TEKOÏET
(Tekoï̱e̱t) [Van (behorend tot) Tekoa].
Een inwoner van Tekoa (2Kr 11:6; Jer 6:1). Ikkes, de vader van Ira, een van Davids krijgslieden, wordt een Tekoïet genoemd (2Sa 23:26; 1Kr 11:28; 27:9); deze aanduiding wordt ook gebruikt voor een wijze vrouw die van Joab de opdracht kreeg zich bij David als een weduwe voor te doen, om door een list te bewerken dat Absalom uit verbanning werd teruggeroepen (2Sa 14:2, 4, 9). Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap hadden de Tekoïeten een aandeel aan de herbouw van Jeruzalems muren, ook al deden hun „majestueuzen” („aanzienlijken”, NBG) niet mee. — Ne 3:5, 27.