa·nos) verschillende keren gebruikt met betrekking tot de dood als straf (Ez 3:20; 32:24, 30). Op overeenkomstige wijze zegt het boek Openbaring over Babylon de Grote: „De koningen der aarde . . . zullen over haar wenen en zich in droefheid om haar slaan, wanneer zij naar de rook kijken die van haar verbranding afkomt, terwijl zij uit vrees voor haar pijniging [Gr.: ba·sa·niʹsmou] op een afstand staan” (Opb 18:9, 10). Over de betekenis van de pijniging zegt een engel later: „Zo zal Babylon, de grote stad, met een snelle worp worden neergeslingerd, en ze zal nooit meer gevonden worden” (Opb 18:21). De hier genoemde vurige pijniging staat dus gelijk met vernietiging, en in het geval van Babylon de Grote betekent het eeuwige vernietiging. — Vgl. Opb 17:16; 18:8, 15-17, 19.
Bijgevolg ondergaan degenen die ’eeuwig gepijnigd worden’ (van het Gr. ba·sa·niʹzo) in het meer van vuur, de „tweede dood”, waaruit geen opstanding is. Het verwante Griekse woord ba·sa·niʹstes wordt in Mattheüs 18:34 met ’gevangenbewaarder’ vertaald (NW; vgl. vs. 30). Degenen die in het meer van vuur worden geslingerd, worden derhalve voor eeuwig opgesloten of ’gevangengezet’ in de dood. — Zie GEHENNA; PIJNIGING.